In januari vraagt de gemeentearts dokter J.W. Loysen Dillié ontslag. Hij is voornemens om de gemeente te verlaten. Hem is een toeval overkomen, waardoor hij zich niet meer in staat acht om zijn functie uit te oefenen. De gemeenteraad besluit dokter Loysen Dillié eervol ontslag te verlenen per 1 januari 1867. In de Middelburgse Courant wordt een oproep voor een gemeentegeneesheer geplaatst. De vervulling van de vacature van vroedvrouw wordt vooralsnog aangehouden.

In februari meldt de 45-jarige, uit Middelburg afkomstige Frederik Marinus Westfaal Quadekker, arts te Colijnsplaat, zich bij de burgemeester. Hij is de enige sollicitant. Met algemene stemmen benoemt de gemeenteraad hem tot gemeentearts. Dokter Quadekker blijft te Arnemuiden tot 1875. In dat jaar vertrekt hij naar de gemeente Kolhorn in Noord-Holland. Op 71-jarige leeftijd keert dokter Westfaal Quadekker in 1893, als de nood hoog geklommen is en het een onmogelijkheid schijnt om hier een huisarts aan te trekken, weer terug in Arnemuiden. Hij gaat weer wonen in het oude doktershuis aan de Langstraat. Tot zijn overlijden in 1908, dus nog 15 jaar, oefent hij de dokterspraktijk in Arnemuiden uit. Op 27 januari 1908 is hij op 86-jarige leeftijd overleden. In het le deel van de Kroniek van Arnemuiden zijn nadere bijzonderheden over dokter Westfaal Quadekker over de periode na 1870 vermeld.

De Langstraat met het 2e huis van links de woning van dokter Westfaal Quadekker.
De Langstraat met het 2e huis van links de woning van dokter Westfaal Quadekker.

* * *

Tijdens de raadsvergadering van 6 maart komt een brief ter tafel van de Ingenieur der Staatsspoorwegen. Hij wil met het gemeentebestuur een regeling treffen over een spoorwegstation langs de aan te leggen spoorbaan. Daartoe dient het benodigde terrein wel kosteloos afgestaan te worden overeenkomstig het daartoe gedane aanbod van de gemeente. Ter plaatse waar de nu bestaande grindweg naar Nieuwland door het nieuw te graven kanaal doorsneden wordt zal geen overgang over het kanaal komen. Er zal alleen een overgang komen in de zuidoostelijke leidijk van de haven van Middelburg (dus de latere Arnebrug). Tot tegemoetkoming van de op te heffen grindweg zal een nieuwe grindweg gemaakt worden vanuit Arnemuiden naar de rijksstraatweg Goes-Middelburg.
De grond voor het ophogen van de nieuwe grindweg zal gedeeltelijk uit de Arnemuidse haven worden gehaald, waardoor deze haven voor Arnemuiden een voldoende verbreding zal ondergaan om een ruimere ligplaats voor de schepen aan te bieden.
Tenslotte zal het Arnemuidse voetpad verlegd worden langs de noordoostelijke leidijk van het kanaal door de oude Arne en de zuidoostelijke leidijk van de nieuwe haven van Middelburg naar die stad.

Burgemeester Baars spreekt zijn blijdschap er over uit, dat de minister uiteindelijk acht geslagen heeft op de vele verzoeken om een spoorweghalte toe te staan. De gestelde voorwaarden komen hem zeer aannemelijk voor. Het enige bezwaar is de afsnijding van de hofstede van de weduwe J.K. Crucq. Door het daar te graven kanaal zullen de bewoners van de hofstede, indien geen brug bij de door te snijden grindweg wordt aangebracht, buiten staat gesteld worden hun aan deze zijde van het nieuwe kanaal gelegen landerijen te bezoeken, tenzij een geweldige omweg wordt gemaakt. Hierdoor zal het inzamelen van de te oogsten vruchten zeer bemoeilijkt worden en de weduwe Crucq zeer veel schade worden toegebracht. De gemeenteraad heeft echter niet de vrijheid dit bijzondere belang op te offeren aan het zoveel grotere algemene belang.

De gemeenteraad gaat akkoord met de door de minister gegeven bepalingen. Wel zal in het belang van de weduwe Crucq de aanleg van een brug ter plaatse alsnog bepleit worden. Maar als dit werkelijk niet kan, dan zal het algemene belang dienen te prevaleren.

* * *

Zo smaakt burgemeester Baars het genoegen om de voorbereidingen van de voor Arnemuiden zo belangrijke kanaal- en spoorwegwerken tot een goed einde te brengen. Daarmee wordt als het ware een bepaald tijdperk afgesloten. Het is bijzonder opmerkelijk dat burgemeester Baars dit nog meemaakt een enkele week voor zijn zo onverwachtse overlijden.

Het is voor Arnemuiden een droevige dag als op de 22e maart burgemeester (tevens gemeentesecretaris) Cornelis Jacobus Baars onverwachts op de leeftijd van 57 jaar overlijdt. Hij was de zoon van de vorige burgemeester Cornelis Daniël Baars en gehuwd met Dorothea Kraamer. Zijn overlijden wordt aangegeven door zijn schoonzoon Thomas Machielse, korenmolenaar te Middelburg, en de gemeenteontvanger C.J. Crucq.

Zeer groot en vele zijn de verdiensten geweest van deze achtenswaardige burgemeester. Vader en zoon Baars zijn van grote betekenis geweest voor Arnemuiden gedurende een periode van bijna 70 jaar. Mede aan hen is te danken dat de Arnemuidse gemeenschap door het diepe dal van verval en armoede geloodst werd. Wie de activiteiten en de stuwende daadkracht van de burgemeesters Baars (de zoon nog meer als de vader), zoals de schrijver van deze Kroniek bij het doorvorsen van de notulenboeken en het gemeentearchief, onderzoekt, zal mede onder de indruk raken en diep respect gevoelen voor deze beide mannen. Beiden dienden als ware ‘burgervaders’ de belangen van Arnemuiden. Bepaald indrukwekkend is ook de wijze waarop de thans overleden burgemeester immer getuigenis gaf van zijn levenswijze als Christen.

De vergadering van de gemeenteraad van 26 maart wordt door de oudste wethouder Antheunis Boogert geopend. Hij geeft te kennen ‘dat hij een treurige taak heeft te vervullen met de vergadering mede te delen, dat de weledele Heer Cornelis Jacobus Baars, burgemeester dezer gemeente, op de 22e dezer is overleden. Dat de gemeente Arnemuiden hierdoor een gevoelige slag is toegebracht behoeft geen betoog, daar elk der leden bekend is met zijn ijver voor de belangen der gemeente en zijn ingezetenen zulks wel zullen beseffen, daar hij sinds 14 jaren als burgemeester in deze gemeente is werkzaam geweest met onvermoeide ijver en lust’.

* * *

Antheunis Boogert, als oudste wethouder en voorheen gedurende enkele jaren burgemeester van Arnemuiden, vervangt de overleden burgemeester Baars voorlopig.

Er komt een verzoek binnen van de gemeenteontvanger Christiaan Johannis Crucq om in aanmerking te mogen komen voor het secretarisambt. Deze sollicitatie wordt voorlopig voor kennisgeving aangenomen, want eerst moet bekend zijn of de nieuwe burgemeester zijn ambt ook niet wil combineren met dat van secretaris. Later solliciteert ook Jacob Crucq, de timmermansbaas, naar de functie van secretaris.

De gemeenteraad besluit nu niet langer te wachten. Met algemene stemmen wordt besloten Christiaan Johannis Crucq tot secretaris te benoemen. In de raadsvergadering van 19 april wordt hij beëdigd. De nieuwe secretaris notuleert de vergaderingen van de gemeenteraad helder en duidelijk. Naast zijn secretarisambt blijft hij gemeenteontvanger. De nieuwe secretaris is een kleinzoon van de vroegere burgemeester Christiaan Crucq. Vanaf 1871 is Crucq vele jaren burgemeester van Arnemuiden geweest.

Burgemeester/secretaris C.J. Crucq overleed op 31 januari 1892. De Middelburgse Courant van 1 februari 1892 wijdde aan zijn overlijden het volgende bericht (omdat dit bericht niet is opgenomen in de Kroniek van Arnemuiden 1970-1948 vermelden we het op deze plaats):
De gemeente Arnemuiden heeft een groot verlies geleden door het overlijden van de heer C.J. Crucq, in leven burgemeester en secretaris dier gemeente. De overledene bekleedde deze ambten, evenals dat van brievengaarder van het hulppostkantoor te Arnemuiden en dat van dijkgraaf, tevens ontvanger-griffier van de Molenpolder, met ijver en toewijding tot aan het ogenblik van zijn verscheiden. De heer Crucq, geboren op 29 maart 1827, werd 28 mei 1853 benoemd tot ontvanger der gemeente en in april 1867 tot secretaris. Toen hij 29 maart 1871 tot burgemeester werd benoemd moest hij de betrekking van gemeenteontvanger neerleggen. Zijn nagedachtenis zal bij z’n gemeentenaren zeker, als van een werkzaam man en een flink burgemeester en ook een goed vriend van velen, in ere blijven.

Raadslid P. van Vlaanderen geeft in overweging dat het wenselijk is dat de vacature van burgemeester vervuld wordt door een geschikt persoon, bij voorkeur inwoner van deze gemeente, die zowel met de bevolking als met de belangen van de gemeente op het nauwste bekend is. Met algemene stemmen wordt daarop besloten Van Vlaanderen kandidaat te stellen voor het burgemeestersambt en hem voor te dragen bij de Commissaris van de Koning.

Bij Koninklijk Besluit van 20 april wordt de 33-jarige Jhr. mr. J.W.M. Schorer benoemd tot burgemeester. Hij is al burgemeester van Nieuw- en Sint Joosland. In 1871 wordt hij burgemeester van Middelburg en in 1879 Commissaris van de Koningin in Noord-Holland. In 1897 wordt hij benoemd tot het hoge ambt van Vice-President van de Raad van State. Hij wordt later ook lid van de Voogdijraad over Prinses Wilhelmina en treedt op als getuige bij het huwelijk tussen Koningin Wilhelmina en Prins Hendrik.

Onder de bekwame leiding van burgemeester Schorer wordt de komende jaren het hoofd geboden aan tal van vraagstukken die als gevolg van de afdamming van het Sloe en de spoorweg- en kanaalwerken op de gemeente afkomen.

Op 29 april wordt de nieuwe burgemeester geïnstalleerd. Hij spreekt de gemeenteraad ‘met een gepast woord toe en reikt de vriendschapsband toe, de wens te kennen gevend dat deze gemeente onder zijn bestuur in welvaart moge toenemen. En al is het dan niet tot die welvaart die zij eertijds mocht genieten, toch zal hij trachten het belang der gemeente en dat van haar ingezetenen te behartigen’.

Burgemeester Jhr. mr. J. W.M. Schorer.
Burgemeester Jhr. mr. J. W.M. Schorer.

Wethouder Boogert overhandigt hem het onderscheidingsteken en begroet hem met een gelukwens van al de leden en de secretaris.  Met algemene stemmen kan de gemeenteraad ermee instemmen dat de nieuwe burgemeester buiten de gemeente blijft wonen (op zijn buitenplaats Arnestein tussen Middelburg en Arnemuiden). Wel wordt afgesproken dat hij elke vrijdag in de gemeente zal zijn om spreekuur te houden.

De gemeenteraad bestaat dit jaar uit de wethouders Antheunis Boogert en Joos van der Weele en de leden Adriaan Filius, Gillis Kesteloo, Lein Maas en Pieter van Vlaanderen. In augustus worden Boogert en Van der Weele herkozen als raadslid en met algemene stemmen ook als wethouder. In de vacature, ontstaan door het overlijden van burgemeester Baars, wordt tot raadslid gekozen de 37-jarige wagenmaker Dingenis Kousemaker.

Door het overlijden van burgemeester Baars is ook de functie van commissaris van het gilde voor de arbeiders, het Sint Jansgilde, opengevallen. Het wordt in het belang van de werklieden raadzaam geacht om dit gilde in stand te houden. Tot nieuwe commissaris wordt het raadslid Gillis Kesteloo benoemd, waarna hem het St Jans-gildeboek door de voorzitter ter hand wordt gesteld benevens het saldo van de kas ten bedrage van ƒ 67,25.

* * *

Belangrijke ontwikkelingen vragen verder dit jaar de aandacht van het Stadsbestuur. Binnenkort zal worden begonnen met de afsluiting van het Sloe, de aanleg van de spoorbaan en het graven van het kanaal naar Arnemuiden. Zo wijst de Hoofdingenieur van de Staatsspoorwegen, de heer Simons, er nadrukkelijk op, dat de thans aanwezige brug in de grindweg over de oude Arne (ter hoogte van het latere veertje) onvermijdelijk moet worden opgeheven en geplaatst in de zuid/oostelijke leidijk van de nieuwe haven van Middelburg. Het opruimen van de brug in de grindweg is juist de aanleiding om een station te Arnemuiden en een verbindingsweg naar de rijksweg Goes-Middelburg te realiseren.
Hij wijst er op dat het bezwaar dat zekere eigenaars (met name de weduwe J.K. Crucq van de hofstede) door de afsnijding van de grindweg zullen ondervinden, door hem zo min als door het gemeentebestuur kan worden opgelost noch daarin tegemoet gekomen. Daarom ‘verzoekt Z.E. van het gemeentebestuur te mogen vernemen of zij genegen is de door hem voorgestelde regeling aan te gaan en genoegen neemt met het voorstel betreffende het nieuw aan te leggen gedeelte weg van Arnemuiden tot aan de straatweg en het aan te leggen voetpad langs de dijk van de haven, welke na de voltooiing in onderhoud ten laste van de gemeente zou moeten komen’.

De voorzitter, burgemeester Schorer, spreekt wijze woorden in deze voor Arnemuiden zo belangrijke beslissing. Hij is van mening ‘dat de hoop op een tweede brug ten enenmale verloren schijnt. Het belang van een halte kan daaraan niet worden opgeofferd. Hij heeft ook geen bedenking tegen het voorstel betreffende het onderhoud van de bedoelde weg en het voetpad om die na de voltooiing zo ver de gemeente strekt, voor rekening van de gemeente te nemen’. De gemeenteraad volgt het voorstel van de burgemeester.

* * *

In juni komt opnieuw een belangrijke brief van de Hoofdingenieur van de Staatsspoorwegen binnen. Daarbij wordt verzocht ‘de wallen en vest dezer gemeente, vallende in de lijn van de aan te leggen spoorweg Roosendaal-Vlissingen, ter tegemoetkoming ener aldaar te stellen halte, kosteloos af te staan’.
Voorzitter Schorer meent ‘met het oog op de behoeftige toestand der gemeente dat aan die eis niet zo spoedig toegegeven moet worden en dat de opoffering van ruim twee bunders grond, die grotendeels gebezigd zouden kunnen worden voor het dempen van de vest of gracht, als niet gering kan worden beschouwd’. Op zijn advies besluit de gemeenteraad de Hoofdingenieur voor te stellen om bij het kosteloos afstaan van de wallen zodanig een regeling aan te gaan, dat de vest of gracht ten laste van het rijk met de overige grond wordt gedempt en geëffend.

De bouwtekening van het station.
De bouwtekening van het station.

De Hoofdingenieur wenst geen concessies te doen. Al op 12 juli komt bericht binnen over de onteigening van de voor de spoorbaanaanleg benodigde gemeentegrond en het verwezenlijken van een spoorweghalte. In augustus wordt tevens te kennen gegeven dat voor het verkrijgen van een spoorweghalte te Arnemuiden de gevorderde gronden kosteloos moeten worden afgestaan. Er wordt derhalve geen vergoeding voor de benodigde wallen gegeven.

Burgemeester Schorer overreedt de gemeenteraad om hierin te berusten. Er staan zeer gewichtige belangen voor de toekomst van Arnemuiden op het spel. Zijn ernstig pleidooi nemen we hierna uit het notulenboek over:

De voorzitter meldt de ontvangst van een brief van 13 augustus van de Hoofdingenieur der Staatsspoorwegen. Daarin wordt gemeld dat zijn pogingen bij de Minister van Binnenlandse Zaken ter verkrijging van een vergoeding voor de benodigde wallen ten enenmale zijn mislukt en er nu weinig of geen hoop meer bestaat tot het verkrijgen van een halte bij de gemeente zo namelijk de gemeente van zijn zijde zich niet de opoffering laat getroosten om de benodigde wallen kosteloos aan de Staat af te staan. Alhoewel de opoffering van twee bunders grond niet gering is voor de gemeente, toch dient met het oog op haar toekomst deze zaak van alle hare zijden overwogen te worden, daar toch allerwege bekend is dat plaatsen waar halten gevestigd zijn veel meer in welvaart toenemen dan die waar er geen bestaan of afgesneden zijn van dergelijke communicatie.

Dat deze gemeente wat de visserij, haar hoofdtak van bestaan, betreft een kommervolle toekomst tegengaat, zal wel niemand betwijfelen daar het kanaal door de oude Arne, waarvoor het plan bestaat dat deze gemeente zal verkrijgen, door hare ongeschiktheid nooit aan hare verwachtingen zal kunnen beantwoorden en de vissers zich heel spoedig genoodzaakt zullen vinden deze gemeente te verlaten om zich elders hetzij te Vlissingen of te Veere te vestigen teneinde aldaar hun beroep beter te kunnen uitoefenen.

De voorzitter meent derhalve dat de raad niet enkel moet zien op het verlies voortspruitend uit de kosteloze afstand der wallen, maar ook dat dat verlies ruimschoots kan worden vergoed door het daarstellen der halte, wanneer het maar enigszins aan zijn verwachting beantwoord en derhalve moet beschouwd worden als het laatste anker der hoop ‘t welk tot voorkoming van de gehele ondergang der gemeente diende uitgeworpen te worden.
Hij stelt de vergadering voor zich tot de minister te wenden en andermaal op de vergoeding der wallen aan te dringen, doch mocht Z.E. van zijn genomen besluit niet afzien, als dan toe te geven en de wallen kosteloos af te staan.

Na uitvoerige deliberatie besluit de gemeenteraad het voorstel van de voorzitter over te nemen.

In oktober wordt een bedrag van ƒ 320 van het rijk ontvangen als opbrengst van de voor de Staatsspoorwegen onteigende gemeentegronden. Hiervan wordt ƒ 200 afgezonderd voor het beplanten van de keetdijk, ‘daar zulks na verloop van jaren een aanmerkelijk voordeel voor de gemeente kan opleveren’. Het overige bedrag ad ƒ 120 wordt belegd.

* * *

Eerder dit jaar, in maart, schrijft de Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht in Zeeland dat hem uit een inspectie in deze gemeente op 19 maart gebleken is, dat de armenhuizen zich in een slechte toestand bevinden. Deze woningen zijn overbevolkt en zeer dreigend en schadelijk voor het uitbreken van epidemische ziekten. Hij dringt er dan ook op aan daar verandering in aan te brengen. Op zijn verzoek wordt het diaconaal armbestuur aangespoord tot reiniging en ontruiming van de overbevolking in die gebouwen. Het diaconaal armbestuur geeft daarop te kennen ‘dat zij zich onledig hebben gehouden met het reinigen en zuiveren der armhuizen, dat zij wat betreft de ontruiming der overbevolking dit ook gaarne zagen geschieden maar vermenen dat hun krachten hierin te kort zullen schieten’. Zij geeft haar bevoegdheid om daarin te handelen over aan het gemeentebestuur.

Burgemeester Schorer doet de gemeenteraad nog een belangrijk voorstel voor de vuilverwijdering. Besloten wordt een bergplaats voor straatvuil en mestspecie buiten de kom van de gemeente aan te leggen, de mest voortaan op te halen aan de huizen van de ingezetenen met een kar en een beerput aan te leggen. De rond de kom van de gemeente aanwezige vuilnisbakken zullen worden gesloopt. De kosten van dit plan - volgens een berekening van de gemeenteopzichter - bedragen ƒ 384,90 (voor de afschutting van het terrein van de bergplaats met mestputpalen en ijzerdraad ƒ 299,40 en voor de aankoop van een nieuwe vuilniskar ƒ 85,50). De meest doelmatige plek voor de bergplaats wordt geacht ‘beneden op de hoek van de dijk der Schuttershofweide tegen het kanaal’ (van 25 Nederlandse ellen lang en 24 ellen breed).

Voor de aanleg van de gemeentelijke beerput wordt het het voordeligst en tevens doelmatigst geacht hiervoor te bezigen ‘de tegenwoordige mestbak op de wal tegenover het slop uitkomende op de Markt en die wat dieper te maken en van een stenen vloer te voorzien van de afkomstige stenen van de af te breken mestbakken en dezelve te overdekken met een luik of val’. Voor het maken van de bergplaats voor straatvuil wordt ingeschreven door de plaatselijke timmerlieden Abraham van Eenennaam, Abraham Buijs en Jacob Crucq. Van Eenennaam is met ƒ 210 de laagste inschrijver.

In oktober geeft de burgemeester de gemeenteraad in overweging ‘of het ter bevordering van de reinheid in deze gemeente niet nuttig zou zijn op sommige plaatsen te doen daarstellen gesloten secreetbakken, daar het blijkt dat in onderscheiden wijken der gemeente door de eigenaars der woningen daar in niet is voorzien en er alzo grote onreinheid is in die buurten’. Op zijn voorstel wordt besloten op kosten van de gemeente drie ‘secreetbakken’ aan te schaffen en deze te plaatsen waar ze het meest doelmatig worden geacht. Het maken van de secreetbakken wordt na een aanbesteding onder de plaatselijke aannemers (Crucq, Van Eenennaam en Buijs) gegund aan Jacob Crucq voor ƒ 75.

* * *

Vermeldenswaard is dat er dit jaar in Zeeland een ernstige longziekte onder het rundvee heerst. Er worden preventieve maatregelen getroffen om het uitbreken van deze veeziekte in de gemeente tegen te gaan. Ook heerst dit jaar een choleraepidemie in ons land. De gemeentebesturen wordt aanbevolen maatregelen te treffen tot kering of beteugeling van deze epidemie. De voorzitter meent dat ‘alhoewel deze zeer gevreesde ziekte nog niet in deze gemeente is uitgebroken, er toch wel maatregelen van voorzorg dienen te worden genomen’.

Vermoedelijk is dit ook de achtergrond van het volgende.
In oktober maakt burgemeester Schorer de gemeenteraad er opmerkzaam op, dat uit het bestaande huurcontract voor de ziekenzaal tussen de gemeente en de scheepsreder J.O. Luteijn te Middelburg blijkt, dat de huur per 31 december 1868 eindigt. Volgens het contract kan evenwel gedurende de laatste vijf jaar de huur elk jaar per 1 januari door partijen worden beëindigd mits men elkaar zes weken vóór 1 januari hiervan in kennis stelt. Hij meent dat het wenselijker is een andere regeling voor de huur aan te gaan, ‘daar toch dat gebouw bij het onverhoopt uitbreken van een besmettelijke ziekte voor de gemeente onontbeerlijk is en het geval zich kan voordoen dat men genoodzaakt is om van dat gebouw ogenblikkelijk gebruik te moeten maken’. De burgemeester wordt gemachtigd om met Luteijn te onderhandelen over een andere huurregeling in die zin, dat de gemeente, indien de omstandigheden dit vergen, dadelijk in het bezit van het gebouw wordt gesteld.

* * *

Notaris D. Verhuist uit Middelburg biedt in september de gemeenteraad ‘een boek aan betreffende rekeningen, naamlijsten en besluiten rakende de oude pannering (zoutziederij) te Arnemuye over de jaren 1580-1682, hetwelk door Z.E. de gemeente ten geschenke wordt aangeboden ten behoeve van het oud archief’. De burgemeester acht dit geschenk van veel waarde tot aanvulling van het oud archief der gemeente en stelt voor de gever daarvoor de verschuldigde dank toe te brengen. De gemeenteraad voelt zich ‘met dit geschenk hoog vereerd’.

In oktober besluit de gemeenteraad ingaande 1868 een Burgerlijk Armbestuur in te stellen, omdat ‘de armoede in deze gemeente voortdurend vermeerdert en telkens nieuwe aanvragen om hulp tot het gemeentebestuur gericht worden door lieden waarvan het blijkt dat zij geen hulp van bijzondere of kerkelijke instellingen van weldadigheid kunnen erlangen’. Met dit bestuur kan een streng toezicht gehouden worden op die personen, die uit de gemeentefondsen ondersteund worden’. Tot leden van het Burgerlijk Armbestuur worden benoemd de timmermansbaas Jacob Crucq, de wagenmaker Dingenis Kousemaker, de schoolmeester Pieter Kwekkeboom en de landman Jan Louis de Troye, terwijl C.J. Crucq benoemd wordt tot secretaris/penningmeester. Ook wordt een Verordening op het Burgerlijk Armbestuur vastgesteld.

Dit jaar worden weer drie aandelen van de geldlening voor de bouw van het nieuwe stadhuis uitgeloot. ’De leden daartoe bereid, zo wordt daartoe overgegaan en de aanwezige aandelen in een fles geworpen waaruit door het lid Filius drie aandelen worden getrokken en aan de voorzitter overhandigd’. Het bedrag van de uitgelote certificaten zal aan de houders worden uitbetaald.

* * *

De garnalenvisserij is dit jaar vrij gunstig. De vissers kunnen bij goed weer goed hun brood verdienen. Er zijn voorbeelden dat door één visser 10 à 12 manden garnalen worden gevangen, die worden verkocht tegen ƒ 3 de mand. Daarentegen zijn er ook getijen geweest, dat men slechts 1 à 2 manden aan wal brengt, wat veelal veroorzaakt wordt door het gure weer.
In november is er ook weer een overvloedige vangst van schardijn. Dit is af te leiden uit het verhandelde in de vergadering van de gemeenteraad van 16 november, waaruit interessante gegevens blijken over de thuisrokerij van de schardijn en haring. De raadsnotulen vermelden hierover het volgende.:

Van onderscheidene ingezetenen zijn klachten ingekomen tegen het beslaande Reglement op de brandweer en wel dat niemand in staat is gesteld om bij de tegenwoordige grote aanvoer van schardijn (welke vissoort spoedig aan bederf onderhevig is) die vis voor eigen gebruik te kunnen roken op de open erven achter de woningen in daartoe gebezigd wordende bakken of tonnen, daar het roken van die vissoort niet meer gelijk vroeger in de schoorstenen kan geschieden uit hoofde dat weinigen meer gebruik maken van het stoken op den open haard maar in kachels welke voor die beroking ondoelmatig zijn. Dat door die beperking aan vele behoeftigen (die hiervan meestal gebruik maken) een grote vervulling tegen de naderende winter wordt ontroofd, behoeft wel geen betoog.

De gemeenteraad besluit op voorstel van de voorzitter de Verordening op de brandweer zodanig te wijzigen dat in die behoefte enigszins wordt voorzien. Het volgende wordt bepaald:

Het zal burgemeester en wethouders vrij staan vergunning te verlenen tot het aanleggen van tijdelijke stookplaatsen, afwijkende van de gewone vorm, op de erven achter de woonhuizen, tot het roken van schardijn en haring, tot eigen gebruik, uiterlijk voor de tijd van 8 dagen.

* * *

Op 17 februari doet de nieuwe predikant ds. Poelman intrede in de Hervormde gemeente. Hij is geboren in 1830, was kandidaat te Groningen en predikant te Visvliet sinds 1855 en te Garsthuizen vanaf 1858. Op 8 augustus 1869 vertrekt hij naar Aalst, alwaar hij op 6 mei 1870 is overleden. Zijn Friese echtgenote, Ackea IJsebranda Tjeska Hoeksema, overlijdt kort daarna in hetzelfde jaar.
Helaas kunnen - wegens het ontbreken van het notulenboek over de periode 1852-1876 - geen nadere bijzonderheden over de ambtsperiode van ds. Poelman worden vermeld.