In 1864/1865 heerst er in Arnemuiden een ernstige epidemie, de angina diphtheritica. Dokter J.W. Loysen Dillié, de plaatselijke geneesheer, heeft hierover een publicatie geschreven onder de titel: ‘De angina diphtheritica te Arnemuiden in 1864/1865’. Uit deze publicatie nemen we een aantal bijzonderheden over. Allereerst geeft dokter Loysen Dillié de volgende schets van de situatie in Arnemuiden omstreeks deze tijd.
Arnemuiden is een gemeente van 1596 zielen, die bestaat uit de gecombineerde gemeenten Arnemuiden en Kleverskerke, op 3/4 uur afstand van elkander gelegen. Kleverskerke, een klein dorp met een grote buitenomtrek, verkeert onder gunstige voorwaarden van gezondheid. Arnemuiden daarentegen, een zogenaamd plattelandstadje, bezit bij al de kwade eigenschappen ener stad, volkomen gebrek aan al de voordelen die de plattelandgemeenten gewoonlijk aanbieden voor de openbare gezondheid.
Dicht opeen gebouwd en sterk bevolkt, voor het grootste deel door eene visschersbevolking bewoond en voor een ander deel door burgerstand en boerenarbeiders, heeft het in vele opzichten iets middeleeuwsch.
Die visschersbevolking, meestal onderling huwende, en, wat bij besmettelijke ziekten van belang is, dus meestal vermaagschapt zijnde, leeft armoedig, onzindelijk en onder de ongunstigste hygiënische verhoudingen. De momenten die ongunstig op de verbreiding van een epidemie inwerken, ontbreken dus hier niet. Getuigen daarvan zijn de veelvuldige hevige epidemieën van meer of mindere uitbreiding van typhus, vooral die in 1843; de pokkenepidemie van 1855; die van scarlatina in de jaren 1858/1859, terwijl in het jaar 1865, behalve de keelziekte, ook typhus en pokken heersten.
Geen jaar gaat er dan ook om zonder een meer of minder intensieve typhusepidemie. Toen de angina diphtheritica te Bruinisse heerste, vreesde ik reeds haar spoedig hier te zien; te meer omdat vele vissers op die plaats verkeerden en handel dreven.
Vervolgens beschrijft dokter Loysen Dillié het verloop van de epidemie:
Reeds in oktober 1863 kwam dan ook een verdacht geval voor in een scheerwinkel, bij een jongen die gewoon was zijns vaders klanten in te zepen. Die patiënt was reeds stervende toen ik er bij geroepen werd. Veertien dagen later verloor ik een kind van de broeder van deze lijder aan croup. Dit kind vertoonde nu aan de amandelen een mucosa der keel, wel niets bijzonders, maar naar het verhaal der ouders moet het toch vroeger aan keelpijn geleden hebben. Beide gevallen waren dus onzeker, maar - en dit is opmerkelijk - in maart 1864 breekt in hetzelfde huis van de eerste lijder, in hetzelfde huisgezin, én bij de buren achter, de keelziekte uit. De diagnose van die gevallen was niet twijfelachtig.
Was nu de ziekte zo lang sluimerend gebleven? Of waren de gevallen in 1863 geen angina diphtheritica geweest? Of is er in de scheerwinkel een nieuwe besmetting ontstaan in maart 1864? Wie zal dit vraagstuk oplossen?
Van nu aan echter breidde zich de ziekte spoedig uit. De familie die de lijders bezocht had en vreemden, die daar verkeerden, werden spoedig aangetast, volwassenen zowel als kinderen en de dodelijke uitgang was verre van zeldzaam. De besmetting breidde zich nu door de gemeente uit, eenmaal in een huisgezin uitgebroken, werden bijna alle leden aangetast, of, indien zij geen verschijnselen van diphtheritica vertoonden, toch door gewone angina aangedaan. De armoede, de overbevolking, het op elkander gedrongen zijn der woningen, de uit een ziekelijk mysticisme ontstane zorgeloosheid en weinige vrees voor besmetting, het dikwijls bij vissers heersende fatalisme, ziedaar vele oorzaken, die, behalve de natuurlijke en overal inwerkende, in gemeenten als deze aan besmettelijke ziekten zulk een grote uitbreiding bezorgen.
Bij neringdoenden was de ziekte evenmin zeldzaam.
Wij geven hier van de uitgebreidheid der epidemie een schema, maar moeten daarbij aanmerken, dat natuurlijk vele lichte gevallen niet ter onzer kennis gekomen en buiten behandeling gebleven zijn.
Bevolking: 1596
Getal zieken: 169
waarvan van mannelijk geslacht : 71
waarvan van vrouwelijk geslacht: 98
Overleden: 29
De ziekte, van de Westdijkstraat uitgaande, verbreidde zich nu langzaam door de gemeente heen, als het ware van straat tot straat gaande, maar in de straat vanwaar zij uitging het belangrijkste woedende. Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat de angina zich van hier naar Nieuw- en Sint Joosland en naar Middelburg overplaatste, waar zij tot nog toe, in veel mindere mate heerste.
De volgende tabel toont de verbreiding der ziekte door de gemeente aan:
Straten lijders: Datum van het 1e geval: Getal:
Westdijkstraat 24 maart 48
Noordstraat 2 apri 10
Wallen 23 mei 21
Markt 24 juni 17
Koestraat 9 juli 16
Buitenom 13 juli 17
Kleverskerke 13 juli 3
Langstraat 21 juli 22
Nieuwstraat 22 augustus 15
Van deze patiënten waren er natuurlijk vele die tot hetzelfde huisgezin behoorden of hetzelfde huis bewoonden. In een huisgezin van tien kinderen bijvoorbeeld werden er negen aangetast, één daarvan overleed en een kind beneden het jaar bleef vrij. Onze 169 gevallen kwamen voor in 97 verschillende woningen.
Op Kleverskerke, een landbouwersbevolking van ongeveer 200 zielen hebbende, kwamen slechts drie gevallen voor, terwijl nog enkele anginae catarrhales zich voordeden, alle drie herstelden; wel een groot bewijs van de gunstige invloed van de betere hygiënische momenten aldaar.
Tot de 74 in 1864 overleden inwoners (in 1863 overleden er 82) behoren ook enkele welbekende personen in de Arnemuidse gemeenschap. Allereerst dient genoemd te worden de 89-jarige Abraham van Eenennaam, zoon van de oude burgemeester Salomon van Eenennaam. Hij overlijdt op 22 februari. Een zeer groot aantal jaren diende de timmermansbaas en zoutzieder Abraham van Eenennaam de stad als raadslid en wethouder. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door zijn zonen Laurens, broodbakker en landbouwer, en Pieter, korenmolenaar te Nieuwland.
Een andere bekende persoon, de kleermaker Jan Buijs, overlijdt op 10 september op 60-jarige leeftijd. Hij was gehuwd met Janna Kraamer uit het bekende kleermakersgeslacht te Arnemuiden. Ook overlijdt op 18 oktober op 65-jarige leeftijd de bakkersbaas Pieter Johannis Crucq, zoon van de vroegere burgemeester Christiaan Crucq en vader van de huidige gemeenteontvanger en aanstaande secretaris/burgemeester Christiaan Johannis Crucq.
* * *
Ook wordt dit jaar het historische besluit genomen om het eeuwenoude Stadhuis af te breken en een nieuw gemeentehuis te bouwen.
In de raadsvergadering van 29 augustus oppert de burgemeester om zo mogelijk het aanstaande jaar over te gaan tot de sloop van het oude Stadhuis en de wederopbouw van een nieuw. Een nieuw gemeentehuis zal naar schatting ƒ 7.000 kosten. Dit bedrag zou verminderd kunnen worden ‘door al hetgeen aan het oude gebouw nog goed is zoals stenen voor de binnenmuren, ijzer, balken, lood, ramen en kozijnen, voor de achtergevel te gebruiken’. Uit het overschot van de jaarrekening 1863 wordt ƒ 2.500 aan het fonds voor het vernieuwen van het Stadhuis toegevoegd. Dit fonds bevat thans ƒ 3.750. Voor het ontbrekende bedrag zou een geringe geldlening kunnen worden aangegaan. De gemeenteraad besluit om een plan met begroting voor de bouw van een nieuw gemeentehuis te laten maken door de heer C. Krijger, gemeentebouwmeester van Middelburg.

* * *
Ook de gebrekkige staat waarin het sas of de keersluis zich bevindt houdt de gemoederen dit jaar bezig. Burgemeester Baars heeft hierover een onderhoud gehad met enkele leden van Gedeputeerde Staten. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat - als beide andere belanghebbende partijen (de polderbesturen van Nieuw- en Sint Joosland en de eigenaars van de zaagmolens) aan het herstel willen bijdragen - ook de gemeente Arnemuiden bereid is naar evenredigheid in het herstel bij te dragen ‘als zijnde de keersluis tot diephouding van het kanaal onmisbaar’. De burgemeester wordt opgedragen hierover nogmaals te overleggen met de andere belanghebbenden.
In september wordt dit overleg gevoerd. Burgemeester Baars beproeft alles om hen te overtuigen van het behoud van de sluis en te bewegen bij te dragen in de herstelkosten. De ingelanden voelen zich ‘onverplicht bij te dragen’, terwijl de eigenaren van de zaagmolens ‘een wachtende houding willen aannemen’. Hij erkent dat de ingelanden zeer weinig belang bij het behoud van de keersluis hebben, terwijl men ook de middelen mist voor een buitengewone bijdrage.
Het is een gegeven dat Arnemuiden het allergrootste belang bij de sluis heeft. Echter, wanneer de sluis als een gemeentewerk beschouwd wordt, zullen de herstelkosten volledig ten laste van de gemeente komen en daarvoor ontbreken de financiële mogelijkheden. Ook bestaat de vrees dat spoedig tot afdamming van het Sloe zal worden overgegaan, waardoor het Arnemuidse kanaal spoedig geheel zal opslikken. Volgens mededelingen van de Ingenieur van de Spoorweg Goes-Vlissingen zal de gemeente na de afdamming van het Sloe een nieuw vaarwater krijgen. De sluis zal hierdoor doelloos worden, terwijl de gemeente met een grote schuldenlast als gevolg van het herstel van de sluis zal blijven zitten. De gemeenteraad besluit om, zolang geen zekerheid over het lot van het Sloe bestaat, een afwachtende houding aan te nemen.
* * *
De calicotweverij aan de Sint Jan Leeuwenstraat (de Lionstraat) wordt - evenals de andere dergelijke weverijen in Zeeland - opgeheven. De gebouwen worden tot woningen vertimmerd.
Het provinciaal bestuur verleent de gemeente Middelburg een renteloos voorschot van ƒ 4.500 voor het begrinden van de tussen de overzijde van het veer en Nieuwland gelegen Zaagmolendijk. Op 10 maart wordt dit gezamenlijke werk van de gemeenten Middelburg en Arnemuiden aanbesteed.
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft 10-jarige alfabetische tafels van de akten van de burgerlijke stand opgemaakt. Deze zijn nog steeds voorgeschreven als gevolg van het keizerlijk decreet van de 20e juni 1807 (Bulletin des Lois nr. 154) aan de Griffiers van de Arrondissementrechtbanken. De gemeenteraad verleent hem voor deze omvangrijke werkzaamheden een beloning.
Met vier tegen drie stemmen (tegen stemmen de raadsleden Baars, Boogert en Maas) besluit de gemeenteraad het verbod in de Politieverordening ‘om op zondagen gelagen te zetten’ op te heffen. Het provinciaal bestuur heeft aanmerkingen gemaakt dat dit verbod ‘te verre gaat’.
De burgemeester heeft van de timmerman Buijs, wiens bedrijf aan de Langstraat vorig jaar afbrandde, nog een rekening ontvangen wegens in 1863 geleverde doodkisten ten bedrage van ƒ 10,60 voor behoeftige armen, in de gemeente woonachtig en alhier overleden.
Besloten wordt de gemeentelijke gras- en bouwlanden in de volgende volgorde publiek te verpachten:
- de voorste dokweide;
- het kleine eilandje;
- de vest;
- het kerkhof;
- de dijk ten zuiden van de Schuttershofweide;
- de molenpolder;
- de zuid- en westwal;
- het grote eiland (te verpachten voor 14 jaar);
- de galgenberg;
- de noordwestwal;
- de singel;
- de keetdijk;
- het eindje zaagmolendijk;
- de schuttershofweide;
- de achterste dokweide;
- de noordoostwal;
- het afmaaien van het gras van de begraafplaats dat buiten loting is gehouden.
Overigens behoeft het verpachte ‘groot eiland’ enig herstel ‘aangezien het door de slag van het water zeer afneemt en het alzo kennelijk is, dat maatregelen moeten worden getroffen dit voor het vervolg te stuiten’.
* * *
In 1864 staat de visdrogerij van Luteijn stil als gevolg van het vergaan van twee schuiten. In de rokerij wordt door de schardijnvangst in het najaar in beperkte mate gearbeid. Vanaf 1864 staan zowel de drogerij als de rokerij meestal stil. Dit omdat de vis met meer voordeel in verse staat inplaats van gedroogd kan worden verkocht en het werken in de rokerij afhankelijk is van het vangen van schardijn.
De tijdgenoot Adriaan Joosse tekent in zijn dagboek aan:
In 1864 behoren de vissersschuiten van het type bommen tot het verleden. In 1820 waren er nog 24, welk aantal gaandeweg is verminderd. Voor 1864 werden er een kotter en sloepen aangekocht en een nieuwe gemaakt.
De sloepen waren alle van Ostende afkomstig. In 1876 waren er 15 sloepen en 26 hoogaarzen.
Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1864 meldt, dat ‘de garnalenvangst over het algemeen gunstig is. Veel van dit visje wordt gevangen. Door de menigte is daarom de prijs laag, doch de resultaten van deze vangst blijven goed’.
