Van dit jaar zijn weinig bijzonderheden te vermelden. Van het Stadsbestuur gaat weinig uit. De te Middelburg wonende burgemeester Jhr. J.H. Schorer is overbezet met allerlei andere werkzaamheden. Er gaat nauwelijks enige sturende invloed van hem uit. Ook secretaris C.D. Baars, al bijna 35 jaren de volijverige en bekwame spil in het Stadsbestuur, lijkt wat uitgeblust. Het dwingt groot respect af wat Baars in al die jaren op een buitengewoon bekwame wijze voor Arnemuiden verrichtte als geheel enige beambte ter secretarie.
Er worden dit jaar slechts vier raadsvergaderingen gehouden: in mei, augustus, september en november. De behandelde punten zijn weinig indrukwekkend: de verpachting van de straatmest, de vaststelling van de jaarrekening van 1830 met een batig slot van ƒ 413,23 (ƒ 2.459,46 aan ontvangsten en ƒ 2.046,23 aan uitgaven), de vaststelling van de begroting voor 1832 en de armenbegroting voor 1832 en het bepalen van het traktement voor de veldwachter voor zijn dienst te Arnemuiden en Kleverskerke op ƒ 200.
In oktober worden er maatregelen getroffen tegen de in het land heersende cholera. De beide huisartsen zorgen er voor voldoende geneesmiddelen in hun apotheek voorradig te hebben. De heelmeester Van Opdorp weigert volstrekt om ten behoeve van de minvermogenden diensten te verlenen. Daarom wordt alleen aan dokter Oversluijs opgedragen als stadsgeneesheer op te treden. Deze is bereid bij het onverhoopt uitbreken van de cholera al het mogelijke te doen. Als preventieve maatregel worden lijsten gemaakt van 26 mannelijke en 26 vrouwelijke inwoners voor het oppassen van de minvermogenden. Ook wordt een 20-tal personen aangesteld als lijkbezorgers om bij het ontstaan van de ziekte dienstbaar te zijn.
* * *
In het archief bevindt zich over de jaren 1825 tot 1839 een bundel stukken betreffende het bestuur der Visscherijen op de Zeeuwsche Stromen. Daaruit blijkt dat secretaris (later burgemeester) C.D. Baars en zijn zoon C.J. Baars, de latere secretaris en burgemeester, achtereenvolgens lid van dit bestuur waren en hieraan een werkzaam aandeel leverden.
Zeer interessant zijn de door de beide heren Baars opgemaakte staten van de visvangst en de rapportages over de lotgevallen van de Arnemuidse vissersvloot over de jaren 1831 tot 1855 in het gemeentearchief. De bijzonderheden uit deze staten worden onder deze jaren vermeld.
Zo blijkt uit het rapport over 1831 dat er in het 1e kwartaal weinig vis aan de Zeeuwse kust zit. De meeste meegebrachte vis, vooral grote schollen van goede kwaliteit, is gekocht van Engelse vissers op zee. Schol is op deze tijd weinig in trek in Engeland. In het 2e kwartaal wordt er matig gevangen, meest zeer goede schol. Het tweede halfjaar is zeer teleurstellend; alleen wordt er wat schol doch het meest rog gevangen.
De visserij wordt door Arnemuidse vissers uitgeoefend met 20 grote visschuiten en 10 à 12 hoogaarzen. De hoogaarsjes beoefenen de zogenaamde kleine visserij op garnalen. Er wordt door deze echter weinig garnaal gevangen. Wat gevangen wordt is bot en schar en op het laatst van het jaar wat mossels en oesters.
Van de 20 visschuiten zijn er slechts 18 aan de gang. De schippers van de andere 2 zitten zo in de schulden, dat ze geen krediet meer kunnen krijgen om uit te varen. Maar ook de andere schippers zijn zo met schulden bezwaard dat ze ternauwernood nog hun schuiten aan de gang kunnen houden. Dit terwijl intussen 3/4 gedeelte van de inwoners uit en door de visserij hun bestaan vinden.
Gedurende de wintermaanden gaat een aantal visschuiten naar de Goeree voor het opkopen of ventjagen van kabeljauw en schelvis. Het gebeurt dit jaar meermalen dat een schuit 3 à 4 weken in de Goeree ligt, alvorens iets te kunnen kopen.
Secretaris Baars tekent in zijn verslag aan:
Hoe gering de visserij ook dit jaar is geweest, ze heeft toch naar de omstandigheid des tijds veel toegebracht tot de weinige verdiensten, daar vóór de opstand in België (augustus 1831), jaarlijks van mei tot oktober, schuiten van Antwerpen hier steeds voor het kanaal lagen om de aangebracht wordende vis en bijzonder de roggen over te nemen.
Ook in het 2e kwartaal lagen er wekelijks enige schuitjes van Holland voor het kanaal in het Sloe om vis te kopen, omdat aan de Hollandse kust op die tijd weinig vis werd gevangen. Was dit niet het geval geweest, dan waren de verdiensten nog minder geweest. Het zou wenselijk zijn dat de visserij enige aanmoediging werd verleend, gelijk dit aan de grote visserij jaarlijks geschiedt.
Over het algemeen is de visvangst zeer gering. Een bijzondere reden hiervan kunnen de vissers niet geven. De verdiensten zijn dan ook zeer min.
In het gemeentearchief troffen we ingekomen en uitgegane brieven en notulen van het college van burgemeester en wethouders aan betreffende bezwaren van de vissersbevolking van Arnemuiden tegen de door het gemeentebestuur van Middelburg gemaakte verordeningen op de verkoop van vis. Deze verordeningen zijn erg nadelig voor de Arnemuidse visleursters.
* * *
Van de Hervormde gemeente is over 1831 weinig te melden.
In april is in het notulenboek van de kerkenraad aangetekend dat ‘er wegens aanhoudende zwakheid van den predikant ds. Wanrooy geen huisbezoeking gedaan is, maar toch voor het te houden Heilig Avondmaal censura morum gehouden, waarbij de vergadering dankstof had wegens den goeden staat der Gemeente’. Ook het laatste halfjaar is de beminde predikant nog steeds ziek.
De predikanten J. Calkoen van Sint Laurens en J. de Waal van Nieuw- en Sint Joosland nemen zoveel mogelijk de werkzaamheden waar, terwijl ouderling Jacob Schoonenboom de kerkenraadsvergaderingen presideert.
De ouderlingen Gillis de Nooijer en Daniël van Belzen en de diakenen Jan Buis en Marinus de Nooijer zijn aftredend en niet meer herkiesbaar. Uit de gestelde dubbeltallen voor ouderling (Lieven Verstrate, Jacob de Nooijer, Abraham Katte en Jacob Schroevers) worden Verstrate en Katte gekozen. Uit de gestelde dubbeltallen voor diaken (Marinus Keur, Pieter Kraamer, Marinus van Belzen en Klaas van Belzen) Keur en Marinus van Belzen.
Besloten wordt in het vervolg de verkiezing voor de kerkenraadsleden in december te houden, zodat nieuwe ambtsdragers op de eerste zondag van januari bevestigd kunnen worden.
De armenrekening over 1830 sluit met een gering batig saldo van ƒ 5,18 (ontvangsten ƒ 930,48 en uitgaven ƒ 925,30).
