Op vrijdag de 4e februari 1825 wordt Zeeland getroffen door een geweldige storm en een ‘voorbeeldeloze hoge vloed’. Het Molendijkje breekt door, waardoor het Molenpoldertje onderstroomt. Ook het Christiaanpoldertje (liggend tussen de Zuidwal en het vaarwater) loopt geheel onder water. Burgemeester Crucq geeft dadelijk de nodige orders om de beide dijkjes te herstellen ‘zonder in staat te zijn de kosten daarvan op te geven’.
De Gouverneur van Zeeland schrijft op 17 februari een algemene collecte uit voor de noodlijdenden door de watervloed van de 3e, 4e en 5e februari. De weduwe Marteijn vraagt als pachtster van het Molenweitje enige schadeloosstelling voor de door haar geleden schade als gevolg van de overstroming van het Molenpoldertje. Haar pachtsom voor dit jaar wordt met ƒ 20 verminderd.
In de raadsvergadering van juni doet secretaris Baars uitvoerig rapport over de schade, die door de watervloed van de 4e februari aan de sluis is toegebracht. Ook van de inspanningen van de Commissie van Toezicht op de sluis om een oplossing te vinden voor de herstelkosten. Een verzoek om van ’s Lands wege een tegemoetkoming te verlenen is verzonden. Voorshands zijn de heren Le Nobel bereid gevonden de reparatiekosten renteloos voor te schieten. In juli komt het verheugende bericht dat Zijne Majesteit de Koning ƒ 1.000 in de herstelkosten van de keersluis heeft verleend.
* * *
Ook in het gemeentebestuur zijn veranderingen gaande. Uit bezuinigingsoverwegingen wenst de Gouverneur van Zeeland tot combinatie van sommige gemeenten over te gaan. Het ontmoet bij hem geen bezwaren om Arnemuiden en Kleverskerke samen te voegen.
Bij Koninklijk Besluit van 23 juli wordt een nader ‘Reglement op het bestuur ten plattelande’ vastgesteld. Arnemuiden wordt daarbij bevoegd verklaard de naam van STAD te dragen, zonder evenwel het recht te krijgen zich in de vergadering van Provinciale Staten te laten vertegenwoordigen. Het bestuur van de stad zal voortaan bestaan uit een burgemeester, twee wethouders en een stedelijke raad. De vergadering neemt een en ander ‘met dankerkentenis en deelneming voor de gunst van Zijne Majesteit’ aan.
In de raadsvergadering van 26 augustus geeft burgemeester Christiaan Crucq te kennen dat gister bericht van de Gouverneur is ontvangen, dat als gevolg van het nieuwe Reglement ‘hij als burgemeester van deze stad aftreedt en voor zijn bewezen diensten wordt bedankt, onder verplichting van verantwoordelijkheid en overgifte van gelden en papieren aan zijn opvolger’. Deze mededeling wordt ‘met gevoelige deelneming’ voor kennisgeving aangenomen.
De notulen van deze laatste vergadering worden staande de vergadering opgesteld, gelezen en door allen getekend.
Bij Koninklijk Besluit van 9 augustus wordt tot burgemeester van Arnemuiden benoemd Jhr. J.H. Schorer. In de raadsvergadering van 2 september wordt de nieuwe burgemeester ‘met zegenwens gefeliciteerd’.
Tot wethouders worden door de Gouverneur van Zeeland benoemd Janis de Marée en Abraham van Eenennaam. Tot leden van de Stedelijke Raad worden benoemd - naast de beide wethouders - Christiaan Crucq (de vorige burgemeester), Jan van der Weele (smidsbaas), Leendert Wisse (landbouwer) en Cornelis Kraamer (kleermakersbaas). Tot secretaris wordt herbenoemd Cornelis Daniël Baars. Hij wordt ook aangesteld tot gemeenteontvanger. Op 2 september worden de leden van de Stedelijke Raad beëdigd, echter met uitzondering van Christiaan Crucq, die staande de installatievergadering bedankt en de vergadering verlaat. In zijn plaats wordt benoemd tot raadslid Pieter Meerman, de scheepstimmermansbaas. Besloten wordt het volgende schema van aftreden aan te houden: januari 1828: wethouder Van Eenennaam en raadslid Wisse; januari 1830: wethouder De Marée en raadslid Van der Weele; januari 1832: burgemeester Schorer en de raadsleden Kraamer en Meerman.
* * *
Verreweg de belangrijkste datum voor de visserij in Zeeland is 26 augustus 1825. Dan komt er een college tot stand dat de eer toekomt de visserij in Zeeland te hebben ontwikkeld en beschermd: het bestuur van de Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen. In het bestuur hebben achtereenvolgens de heren C.D. Baars en C.J. Baars, vader en zoon, in hun functie van burgemeester van Arnemuiden zitting als lid.
Van 1825 dateert ook het eerste, handgeschreven Jaarverslag van de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen. Dit Jaarverslag bevat slechts zeer globaal een beschouwing over de oester- en mosselteelt, de ansjovisvangst en de vangst van kleine vissoorten. Over de garnalenvisserij wordt niet gerept.
* * *
Over de Hervormde Gemeente is het volgende te melden. Uit een opgave aan het Classicaal Bestuur blijkt dat het zielental 1100 is, waarvan ruim 300 lidmaten.
De nieuwe predikant van de Hervormde Gemeente, ds. J. Wanrooy, wordt eind maart door een commissie namens de gemeenteraad, bestaande uit raadslid De Marée en secretaris Baars, ‘volgens gewoonte verwellekomd’. De uit Bruinisse komende ds. Wanrooy is geboren te Doetinchem, werd als kandidaat bevestigd te Kootwijk op 4 februari 1802 en stond daarna vanaf oktober 1803 in Bruinisse. Daar huwde hij in 1805 met Tannetje de Waal. Hij is te Arnemuiden overleden op 27 februari 1839. Op 10 april wordt ds. Jacob Wanrooy bevestigd door de consulent ds. G.L. Jutting met de tekst Johannis 7:46b. De nieuwe predikant doet zijn intrede met de tekstwoorden Mattheus 28:16-20. De kerkboeken en papieren, die in een kist bewaard worden en bij de consulent berusten, worden in de beste orde bevonden en aan ds. Wanrooy overgedragen.
In april verschijnt een deputatie uit de kerkenraad, bestaande uit de nieuwe predikant Wanrooy en de ouderlingen Jan Bernard Joosse en Job Cornelisse, ter vergadering van het Stadsbestuur ‘welke uit naam van de kerkenraad de regering onder gepaste zegenwensen bedankt voor de raad en hulp haar in het beroepingswerk en door de raad betoonde vriendschap’. Dit wordt door de secretaris namens de raad ‘naar gelegenheid des tijds met betuiging van voortdurende genegenheid tot de betrachting van de onderlinge liefde en vriendschap’ beantwoord.
Op 26 maart wordt er een vergadering gehouden tussen de kerkenraad en de kerkmeesters. Van de kerkenraad zijn aanwezig Marinus de Nooijer, Daniël Grootjans, Jan Bernard Joosse en Jacobus de Ridder. Van de kerkmeesters en notabelen zijn aanwezig Janis de Marée (president), Adriaan Adriaanse (secretaris), Jan Crucq, Abraham van Eenennaam, Jan Kramer en Paulus de Meulmeester. Tijdens deze vergadering wordt de kerkerekening over 1824 vastgesteld met een batig saldo van ƒ 20,62. De armenrekening sluit met een nadelig saldo van ƒ 56,50.
In de plaats van de aftredende en niet herkiesbare ouderlingen Daniël Grootjans en Marinus de Nooijer worden gekozen Jacob de Rijke en Jacob de Nooijer. In de plaats van de aftredende diakenen Pieter Crucq en Marinus de Nooijer worden gekozen Marinus Jacobzn Schroevers en Kasper van Eenennaam.
Het gemeentebestuur wordt dit jaar gevormd door de in september 1825 aangetreden burgemeester mr. J.H. Schorer. Hij wordt terzijde gestaan door de wethouders De Marée en Van Eenennaam. Van beide wethouders volgen hierna enkele gegevens.
Abraham van Eenennaam is geboren in 1774 als zoon van de vroegere burgemeester Salomon van Eenennaam, van beroep zoutzieder en timmermansbaas. Hij woont op de hoek van de Langstraat naast de Marktpoort. Hij is gehuwd met Francina Haay. Zijn zoons Salomon (geboren in 1794 en timmerman), Francois (geboren in 1797 en broodbakker/landbouwer), Laurens (geboren in 1803 en broodbakker/landbouwer), Pieter (geboren in 1808 en korenmolenaar te Nieuw- en Sint Joosland) en Joos (geboren in 1816) zullen we in het vervolg van deze historiebeschrijving nog verscheidene malen tegenkomen. De latere burgemeester Salomon van Eenennaam was een kleinzoon van de huidige wethouder Abraham en een zoon van de broodbakker Laurens. Abraham van Eenennaam is op 90-jarige leeftijd in 1864 overleden.
Janis de Marée is geboren in 1758 in het Zeeuws-Vlaamse Hoek. In 1789 was hij te Arnemuiden komen wonen en vestigde zich hier als timmermansbaas. Hij woonde aan de noordwestzijde van de Langstraat in het huis genaamd ‘Poortugaal’, naast de secretaris/burgemeester C.D. Baars. Hij huwde met Maatje Jacobse. Hij maakte vanaf 1803 tot 1841 deel uit van het Stadsbestuur, waarvan vanaf 1825 tot 1841 als wethouder. Hij is op 83-jarige leeftijd overleden in 1841.
Leden van de gemeenteraad zijn Cornelis Kraamer (kleermakersbaas), Pieter Meerman (van de scheepswerf), Jan van der Weele (hoefsmid) en Leendert Wisse (landbouwer op een hofstede langs het voetpad naar Middelburg).
* * *
1826 is een jaar waarin weinig opzienbarende gebeurtenissen plaatsvinden. Er worden slechts zes raadsvergaderingen gehouden.
De straatmest wordt voor drie jaar verpacht aan A. van Citters uit Middelburg. Dit jaar zijn weer diverse herstelwerkzaamheden aan de keersluis nodig. De jaarrekening over 1825 wordt vastgesteld met een batig slot van ƒ 582,82 (inkomsten ƒ 2.730,82 en uitgaven ƒ 2.148,00). De verkoop van het kaphout levert ƒ 96,44 op.
Burgemeester Schorer geeft te kennen dat hij ‘tot een beter en spoediger onderwijs der jeugd’ het voornemen heeft om aan de school een letterkast ten geschenke te geven. Van deze gelegenheid wordt gebruik gemaakt om ƒ 40 uit te trekken voor de aankoop van schoolbehoeften voor de school van meester Hoogerheyde.
Uit het inschrijvingsregister van gezinshoofden van 1826 blijken de volgende familienamen het meest voor te komen: De Nooijer (16), Grootjans (15), Schroevers (14), Meulmeester (14), De Ridder (13), Van Belzen (12), Van Eenennaam (7), Jobse (7), Meerman (6), Siereveld (4), Van de Ketterij (2), De Gruiter (2), Marijs (1), Vogel (1), Mulder (1), Ventevogel (1). Van de 253 gezinshoofden staan er 134 vermeld als visser, 9 als visleurder en 1 als zoutwerker.
* * *
Van de Hervormde Gemeente is over 1826 weinig te melden. Ds. Wanrooy notuleert zeer beknopt, meestal slechts in enkele regels (b.v. de kerkenraadsvergadering van 21 oktober wordt in drie regels genotuleerd). Ds. Wanrooy heeft naast zich de ouderlingen Jan Bernard Joosse, Jacob de Rijke, Jacob de Nooijer en Job Cornelisse en de diakenen Kasper van Eenennaam, Marinus Schroevers, Jacob de Ridder en Adriaan van Zweeden.
In de plaats van de aftredende ouderlingen J.B. Joosse en J. Cornelisse worden uit dubbeltallen (Maarten Kraamer, Abraham Katte, Blaas de Nooijer en Jacob van de Ketterie) gekozen Kraamer en Katte. Voor de aftredende diakenen Van Zweeden en De Ridder treden aan Lieven Verstraate en Kornelis Jobse. De armenrekening over 1825 sluit met een tekort van ƒ 4,10 (ontvangsten ƒ 930,31 en uitgaven ƒ 934,41). De kerkerekening sluit met een batig saldo van ƒ 161,82.
Vermeldenswaard is dat we hier voor het eerst in de Arnemuidse kerkgeschiedenis de naam ‘Van de Ketterij’ (dan nog genoemd 'Van de Ketterie') tegenkomen. In 1795 woont te Arnemuiden Jacob van de Ketterij. Zijn zoon Cornelis Jacobse van de Ketterij, visser van beroep, is geboren in 1767 en overleden in 1836 en was gehuwd met Johanna Grootjans. Van Cornelis van de Ketterij treffen we twee zonen aan: Jacob Cornelisse van de Ketterij, visser, geboren in 1787 en overleden in 1844, en Klaas Cornelisse van de Ketterij, visser, geboren in 1789 en overleden in 1867. Het nageslacht van Klaas Cornelisse van de Ketterij groeit uit tot een grote vissersfamilie. We noemen van hem zijn zonen Cornelis van de Ketterij, geboren in 1828 en overleden op 86-jarige leeftijd in 1914, en Jacob van de Ketterij, geboren in 1834 en overleden in 1896. Dochter Cornelia van de Ketterij, geboren in 1821 en overleden in 1903, trouwt met Hendrik Marijs; zij vormen de stamouders van de Arnemuidse familie Marijs.
De stad verkeert deze jaren in een desolate toestand. De zoutnering is geheel verlopen. Behoudens enkele landbouwers en ambachtslieden leeft de gehele Arnemuidse gemeenschap van de visserij: de mannen elke dag op zee en de vrouwen aan het visleuren. In volgende jaren worden treffende beschrijvingen van tijdgenoten opgenomen van de armoedige toestand in Arnemuiden. Het opslikken van het vaarwater is onstuitbaar; de keersluis een bron van aanhoudende problemen en zorgen. Veel eeuwenoude koopmanshuizen waggelen op hun grondvesten van ouderdom en verval.
* * *
Op de 6e januari overlijdt op de leeftijd van 65 jaar de oud-burgemeester van Arnemuiden Christiaan Crucq. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door z’n zoon Pieter Johannis Crucq en z’n schoonzoon Cornelis Mulder. Tot aan zijn overlijden woonde Crucq boven aan de Markt in het huis ‘De Maane’, naast de bakkerij en bakkerswinkel op de hoek ‘De Zon’, waar thans zijn zoon Pieter Johannis het bakkersbedrijf uitoefent.
Opmerkelijk is dat ditzelfde jaar, op de 20e november, zijn broer Johannis Crucq op 63-jarige leeftijd overlijdt. Zijn overlijden wordt aangegeven door z’n zoon Jan Karel Crucq en z’n schoonzoon Aart Marteijn. Johannis Crucq was als timmermansbaas de grondlegger van het Arnemuidse timmermansbedrijf nu (in 1994) sedert 200 jaar. Johannis Crucq, zoon van Carel Crucq (geboren in 1738, vanaf 1763 als bakkersbaas wonend te Arnemuiden en overleden in 1796) en broer van de dit jaar overleden oud-burgemeester Christiaan Crucq, werd geboren in 1764.
Vanaf 1797 was hij weesmeester, vanaf 1801 thesaurier (penningmeester) van de stad, stadsijker vanaf 1802, rechter van 1798 tot en met 1803 en vanaf 1797 schepen en gemeenteraadslid van Arnemuiden. Ook was hij tot zijn overlijden brandspuitmeester. Hij was gehuwd met Adriana Basseveld en na haar overlijden met Tannetje Kraamer, dochter van de kleermakersbaas Jan Lodewijk Kraamer en zuster van Cornelis, Jan en Maarten Kraamer, allen kleermakers. Zijn zoon Jan Karel Crucq nam het timmermansbedrijf van zijn vader over.
Tot opvolger van Johannis Crucq als brandspuitmeester wordt benoemd de huidige assistent-brandspuitmeester Adriaan Adriaanse en tot assistent in zijn plaats Paulus de Meulmeester.
Johannis Crucq was de betovergrootvader van mijn grootmoeder Martina Crucq, terwijl Adriaan Adriaanse en Paulus de Meulmeester beiden betovergrootvaders van mijn grootvader Jozias Joosse waren.
Vele zijn de verdiensten van de beide broers Christiaan en Johannis Crucq geweest voor de Arnemuidse gemeenschap gedurende vele jaren. Interessant is hetgeen F. Nagtglas vermeldt in zijn in 1889 verschenen ‘Levensberichten van Zeeuwen’, pagina 225, over de herkomst van de familie Crucq:
Toen Koning Lodewijk XV sommige grensplaatsen in Vlaanderen veroverde, werd het verblijf aan de protestanten aldaar schier onmogelijk gemaakt, zodat slechts de keus bleef tussen het verzaken van geloofsovertuiging en de vlucht. Tot deze vervolgden behoorden ook enkele leden der in de omstreken van Mouscheron of Mouscron welbekende familie Crucq. Het zeer godsdienstig ouderenpaar besloot om in weerwil van het verbod uit te wijken. Dit was een gevaarlijke onderneming. Volgens overlevering kon er slechts des nachts worden gereisd en verborgen de vluchtelingen zich overdag in greppels of onder het struikgewas. Na een moeitevolle tocht werd Staats-Vlaanderen bereikt, en toen zij vandaar naar Walcheren overstaken om een levensonderhoud te vinden, bezaten de vroeger welgestelde lieden weinig meer dan een tinnen, nog bewaard drinkkroesje voor hun dochtertje, en hun kostelijke schat, den ouden Bijbel. In Walcheren vonden de uitgewekenen een gastvrije ontvangst en arbeid.
Er worden dit jaar slechts vijf vergaderingen (meestal op zaterdag) gehouden van de ‘Stedelijke Raad’. Maatregelen worden genomen om de stadsfinanciën enigermate te verruimen. Het wordt het Stadsbestuur bij Koninklijk Besluit vergund om ingaande 1827 25 opcenten te heffen op de hoofdsom van de rijksbelasting op het geslachte en 65 opcenten op de wijnen en het binnenlands gedestilleerd. Deze heffing levert de stad ƒ 776,23 op.
Uit de jaarrekening over 1826 blijkt een batig saldo van ƒ 662,66 (inkomsten ƒ 2.688,64 en uitgaven ƒ 2.025,98).
Voor het onderhoud van de torenklokken wordt ƒ 30 uitgetrokken en voor het planten van bomen tot vervanging van het gerooide hout ƒ 20. Ook wordt ƒ 100 gereserveerd voor de aankoop van 12 nieuwe stoelen en een paar gordijnen voor de ramen in de Raadskamer van het Stadhuis ‘dat zo zeer vereist wordt dewijl de stoelen, thans aanwezig, zeer oud en versleten zijn en geen gordijnen voor de ramen worden gevonden’.
* * *
Er wordt gesproken over maatregelen ‘omtrent de zakking van ter molen vervoerd wordend graan’. De vroede vaderen nemen in overweging ‘dat, hoe zeer het gebruik van de nieuwe Nederlandsche Maat moet in acht worden genomen, echter het ter molen gevoerd wordende graan, bij de mudde wordende aangegeven, evenwel op de koornmolen wordt gewogen volgens een daaromtrent als nog bestaande bepaling en er mitsdien geen redenen bestaan om omtrent de zakking der granen bijzondere plaatselijke verordeningen te maken’. Besloten wordt voorlopig in het plaatselijk gebruik te berusten.
In september komt er een Koninklijk Besluit af met voorschriften voor het instellen van verenigingen van werklieden tot het lossen, laden, vervoeren, verwerken, meten en wegen van goederen. In de gemeente bestaat nog steeds het Sint Jansgilde voor de arbeiders. Na vergelijking komt secretaris Baars tot de conclusie dat het bestaande Reglement voor het Sint Jansgilde voor de arbeiders van 28 september 1805 in alle opzichten afwijkt van de nu voorgeschreven bepalingen. Dit is de aanleiding dat de gemeenteraad op 1 september een door de secretaris opgesteld nieuw Reglement vaststelt.
In het archief bevindt zich nu nog het in zwaar vergeeld perkament ingebonden Boek van het Sint Jansgilde over de jaren 1811 tot 1884. Het Sint Jansgilde heeft bestaan tot 1884. Bij raadsbesluit van 7 oktober 1884 is het definitief opgeheven. Het toen nog in de kas aanwezige saldo van f 3,21 en de zeven turfzakken worden dan onder de nog aanwezige elf gildeleden verdeeld. Zie hiervoor het vermelde onder 1884.
Het diaconie-armbestuur krijgt in oktober een extra subsidie van de gemeente van ƒ 20 als tegemoetkoming in de door haar geleden schade bij de overgang in het gebruik van ‘zogenaamde duiten in centen’. Deze subsidie dient ter bestrijding van het nadelig resultaat ‘der kwade duiten in de collecten’. Een duit was een oude koperen munt. Bekend zijn nog de gezegden ‘een duit in het zakje doen’ en ‘duitendief’.
In november moet aan de Middelburgse Poort een onvoorziene reparatie plaatsvinden tot voorkoming van ongelukken. De muur aan de zuidzijde is zodanig uitgeweken dat gehele instorting dreigt. Een onmiddellijke voorziening is vereist. De kosten bedragen ƒ 14.
De Middelburgse Poort staat aan het einde van de Westdijkstraat, daar waar de Nieuwstraat begint. De naast de Poort in zuidelijke richting in de Westdijkstraat staande huizen zijn: het grote huis ‘Poortzicht’, bewoond door de gezinnen van Blaas de Ridder, Marinus Schroevers en Joos Meulmeester, het huis ‘De Gouden Blom’ van Daniël de Ridder en het broodbakkershuis met winkel ‘De Zwarte Ruijter’ van bakker Hendrik Leendertse.
In deze maand stort ook de suatiebuis (voor de uitwatering) onder de Singel in, waardoor de stadsriolen verstopt raken en de waterlozing belemmerd wordt. Ook dit herstel kan geen uitstel lijden. De kosten bedragen ƒ 78,83, zodat dit jaar een bedrag van ƒ 92,83 als onvoorziene uitgaaf ten laste van de stad komt.
Het stadsveer op Nieuwland wordt opnieuw verpacht aan de hoogste bieder. Dit is de plaatselijke heel- en vroedmeester dokter Joseph Hendrik van Opdorp voor ƒ 154 per jaar. Als borgen voor hem treden op zijn te Arnemuiden wonende schoonvader Pieter Zwigtman en de in de Oranjepolder wonende Jacobus van 't Westeinde.
* * *
Over de Hervormde Kerk is weinig te vermelden. De vier kerkenraadsvergaderingen worden slechts in enkele regels genotuleerd. Het enige wat vermeld kan worden is, dat in de plaats van de aftredende ouderlingen J. de Rijke en J. de Nooijer gekozen worden Marinus de Nooijer en Kornelis Mulder. Inplaats van de aftredende diakenen K. van Eenennaam en M. Schroevers worden gekozen Jacobus Meerman en Blaas Kornelisse de Nooijer.
In 1828, op de 23e november, brengt de Commissaris van de Koning in Zeeland (in die tijd aangeduid als de Gouverneur), Baron Van Vredenburch, een bezoek aan Arnemuiden. Hij schrijft het Stedelijk Bestuur ‘dat het hem aangenaam zal zijn, behalve de wethouders, ook de leden van de Raad en de Secretaris aan te treffen, teneinde met het plaatselijk bestuur te handelen over de onderwerpen bij de wet gevorderd’. Hij verlangt verder ‘ook de predikant te ontvangen en het kerkgebouw benevens de school met de kinderen in ogenschouw te nemen en wijders andere inrichtingen van belang te bezichtigen welke in de gemeente gevonden mochten worden’.
Burgemeester Jhr. J.H. Schorer regelt dat bij de aankomst en het vertrek van de Gouverneur de klokken geluid worden en dat de predikant en de schoolmeester met het bezoek rekening houden. En ‘wijders wordt alles zodanig geregeld, dat de Heer Gouverneur op een betamelijke wijze, geëvenredigd aan Zijne Excellenties aanzienlijke betrekking, binnen deze Stad zoude ontvangen worden’. Door de zorg van de secretaris zijn ‘enige verversingen’ in gereedheid gebracht om na afloop van de werkzaamheden Zijne Excellentie aan te bieden.
Een commissie van ontvangst uit de Stedelijke Raad, bestaande uit burgemeester Schorer en secretaris Baars, wacht de Gouverneur bij zijn aankomst in de Stad aan het veer op het Nieuwland op en begeleidt hem en zijn secretaris naar het Stadhuis, alwaar de Raad hem opwacht. Burgemeester Schorer begroet de Gouverneur met een toespraak, die door secretaris Baars op de volgende wijze in het notulenboek wordt ingeschreven:
Fiat Insentio.
Het is het gemeentebestuur en de ingezetenen van Arnemuiden hoogst aangenaam de Commissaris des Konings in dit gewest, de Gouverneur van Zeeland, in hun midden te mogen zien en heten Uwe Excellentie dientengevolge van harte welkom alhier.
Bij aldien Uwe Excellentie, bij deszelfs omreize in het eerste district, gemeenten hebt aangetroffen waar oprechte liefde en verknochtheid aan de Koning, toegenegenheid, eerbied en ondergeschiktheid voor de overheid, benevens ijverige opvolging der grondwettelijke, provinciale of plaatselijke verordeningen, de in- en opgezetenen tot luister en sieraad verstrekkend, dan mogen wij Uwe Excellentie de verzekering geven en vleien ons Uwe Excellentie zult ontwaren, dat ook de Stad Arnemuiden met anderen in dezen wedijveren kan.
Het zal niet nodig zijn aan Uwe Excellentie open te leggen of te betogen welke de algemene geest dezer gemeente zij. Ten allen tijde bewezen zij, dat het Huis van Oranje hun dierbaar was, en goed en bloed voor hetzelve veil hadden. En, hoedanig het bestuur van Arnemuiden aan het Huis van Oranje was verbonden, daarvan kan onder meerderen ook de plaats, waar wij ons thans bevinden, getuigen, daar, niettegenstaande de Fransche overheersing, de beeltenis van Vader Willem van Oranje, met die van Prins Maurits, Willem de Derde en Frederik Hendrik, bestendig de vergaderzaal van het Bestuur bleven versieren. En hoe klein ook thans nog maar de afbeelding van onze Vorst onder deze Vorsten van Oranje prijkt, vleien wij ons eerlang die afbeelding door een betere vervangen te zien, om de gedachtenis bestendig levendig te houden en aan het volgend geslacht over te brengen van dien Vorst, die, even als Willem de Eerste, het privilege aan Arnemuiden als een Stad heeft gegeven, ook de waardigheid van deze plaats bij hoogstdeszelfs besluit van 31 juli 1825 bekrachtigd en verzekerd heeft.
Zal ik Uwe Excellentie nader ontwikkelen hoedanig de toestand van deze gemeente zij, zo moeten wij met smart bekennen, dat dezelve in zeer armoedige omstandigheden verkeert, steeds hun bestaan vindende in de vischvangst. En is de kostwinning der menigte niet altijd even voordelig, bijzonder was dit jaar een der ongelukkigste welke zij sinds onheuglijke tijden hadden, zoals wij daarvan bij de inzending der begroting voor het jaar 1829 aan het Provinciaal Bestuur meer breedvoerig hebben kennis gegeven. Wat de oorzaak hier van zij is zeer moeilijk te gissen. Zeker is het, dat deze omstandigheid droevige uitzichten voor de winter opent.
De godsdienstige gesteldheid, ofschoon altijd veel te wensen overlatende, kan evenwel door de zorg van de ijverige Leraar dezer plaats, ten voorbeeld voor andere verstrekken. En zijn de vorderingen der jeugd in de school nog niet van dien aard als in andere scholen ten plattelande, vleien wij ons echter dat door de komst van een nieuwe ondermeester in de ten dezen bestaande gebreken veel zal kunnen worden voorzien.
En welk getuigenis kan en mag ik nu van de leden des bestuurs afleggen. Het is Uwe Excellentie bekend dat ik als Burgemeester dezer gemeente bij bijzonder Besluit des Konings de vrijheid heb verkregen om buiten deze gemeente (op de buitenplaats Arnestein) mijn vaste woonplaats te mogen houden, waaruit Uwe Excellentie zich overtuigd houdt, ik veel ondersteuning van de heren wethouders in het bestuur dezer gemeente behoef. In hunne tegenwoordigheid leg ik gaarne het getuigenis af, dat ik door heren wethouders op de minzaamste, hartelijkste en voorkomendste wijze in het beheer der zaken geholpen worde.
Ook de leden van de raad wonen ijverig de beraadslagingen bij, waartoe zij worden verzocht. En verbood het de kiesheid niet, gaarne zoude ik verdienden lof toebrengen aan den Secretaris dezer gemeente, die met onafgebroken ijver burgemeester en wethouders benevens de raad, en schier dagelijks de wethouder belast met de burgerlijke stand, adviseert. Hoedanig de Secretaris daar in werkzaam is, hiervan zal Uwe Excellentie zich kunnen overtuigen, wanneer Uwe Excellentie naar deszelfs voorgenomen plan en kennisgeving, de registers, stukken en documenten tot dit bestuur betrekkelijk, zult nagezien en onderzocht hebben en bij aldien Uwe Excellentie hier in tekortkomingen of verkeerdheden mocht ontdekken, zo mag ik Uwe Excellentie de verzekering geven, dat de enkele aanwijzing dier gebreken voldoende zal wezen, om dezelve te verbeteren en aan het verlangen van Uwe Excellentie in de bestaande voorschriften in dezen te voldoen.
Is deze schets welke ik van Arnemuiden aan Uwe Excellentie heb mogen openleggen kort, dezelve is naar waarheid, waarvan ik mij vlei Uwe Excellentie zich nader zult overtuigen en Uwe Excellenties verblijf in ons midden veraangenamen zal. Zeker is het dat Uwe Excellenties komst in deze gemeente tot hartelijke vreugde der inwoners verstrekt, waarvan de uiterlijke tekenen de ondubbelzinnige bewijzen opleveren. En bij aldien wij ons mogen voorstellen dat Uwe Excellentie ook met enig genoegen zich onder ons mag bevinden, dan voorzeker zal deze dag met blijdschap worden doorgebracht en voor velen onuitwisbare (zo wij wensen) genoeglijke herinneringen nalaten, die den verloop des tijds eerst zullen kunnen doen vergeten.
De Gouverneur, wijders deze aanspraak beleefdelijk beantwoord hebbende, heeft vervolgens het kerkgebouw bezichtigd.
Uit de toespraak van de burgemeester is op te maken, dat er grote armoede in Arnemuiden heerst en de inwoners bijna volledig op de visvangst zijn aangewezen. Ook blijkt dat de opbrengsten uit de visserij dit jaar geringer zijn dan men zich sinds mensenheugnis kan herinneren.
* * *
Dit jaar wordt met name aandacht besteed aan de begraafplaats. Tot nu toe was het rondom de kerk gelegen kerkhof hiervoor in gebruik. Echter ingaande 1829 wordt het begraven in kerken en op kerkhoven in de bebouwde kom in gemeenten met een bevolking van meer dan 1000 zielen bij Koninklijk Besluit verboden. Aangezien de gemeente boven de 1200 zielen telt, wordt door de wethouders Van Eenennaam en De Marée en raadslid Wisse onderzoek gedaan naar een geschikte plaats om een nieuwe begraafplaats aan te leggen.


Er wordt een rapport en kostenbegroting opgesteld voor de aanleg van een nieuwe begraafplaats. Naar aanleiding daarvan wordt besloten deze aan te leggen op het Eiland achter de zoutketen aan het kanaal. Het Eiland met een lengte van ongeveer 34 ellen en een breedte van nagenoeg 23 ellen wordt wat betreft uitgestrektheid en ligging op cirka 200 ellen buiten de kom der gemeente zeer geschikt bevonden. Ook is het Eiland zeer hoog boven de gewone vloed gelegen, terwijl het vanwege de keersluis zeer droog en geschikt voor begraafplaats geacht wordt. De aanlegkosten worden begroot op ƒ 300.
In oktober schrijft de Gouverneur het Stadsbestuur een brief waarbij deze verlangt dat met het aanleggen van de nieuwe begraafplaats de vereiste spoed wordt gemaakt, zodat deze uiterlijk op 30 november in gereedheid is en er vanaf 1 januari 1829 begraven kan worden. Tezelfdertijd komt er bericht van Zijne Majesteit de Koning dat de beoogde begraafplaats op het Eiland ongeschikt is. Deze ligt te dicht in de nabijheid van de aan de Keetdijk gelegen zoutketen en woningen.
Nadat de commissie (de wethouders Van Eenennaam en De Marée en raadslid Wisse) zich opnieuw beraden hebben wordt gekozen om de zogenaamde Schuttershofweide, gelegen aan de oostzijde van de stad, als begraafplaats aan te wenden. De Schuttershofweide is tot november 1829 verpacht aan de heelmeester J.H. van Opdorp. Voor de aanleg zijn van deze weide cirka 39 roeden en 24 ellen nodig. De aanleg kan plaatsvinden voor de in de gemeentebegroting hiervoor uitgetrokken ƒ 250. Dokter Van Opdorp krijgt een schadevergoeding voor het onttrekken van de weide aan de pacht.
Dit gedeelte van de Schuttershofweide was tot in de vijftiger jaren van deze eeuw bekend als ‘de oude begraafplaats’ (een gedeelte hiervan ligt nu nog aan de Clasinastraat).
* * *
Aangekocht worden ‘de nodige maat, fles, nummers en kokers voor de loterij voor de Schuttersgildedienst’ voor rekening van de stad. Ook worden aangeschaft een nieuwe turfton, een aardappelton en een kalkmaat, behoorlijk geijkt en naar het nieuw ingevoerde decimale stelsel.
In verband met dit nieuwe stelsel wordt voor de school een volledig stel maten en gewichten tot gebruik van het lager onderwijs aangekocht.
Bij de vaststelling van de jaarrekening over 1827 blijkt een ruim batig saldo van ƒ 550,96 (inkomsten zijn ƒ 2.681,02 en uitgaven ƒ 2.130,06).
Het nieuw vastgestelde Reglement voor het Sint Jansgilde voor de arbeiders wordt door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Het treedt per 1 augustus in werking. De commissaris voor het Sint Jansgilde, Cornelis Kraamer, wordt ontslagen. Tot nieuwe commissaris wordt benoemd wethouder De Marée. Uit het batig slot van ƒ 36,40 wordt Kraamer een beloning van ƒ 3 per jaar toegekend voor de negen jaar dat hij als commissaris heeft gefungeerd.
* * *
Van de Hervormde Kerk is ook dit jaar weinig te melden.
Er worden slechts drie kerkenraadsvergaderingen gehouden. Ouderling Jan Bernard Joosse fungeert als scriba.
De armenrekening over 1827 sluit met een kwaad slot van ƒ 69,59 (ontvangen ƒ 1.144,06 en uitgegeven ƒ 1.213,65).
De ouderlingen Maarten Kraamer en Abraham Katte en de diakenen Lieven Verstrate en Kornelis Jobse zijn aftredend en niet meer herkiesbaar. Gekozen worden tot ouderlingen Jan Bernard Joosse en Adriaan van Zweeden en tot diakenen Jan Karei Crucq en Blaas Jacobse de Nooijer.
Het gemeentebestuur van Arnemuiden maakt deze jaren een wat uitgebluste indruk. Merkwaardig is het dat in een periode van zes maanden (24 oktober 1828 tot 28 april 1829) geen vergaderingen van de gemeenteraad worden gehouden.
Echte betrokkenheid van burgemeester Jhr. J.H. Schorer bij Arnemuiden blijkt niet uit de notulenboeken. Dit zal zeker versterkt zijn omdat Schorer niet in Arnemuiden woont, maar telkens vanaf zijn buitenplaats Arnestein onder Middelburg per koets heen en weer reist.
Op 20 februari overlijdt de heelmeester van de stad Johannis Jongejan. Er worden advertenties tot vervulling van de vacature geplaatst in de Middelburgse Courant en de Staatscourant. Er komen twee sollicitaties binnen, namelijk van Joseph Hendrik van Opdorp, heel- en vroedmeester binnen deze gemeente, en van Coenradus de Jongh, heelmeester te Bekerke. Met meerderheid van stemmen wordt De Jongh, die vroeger ook reeds werkzaam was in Arnemuiden, benoemd. Elk jaar voor de 15e januari zal hij verlenging aan de gemeenteraad moeten vragen. Echter, voordat dokter De Jongh zich in Arnemuiden vestigt, komt er bericht dat hij op de 28e april te Biggekerke is overleden. De burgemeester wordt gemachtigd om opnieuw naar een bekwaam heelmeester om te zien.
In juli komt er een brief binnen van een zekere Jan Oversluijs met de mededeling dat hij door de Provinciale Geneeskundige Commissie in Zeeland, na gedaan examen, op de 10e juli tot heel- en vroedmeester ten plattelande is bevorderd. Hij verzoekt om met de vacante plaats van heelmeester begunstigd te worden. Oversluijs, die later zal trouwen met een dochter van secretaris C.D. Baars, wordt benoemd.
Uit de jaarrekening van 1828 blijkt een gunstig saldo van ƒ 442,52 (inkomsten ƒ 2.594,70 en uitgaven ƒ 2.152,18).
Bij de stemming van leden namens de landelijke stand voor Provinciale Staten worden door de stemgerechtigden te Arnemuiden benoemd om als stemburo te dienen en bij de opening van de stembiljetten tegenwoordig te zijn de voormalige molenaar Adriaan Adriaanse, de timmermansbaas Jan Karei Crucq en de huidige molenaar Abraham Joosse.
Gedeputeerde Staten sturen in juli bericht dat Zijne Majesteit de Koning heeft voorgeschreven dat over het algemeen kleine gemeenten met naastbij gelegen grotere gemeenten gecombineerd dienen te worden. Zij achten het aannemelijk dat Cleverskerke met Arnemuiden wordt gecombineerd. Evenals enkele jaren geleden spreekt de gemeenteraad uit hiertegen geen bezwaar te hebben.
Met dokter Van Opdorp wordt als pachter van de Schuttershofweide, waarvan een gedeelte voor de aanleg van de nieuwe begraafplaats is afgenomen, een overeenkomst aangegaan. Hij krijgt een schadeloosstelling van ƒ 25 op de lopende pacht van dit jaar.
Wat de nieuwe begraafplaats betreft komt er dit jaar ook bericht van Gedeputeerde Staten dat gemeenten, waarvoor het omringen van de begraafplaatsen met palissaden of rasterwerk financieel te bezwaarlijk is, kunnen volstaan ‘met een sloot of een gracht om dezelve te doen graven en van een hegge te voorzien, welke van bekwame vastheid en hoogte zal moeten zijn’. De gemeenteraad wil van deze vergunning gebruik maken. In oktober wordt de nieuw aangelegde begraafplaats in de Schuttershofweide (nu gelegen aan de Clasinastraat) door de gemeenteraad bezichtigd en naar genoegen bevonden. Besloten wordt dat nog tot eind van dit jaar van het oude, rond de kerk gelegen oude kerkhof gebruik kan worden gemaakt. Ingaande januari 1830 zal alleen de nieuw aangelegde begraafplaats gebruikt worden. Aan de ingezetenen, die dit mochten verkiezen, wordt toegestaan daar op een af te palen plaats te laten begraven, mits het afpalen door hun wordt bekostigd. Een ieder die voor zich en zijn huisgezin zodanige plaats mocht verlangen, zal bij publicatie worden uitgenodigd om voor de 5e december zich hiervoor tot het gemeentebestuur te richten.
Bij de openbare verpachting van de stadseigendommen in oktober wordt besloten om de Keetdijk, die tot nu toe met het achter de zoutketen gelegen eiland in één perceel wordt verpacht, voortaan in twee percelen te verdelen. Vanaf nu worden deze percelen verpacht wat betreft de Keetdijk voor ƒ 80 en wat betreft het eilandje voor ƒ 31 per jaar. Hierdoor verkrijgt de stad een meeropbrengst van ƒ 61 in het jaar. De pacht van de Keetdijk en het eiland brengen thans slechts een pachtsom op van ƒ 60. Deze meeropbrengst dient tevens als compensatie voor het niet meer kunnen verpachten van het gedeelte van de Schuttershofweide ter grootte van 39 roeden en 24 ellen, dat is afgenomen voor de nieuw aangelegde begraafplaats.
De stadsgronden worden op de volgende wijze verpacht:
de Zuid- en Westwal en het Schuttershof aan Jan van der Weele, het Christiaanpoldertje met het ende dijk nevens de Zuidwal aan Johannis Schets, de Noord/West walle en de Noord/Oostwalle aan Lourens van Eenennaam, de Dokweide aan Adriaan Adriaanse, de Schuttershofweide aan Johannis Schets, het Molenweitje aan Jacobus Meerman, het Eilandje aan Jacobus Meerman, de Keetdijk aan Lourens van Eenennaam, het groot eiland aan Barend Jan Harthoorn, het kerkhof aan Pieter Zwigtman, de Singel aan Jan van der Weele en de Galgenberg aan Adriaan Koets.
In 1829 wordt de oude haven van Middelburg bij Nieuwland afgedamd. Ook Arnemuidse landlieden stellen tegen een vergoeding hun paarden en wagens beschikbaar voor de hieraan verbonden werkzaamheden.
Vermeldenswaard is dat dit jaar 55 inwoners overlijden, waaronder Cornelis van Sweeden op 70-jarige leeftijd. Hij is de voormalige wagenmaker. Zijn overlijden wordt aangegeven door zijn zoon Adriaan van Sweeden, de huidige wagenmaker, en Jan Bernard Joosse, 'zijn goede vriend'.
* * *
Van de Hervormde Gemeente kunnen - bij gebrek aan historische gegevens - slechts enkele bijzonderheden worden vermeld. De kerkenraad bestaat dit jaar uit ds. J. Wanrooy, de ouderlingen Jan Bernard Joosse, Cornelis Mulder, Marinus de Nooijer en Adriaan van Sweeden en de diakenen Jan Karei Crucq, Jacobus Meerman, Blaas de Nooijer en nog een Blaas de Nooijer. Van oktober tot februari 1830 is ds. Wanrooy wegens aanhoudende zwakheid afwezig.
Opmerkelijk is de volgende vermelding in het notulenboek:
‘ln januari 1829 wegens aanhoudende zwakheid van den Predikant voor ’t Avondmaal geen censura morum gehouden, dat wegens den gezegenden toestand der gemeente tot onze grote vreugde ook zeer goed kon gemist worden’.
Ook onder de vergadering van 11 april wordt bij het afleggen van belijdenis des geloofs vermeld: ‘De catechisanten voldeden door hunne gepaste antwoorden de vergadering dermate, dat ze met vrijmoedigheid en blijmoedigheid tot leden der kerk worden aangenomen onder algemene goedkeuring’. Over de gemeente wordt opgemerkt: ‘Betreffende de Gemeente was tot onze grote blijdschap niets kwaads aan te merken’.
Niet aan de indruk kan worden ontkomen dat er tijdens de ambtsbediening van ds. Wanrooy gedurende de jaren rondom 1830 een geestelijke opwekking te Arnemuiden plaatsvond. Volgens overlevering komen er omstreeks deze tijd zelfs mensen uit Zuid-Beveland 's zondags met bootjes het Sloe overvaren om de kerkdiensten te Arnemuiden bij te wonen.
De armenrekening over 1828 sluit met een batig slot van ƒ 0,71 (ontvangsten ƒ 1.092,44 en uitgaven ƒ 1.091,73). De kerkerekening heeft een batig slot van ƒ 197,59.