1803 begint met zeer streng winterweer. De gerechtsdienaar wordt vanwege de barre winter een beloning toegekend van wekelijks een rijksdaalder voor z’n buitengewone diensten in deze periode.

De gemeenteraad bestaat slechts uit een zeer klein gezelschap. Naast de baljuw Christiaan Crucq en de secretaris C.D. Baars zijn er drie stadsbestuurders, te weten Johannis Crucq, timmermansbaas, Johan Hendrik Sonck, smidsbaas, en Jan Simonse, eveneens smidsbaas. Alle functies moeten over dit vijftal worden verdeeld. Tot commissarissen van de gemeenteraad voor het familiegeld worden benoemd de raadsleden Johannis Crucq, Jan Simonse en Johan Hendrik Sonck. Tot commissie van onderzoek van de gemeenterekening over 1802 worden aangesteld Johannis Crucq, Johan Hendrik Sonck en secretaris Baars. Voor de zaken van de kerk en de toren worden benoemd de baljuw Christiaan Crucq, het raadslid Johannis Crucq en secretaris Baars. Tot commissarissen voor het formeren van de cohieren voor het wagengeld worden benoemd Johannis Crucq, Jan Simonse en Johan Hendrik Sonck. Tot stadstimmerman voor 1803 wordt benoemd Abraham van Eenennaam en tot stadssmid Johan Hendrik Sonck.

* * *

Frankrijk en Engeland komen dit jaar opnieuw met elkaar in oorlog. Het gevolg voor Walcheren is, dat heel het eiland overstroomd wordt door Franse troepen. Vooral Vlissingen krijgt het zwaar te verduren. Vordering van levensmiddelenvoorraden en van paarden en wagens wordt een dagelijks terugkerend verschijnsel.

In februari wordt zeer streng opgetreden tegen de zogenaamde sluik- of smokkelhandel met Engeland. Het Departementaal Bestuur vaardigt een verbod af tot ‘het oprichten van logementen, herbergen of tapneringen nevens of omtrent wijnkelders, wijnpakhuizen, brouwerijen, bierkelders of bierpakhuizen en ook vice versa van wijnkelders nevens of omtrent logementen’.

Maar ook komt er een Proclamatie van het Staatsbewind dat op de algemene dank- en bededag op 2 maart generlei hinder in de uitoefening van de publieke godsdienst mag worden toegebracht.

* * *

In maart wordt een rouwbericht ontvangen, getekend door de heren mr. J.H. Schorer en J.W. van Dusseldorp de Superville, dat op 8 maart is overleden hun schoonvader, de weledelgestrenge Heer Mr. Daniël Radermacher, ambachtsheer van Nieuwerkerk. Vermeldenswaard is de navolgende condoleancebrief van het gemeentebestuur van 12 maart aan de familie Radermacher:

De gemeenteraad dezer Stede heeft Uwedele geëerde missive van den 8e dezer ontvangen en daar in het overlijden van den weledelgestrenge Heer Mr. D. Radermacher, Heer van Nieuwerkerk, Uwedele geëerde schoonvader, met zeer veel deelneming vernomen. Zij kan niet afzijn Uwedele nopens dat gemis te condoleren met de bede, dat den overledene, door de nagelaten hooggeëerde aanverwanten, hierna in volmaakte Heerlijkheid zal worden ontmoet, terwijl hoogst deszelfs nagedachtenis, ook wegens de veelvuldige blijken van toegenegendheid, waarvan de daden alhier getuigenis dragen, in Zegening zal blijven bij de Gemeenteraad en haar mede inwoonderen dezer stede.
De Gemeenteraad betuigt Uwedele haar dank voor de Eer der communicatie, biddende den Allerhoogste Hij Uwedele en Hooggeëerde familie in Zijne bescherming neme en voor alle verdere ongevallen genadig behoede.

Enige tijd later ontvangt het Stadsbestuur een brief van de heren Abraham en Johan de Smit in hun kwaliteit van executeurs van de boedel en nalatenschap van de ambachtsheer met de volgende inhoud:

Alsoo de Regering der Stadt Arnemuijden mijn groot Huijs Orgel dankeiijk geaccepteerd en in hunne kerk geplaatst heeft, zoo is mijn wil en begeerte, dat aan dezelve Regering na mijn overlijden zal worden ter hand gesteld Drie Honderd Ponden Vlaams Capitaal in Obligatiën ten Laste der provincie Zeeland tegen een interest van drie percent in 't jaar en dien interest ter somma van Negen Ponden Vlaams jaarlijks door dezelve Regering te moeten worden uitgekeerd en betaald aan den Orgenist die het Orgel in den kerk waarnemen en bespelen zal, zolang het orgel door de Regering in een goeden staat, ten dienste der gemeente en voor kerkgebruik zal onderhouden worden. En zullen de obligatiën door eenen behoorlijke subjectie inalienabel (onvervreemdbaar) moeten gesteld worden, om wanneer men bij vervolg en gebruik van 't orgel door verzuim mogt laten vervallen, dezelve obligaties door mijn erfgenamen ofte hunnen successeuren zouden kunnen gereclameerd en terug gekregen worden tgeen ik begeere, dat in zodanige geval van verval of onbruik van het orgel, zal moeten plaats vinden ‘.

De thesauriers van de stad worden gemachtigd om deze obligaties dankelijk te accepteren en te ontvangen. Tegelijk wordt de secretaris verzocht ‘een Nieuw Notulboek te doen in gereedheid brengen en maken’.

* * *

In april wordt de secretaris ontboden in de Raadkamer van de Abdij te Middelburg om met een Commissie uit het Departementaal Bestuur over voorkomende zaken te confereren samen met vertegenwoordigers van het platteland. Hij wordt door de gemeenteraad aanbevolen ‘om alle bereidwilligheid aan de dag te leggen ten dienste van den Lande, bijzonder om bij het vorderen van wagens en paarden tot het vervoer van bagage voor de Franse troepen, canonnen of affuiten, dezelve op de bepaalde tijd te leveren ter voorkoming van alle  schaden en onaangenaamheden, welke bij weigering zou veroorzaakt worden’.

Op 4 juni geeft de baljuw te kennen dat op heden alhier een compagnie Franse militairen is gearriveerd om ingevolge de order van de Generaal Monnet te Arnemuiden garnizoen te houden tot het tegengaan van de desertie. De soldaten worden op het Stadhuis gekazerneerd. De baljuw en de secretaris gaan dadelijk per koets naar Middelburg om bij de kwartiermeester-generaal Gradman ‘de noodzakelijke britsen, matrassen, couverturen en verdere benodigdheden ter casernering van de troepen te verzoeken’, terwijl de raadsleden intussen de kamers in het Stadhuis in gereedheid brengen.
De baljuw en de secretaris, ‘geretourneerd zijnde’, doen rapport en zeggen dat ‘zij zeer naar wens waren geresulteerd en dhr. Gradman dadelijk orders had gegeven tot het afgeven van britsen en toebehoren en deze binnenkort met de medegenomen wagens stonden te volgen’.

Van de winkelier Janis de Marée wordt een kamer gehuurd voor één gulden per week tot logement voor de Officier van de troepen omdat ‘de herbergierster Dina Marteijn genoegzaam geweigerd had gemelde Officier te logeren’. Misschien niet ten onrechte, want zijn optreden is hautain. Hij geeft het Stadsbestuur dadelijk bevel tot het afkondigen van een order van de Franse generaal Monnet tegen de desertie. Deze order dient bij trommelslag op de hoeken van de straten bekend gemaakt te worden. Ook beveelt hij voor vuur en licht te zorgen voor de twee wachten op het Lange Hoofd en aan het Sloe.
De baljuw Christiaan Crucq en secretaris Baars weigeren de bevelen van de officier op te volgen. De andere dag in alle vroegte vervoegen ze zich bij de President van het Departementaal Bestuur mr. Van Doorn. Deze ontvangt hen niet alleen voorkomend, maar keurt hun handelwijze ten volle goed. Ook in het vervolg behoeft het Stadsbestuur geen orders van de Franse generaal te publiceren, tenzij door geweld daartoe gedwongen.

* * *

Rechtstreeks worden de vissers in hun bestaan getroffen door de order van 29 juni, waarbij met onmiddellijke ingang ‘het uitlopen van de visschuiten wordt belet, zulks uit hoofde van de ongehoorde handelwijze door de vijand gepleegd wegens het wegvoeren van de visserspinken van Scheveningen en elders’.

Het stadsbestuur van Veere stuurt een afschrift van zijn verzoek aan het Staatsbewind ‘om zodanige middelen daar te stellen als het ten behoeve van de vissers, welke in hun broodwinning door de vijand gehinderd wordende, in hun wijsheid zullen vinden’. Het Arnemuidse bestuur besluit eenzelfde verzoekschrift aan het Staatsbewind aan te bieden. Spoedig, al op 1 juli, komt er bericht van de President van het Departementaal Bestuur dat de visserij weer toegestaan wordt onder zekere bepalingen. Samen met het stadsbestuur van Veere wordt bezwaar gemaakt tegen die bepalingen. Nadat de stuurlieden van de vissersschuiten zijn gehoord, wordt besloten de baljuw en de secretaris met twee vertegenwoordigers van de vissers te machtigen samen met die van Veere stappen te ondernemen. De deputatie brengt een bezoek aan de President van het Departementaal Bestuur J.J. Macquet. Na het aanhoren van de bezwaren zegt deze toe het verzoekschrift van Arnemuiden en Veere aan het Staatsbewind voor te leggen. Op 5 augustus komt er echter een afwijzend bericht van het Staatsbewind. De visserij blijft slechts toegestaan onder de daarbij gegeven bepalingen.

* * *

Op 12 juli komt Keizer Napoleon zelf de vestingwerken te Vlissingen inspecteren. Het gevolg van de Franse bezetting is dat Zeeland snel verarmt. Handel en scheepvaart liggen geheel stil. Alleen de sluikhandel floreert.

Het detachement Franse troepen wisselt nogal eens en wordt dan op het onverwachts door een ander vervangen. Daardoor is het stadsbestuur verplicht ‘om alsdan telkens van lakens te doen verwisselen en de goederen door hun van stadswege gebruikt wordende over te nemen en de komende weder ter hand te stellen, waardoor telkens een of meer leden van de Raad verplicht zijn om tegenwoordig te zijn’. Besloten wordt dit voortaan aan de stadsbode op te dragen teneinde bij verwisseling van het detachement voor schone lakens de nodige zorg te dragen. Van stadswege ontvangt hij hiervoor per keer een bedrag van vijf schellingen Vlaams.

Begin september worden de vissers van de visschuiten geprest tot het transporteren van troepen. In de raadsnotulen staat de niet direct te achterhalen overweging ‘om 's Lands Poonschuit, onder welke benaming ook, ten gedachte einde te pressen of in requisitie te stellen’.

Ook in september komt er een waarschuwing tegen het verkwisten en misbruiken van drinkbaar water, ‘teneinde zoveel mogelijk alle gebrek in dit artikel van eerste noodzakelijkheid voor de ingezetenen en de zware bezetting van troepen in de steden’ te voorkomen.

* * *

Op 30 september komt er een kennisgeving van het Departementaal Bestuur van Zeeland dat in verband met de organisatie van de gemeentebesturen en de rechtbanken van de smalsteden op Walcheren per 1 oktober benoemd zijn tot leden van het Stadsbestuur en de rechtbank:

Christiaan Crucq tot baljuw; Johan Christiaan Coray (rijksambtenaar), Abraham van Eenennaam (timmermansbaas), Janis de Marée (winkelier), Jacob Marteijn (vrachtrijder), Jan Simonse (smidsbaas), Joseph De la Warde (bakkersbaas) en Johan Hendrik Sonck (smidsbaas) tot schepenen en raden; Cornelis Daniël Baars tot secretaris.

Het oude Stadsbestuur wordt de volgende dag in de Raadkamer van het Stadhuis bedankt voor hun ijver en trouw in het waarnemen van de opgedragen posten in de afgelopen jaren.
Uit de nieuwe benoemingen blijkt dat - behalve het raadslid Johannis Crucq - alle zittende bestuurders zijn herbenoemd. En ook dat het in de revolutie van 1795 verkozen Stadsbestuur, niettegenstaande het toen een voorlopig karakter had en de grote veranderingen op staatkundig gebied, tot 1803 is aangebleven.

Jacob Marteyn en Joseph de la Warde (bij z’n komst in Arnemuiden werd hij Dillewarde en later Delawarde genoemd) bedanken voor hun benoeming. In hun plaats worden op 17 oktober benoemd de landbouwer Ary van Egem en Jan Bosselaar.
Bepaald wordt dat voortaan ieder jaar, ingaande 1805, één van de leden van het Stadsbestuur aftreedt. Een aftredend lid is echter dadelijk weer herkiesbaar.
Op 10 november 1806 komt er een besluit van het Departementaal Bestuur dat zich voordoende vacatures voorlopig onvervuld dienen te blijven.
In de komende 7 jaren van het Franse bewind zal zich maar één vacature voordoen. Dit gebeurt in 1805 wanneer het lid Johan Hendrik Sonck overlijdt. In zijn plaats wordt dan de kleermakersbaas Cornelis Kramer benoemd.

Bij de installatie van de nieuwe raad en het afscheid van de oude raad houdt de dan fungerende president, secretaris Baars, ‘naar de gelegenheid des tijds’ een afscheidsrede. Deze gehoord zijnde, draagt de baljuw voor deze rede in het notulenboek in te schrijven. We nemen deze rede dan ook woordelijk over.

Mijne Heren.

Het is dan heden voor het laatst dat wij een betrekking, waarin wij onderscheidene jaren bij provisie het bestuur dezer stad, zo in het politieke als civiele en criminele en de zaak der wezen, hebben waargenomen, en bij de anderen zijn, die ons nu gaan verlaten en dus het bestuur nederleggen of in een vernieuwde betrekking of in ruste overgaan.
Hebben wij deze, zo niet het aangename als met het onaangename daar in voorgekomen, met eenparige schouders waargenomen en elkander ondersteund. Zijn wij niet geheel vruchteloos werkzaam geweest, daar onze plaats, hoe gering zij ook in voorkomen is bij andere grote steden onzes lands, nog den roem kan en mag dragen, dat dezelve nog niet in die diepte is ingezonken zoals vele andere. Dat ook onze inwoners nog niet zuchten onder zoveel stedelijke lasten en rampen, welke andere reeds getroffen hebben. Dat wij de achting van velen onzer stadsgenoten hebben verworven en welke bewaard is gebleven. Dat onze plaats voor een gehele vernietiging is bevrijd gebleven, hoewel in een vorig jaar niet alleen één van haar bronnen van bestaan door een alvernielend vuur werd aangetast, maar ook de gehele plaats werd bedreigd, hetwelk echter door 's Heeren Bijstand en den ijver van velen geen plaats had.
Dan, Mijne Heeren, denkt niet, dat ik het hiervoor opgenoemde, aan ons wijs bestuur en overleg toeschrijve. O neen, ten ware wij de bijzondere Zegen en Hulpe Gods hadden moeten derven, alle onze ijver ware voorzeker vruchteloos geweest en dit roept ons tot bijzondere Dankzegging aan den Oppersten Regeerder van 't heelal. Mag ik hier nog bijvoegen dat onder Zijnen Zegen het recht is uitgeoefend. Niemand kan klagen dat zijn verzoeken en aanklachten geheel onaangeroerd gebleven zijn, maar dat daaromtrent zo veel in ons was, en naar dat wij er aan konden voldoen, hebben beantwoord. Dat daarbij de weesgoederen, aan onze zorgen toebetrouwd geweest zijnde, goed en wel zijn geadministreerd geworden. Dat onze plaats, hoe vervallen in vroegere jaren, echter sedert ons bestuur in haar aanwezen dezelfde is gebleven en omtrent het een en andere naarmate de krachten toelieten, is verbeterd geworden, als getuigden daar maar van één onzer laatste besluiten. Doch genoeg hiervan. Ik zal het verder, als daar is de onderlinge vrede en het vertrouwen des Vredes van dit bestuur met het kerkelijk bestuur, en meerder andere artikelen, aan het oordeel van onze stadgenoten overlaten en dus ook het waarnemen van de post en verplichting ulieden en mij opgelegd.
Genoeg, onze draad is afgesponnen en zou volmaakt afgelopen zijn, waren onze krachten in het bestuur niet merkelijk in die jaren verkort geworden en wij gaan dan nu ofwel in de schoot der burgerij terug of aanvaarden een vernieuwde post.
Ontvang dan, Mijne Heren, mijn oprechte en ongeveinsde dank voor de toegenegenheid, achting en vriendschap aan mij en de mijnen bewezen voor het onbepaald vertrouwen, waarmede gijlieden mij steeds vereerde, voor de gunsten bij gelegenheid aan mij betoond en voor de ondersteuning in mijn post en onderscheidene betrekkingen, waarin ik gedurende dien tijd bij ulieden ben geweest en van ulieden heb genoten. En hoewel ik van mijzelven klagen moet niet ten volle aan alle mijne verplichtingen te hebben beantwoord, ben ik voor mijzelven bewust, dat het niet aan mijn bereidwilligheid gemangeld heeft.
En wordt mijn wens en bede verhoord, dan gaat het ulieden, of in nieuwe betrekking of in ruste, wèl. Voorspoed en welvaart zij uw deel. Uwe huisgezinnen en geslachten worden in alle dele gezegend en ga het in dezelve na den wens des harten.
Ook worden uwe jaren gerekt in grijze ouderdom, onder genot van gezondheid tot nut en welzijn van de uwen en ook deze plaats en hare inwoners, terwijl ik mij en de mijnen in uwe blijvende vriendschap en toegenegenheid aanbeveel en ulieden van mijne voortdurende hoogachting verzekere.

Daarna verklaart de president, ‘overeenkomstig de reeds aangehaalde resolutie van het Departementaal Bestuur van Zeeland van de 12e september, alle leden, zodra morgen het nieuwe bestuur zal zijn gevormd, nu voor eervol te zijn ontslagen van hun post en verplichtingen met dankzegging in naam van het Departementaal Bestuur voor hun betoonde ijver en trouw in het waarnemen daarvan, terwijl de president onder gelijke dankbetuiging de stadsbode J. Harthoorn nu voor eervol ontslagen verklaart’. De notulen van deze laatste vergadering, ‘geresumeerd en gearresteerd zijnde, wordt den Raad met bijzondere dankzegging tot God besloten’.

Vanaf 1 oktober wordt het Stadsbestuur aangeduid als het ‘Constitutioneel Gemeentebestuur der Stede Arnemuiden’. Evenals de laatste jaren gebruikelijk, worden de raadsvergaderingen beurtelings om de maand voorgezeten door één van de leden. Tot thesauriers (penningmeesters) worden benoemd secretaris Baars en Johannis Crucq. Later in het jaar bedankt Johannis Crucq. Hij wordt hartelijk dank gezegd ‘voor zijn betoonde ijver in die post’. In zijn plaats wordt benoemd Abraham van Eenennaam. Secretaris Baars wordt ook benoemd tot venduemeester. Jan Harthoorn wordt opnieuw stadsbode. Tot opzieners over de stadswerken en de toren worden benoemd Christiaan Crucq, Janis de Marée en C.D. Baars. Tot ontvanger van de huisschatting wordt opnieuw benoemd Christiaan Crucq; tot assistent van de klok en het houden van de Stads halfmanden Johan Hendrik Sonck. Jan Simonse wordt tot weesmeester en stadsijker benoemd.

De kerkenraad wordt gevraagd vriendschappelijke banden te onderhouden met de stadsregering tot nut en welzijn van deze gemeente.
Er wordt ook een rooster van aftreden voor het Stadsbestuur vastgesteld. Aftredend zijn in 1805: A. van Egem; in 1806: J.H. Sonck; in 1807: J. Simonse; in 1808: J. de Marée; in 1809: J.C. Coray; in 1810: A. van Eenennaam en in 1811: J. Bosselaar.

Ook wordt de invloed van de baljuw in de raadsvergaderingen enigszins aan banden gelegd. Hij krijgt voortaan in de vergaderingen slechts een adviserende en geen concluderende stem.
In december worden instructies gemaakt voor de baljuw en de president van de gemeenteraad. Het lijkt er op alsof men de invloedrijke stem van de baljuw Christiaan Crucq wat wil beperken. Crucq heeft nogal wat aanmerkingen op deze instructies. Hij wil niet alleen als adviseur optreden, maar ook een medebeslissende stem in de raadsvergaderingen hebben.

* * *

Op 27 september wordt alarm geslagen door de Franse soldaten. De commandant verzoekt baljuw Christiaan Crucq dadelijk de gemeenteraad te doen vergaderen. Voor welk doel is hem niet bekend. De commandant van de alhier garnizoen houdende Franse troepen verschijnt ter vergadering. Hij deelt mee van de chef van zijn brigade order gekregen te hebben om in de gemeente meerdere troepen te doen caserneren. Daarom verzoekt hij logement voor 60 man boven en behalve de troepen die hier al ingekwartierd zijn.

De commandant wordt geïnformeerd over de onmogelijkheid om zoveel manschappen van een behoorlijke legplaats te voorzien. Hijzelf is overtuigd van de onmogelijke situatie in de gemeente. Maar, als de gemeenteraad voor 12 complete fournituren wil zorgen, wil hij zijn invloed bij de brigadecommandant aanwenden om vermindering van het getal te kazerneren manschappen te verkrijgen.
De secretaris wordt daarop verzocht ten spoedigste een brief voor de kwartiermeester-generaal Gradman in gereedheid te brengen, teneinde die morgen door de stadsbode Jan Harthoorn met de benodigde wagens naar Middelburg te laten brengen tot het bekomen van 14 complete fournituren.
De andere dag worden ten behoeve van de kazernering van de verwachte manschappen de houtzolder en de tweede kelderkeuken van het Stadhuis dadelijk leeg gemaakt. Spoedig keert Harthoorn van zijn tocht naar Middelburg terug met een brief van de kwartiermeester Gradman. Hij verzekert in de onmogelijkheid te verkeren enige fournituren te leveren. Daarop wordt de commandant van de troepen te Arnemuiden ontboden om met hem hierover van gedachten te wisselen. Hij belooft zijn brigadecommandant te zullen informeren.

* * *

Van heel andere orde is het verzoek van Marinus Schroevers ‘om binnen deze stad een collecte te mogen doen ten behoeve van zijn vrouw, welke zich in de hoogste noodzakelijkheid bevindt om haare Oogen te laten pellen en wegens armoede buiten staat was om de kosten daarvan te kunnen dragen’. Hij krijgt toestemming om met een gesloten bus rond te gaan.

Temidden van alle maatregelen als gevolg van de Franse overheersing zijn er ook enkele verbeteringen of ontwikkelingen in de stad te vermelden. De thesauriers geven de gemeenteraad te kennen dat het Molendijkje zich in een zodanige staat bevindt, dat bij buitengewoon hoge watervloeden aanmerkelijke schade zou veroorzaakt kunnen worden. Besloten wordt aan het dijkje het nodige reparatiewerk te verrichten.
Het loslopen van honden wordt in de stad verboden op boete van vijf schellingen Vlaams. Besloten wordt het uurwerk te laten reviseren en schoonmaken ‘en 120 noten voor het spel, zijnde 20 van ieder der 6 nummers, te doen maken en daarmee jaarlijks naar de staat der stedelijke financiën, voort te gaan, teneinde het zelve spel mettertijd zoveel mogelijk tot een betere en volmaakter staat te brengen’. De commissie over het uurwerk wordt dank betuigd voor de genomen moeite. Ieder krijgt daarvoor een Pond Vlaams.
Ook wordt besloten een sloot te delven rond de stadsvest. Hiermee zal dit jaar een aanvang gemaakt worden en jaarlijks zal daar verder mee gegaan worden. De bedoeling hiervan is ‘de vest zelf te dempen en om altijd beter en meerder water te kunnen houden bij voorkomende omstandigheden’.

Maar ook is het een grote verbetering als begonnen wordt met ‘het leggen van een stenen voetpad, te beginnen aan het Middelburgse voetpad bij de Lange Brug over de oude Arne leggende tot aan het Hof, bewoond door Leendert Wisse, alwaar in den jare 1801 door deze stad dezelve voetpad met zand is belegd’.
De thesaurier Johannis Crucq wordt gemachtigd om zich te vervoegen op de koopdag, eerstdaags te houden aan de kruitmolen 'de Grenadier', om zo mogelijk aldaar enige steen voor dat doel ten behoeve van de stad te kopen. Op 1 oktober wordt de gemeenteraad meegedeeld dat de voorhanden zijnde steen voor het voetpad aan de oude Arne nu is verwerkt. Besloten wordt met de straatverharding van het pad voort te gaan en de benodigde steen aan te kopen.

In de herfst wordt de Noordwal weer opnieuw met olmenbomen beplant. Vorig jaar zijn de oude olmenbomen publiek verkocht. Ook rond de Schuttershofweide, in pacht bij de landman Joost Adriaanse Joosse, worden olmenbomen geplant.

Merkwaardig is in november de afkondiging van een publicatie ‘tegen het slaan met brandende pijpen in de op de scheepstimmermanswerf staande loges, mitsgaders tegen het werpen van heten asch en vuurstoffen op den mestputten’.

Gerrit Bruker, schoenmakersbaas te Middelburg, krijgt toestemming zich hier als schoenmaker te vestigen. Jacob Marteijn is weer volledig als vrachtrijder in ere hersteld. Tevens is hij collecteur van het zoutgeld van de zoutnering. In die kwaliteit verzoekt hij ‘om een nieuw collier van de personen op dat middel gesteld’. Aan Jan Harthoorn en Pieter de Meulmeester wordt ieder een gulden verstrekt voor het verzorgen van brieven naar ’t Nieuwland en briefjes bij de landlieden rondom de stad in de avond van de 26e oktober ‘strekkende tot verzorging van de benodigde wagens tot transport van de bagages van de troepen’.

In november wordt weer de gewone omgang in de school gedaan door een commissie, bestaande uit de raadsleden Van Egem, De Marée en Coray en secretaris Baars. Ze krijgen de opdracht mee om aan de meest gevorderde leerlingen in de school een prijs uit te delen.
De thesauriers worden gemachtigd om een of twee schilderijen voor de raadkamer van het Stadhuis ten behoeve van de stad aan te kopen, wanneer zich daartoe de gelegenheid opdoet. Het lukt om in december twee schilderijen aan te kopen voor de raadkamer van het Stadhuis voor vijf rijksdaalders. Het ene schilderij toont een zeegevecht tussen Nederlandse en Engelse schepen in de 17e eeuw.

Aquarel door J. Arends (1783). (Zelandia Illustrata).
Aquarel door J. Arends (1783). (Ui de Zelandia Illustrata).

Cornelis Beekman verzoekt een winkel te mogen beginnen in het huis ‘Het Zwaantje’, gelegen terzijde van de zandweg beneden de keetdijk bij de zoutketen even buiten de stad. Ook Cornelis Kramer, meester kleermaker in deze stad, verzoekt een winkel te mogen opzetten voor onderscheiden droge en natte waren. Jacobus Meerman wordt een bedrag betaald van 8 ponden en 6 grooten Vlaams wegens hetgeen hij is te kort gekomen voor de gedane reparaties tijdens het overvoeren van enige kanonstukken en affuiten met het veer.

Het raadslid Abraham van Eenennaam stelt voor ‘dewijl de jongens met stenen spelen en gooien, waardoor merkelijke ongelukken veroorzaakt zouden kunnen worden’, de stadsverboden van 4 mei 1763 opnieuw te publiceren.

De gewone verkoping van kaphout op de galgenberg zal weer op 27 december worden gehouden. Het nieuwe Stadsbestuur besluit om op Oudejaarsavond als naar oude gewoonte de klok te doen luiden.

In het archief zijn de rekeningen aanwezig van de in 1803 uitgevoerde huisschatting ten behoeve van de ‘dubbele honderdste penning’. De huizen zijn gespecificeerd vermeld (110 delen).

* * *

Over de visserij kunnen over 1803 de volgende bijzonderheden worden vermeld. Uit het notulenboek van de gemeenteraad blijkt dat de visvangst dit jaar gedurende geruime tijd is verboden. Schipper Jacob de Ridder deelt het Stadsbestuur mee dat hij voor z’n vis- of cordeschuit een legplaats of zaat heeft toegewezen gekregen. Deze plaats is echter voor de legging van z’n schuit ‘zeer 'dangereus’ (gevaarlijk). Hij heeft nu vernomen dat Klaas Hubrechtse en Blaas Blaasse den ouden van de aan hen vergunde legplaatsen voor hun hoogaarzen afstand zouden willen doen. Hij vraagt toestemming zijn visschuit daarnaar te mogen verplaatsen. Ook Adriaan Siereveld stuurt een bericht naar het Stadsbestuur dat hij door koop eigenaar is geworden van een vis- of cordeschuit en genegen is van deze stad ter visvangst te varen. Hij heeft daarvoor een behoorlijke zaat of legplaats nodig. Ook schipper Cornelis Cornelisse deelt mee, dat hij vooralsnog verstoken is van een behoorlijke legplaats of zaat voor z’n visschuit. Ook hij verzoekt om een behoorlijke legplaats. Aan al deze schippers wordt medewerking verleend, echter onder de wat merkwaardige verplichting ‘dat ze de slijk niet in het canaal maar boven op de kant dienen te werpen’.

* * *

Op 5 oktober komt er bericht binnen van de Commissie van Defensie uit het Departementaal Bestuur met het verzoek ‘om alle de hoogaarzen, in het Sloe gestationeerd, op zaterdag de 8e dezer uit den Dienst van den Lande te ontslaan’.

De commandant van de alhier in garnizoen liggende Franse troepen, luitenant Dufraine, verzoekt de vensters in de door de soldaten gebruikte kamers en kelderkeuken van het Stadhuis te repareren en hiervoor glazen ramen aan te brengen ofwel deze met geolied papier te beplakken. De gemeenteraad oordeelt echter dat dit te grote kosten voor de stad zou veroorzaken aangezien het verblijf van de militairen te onzeker is. Niettemin worden thesauriers gemachtigd ‘om ingeval de commandant aanhoudend op zijn verzoek blijft staan, daarin op de minst kostelijke wijze te voorzien’.

Halverwege oktober komt er een verzoek van de Commissie van Defensie uit het Departementaal Bestuur van Zeeland ‘om twee hoogaarzen aan het Sloe voor rekening van den Lande te plaatsen tot het overvoeren des nachts van ordonnances’. En op 1 november komt er een verzoek om de volgende dag aan het Sloe voor 29 wagens te zorgen voor het transport van de bagage van troepen die naar Walcheren moeten overkomen. De baljuw en de secretaris begeven zich dadelijk naar de president van het Departementaal Bestuur te Middelburg, mr. Zacharias Paspoort. Zij betogen daar dat het Stadsbestuur wegens het gering aantal landlieden buiten staat is aan dit verzoek te voldoen. De afloop van dit verzoek is niet duidelijk. Wel worden er gelden ingezameld voor het aanschaffen van fournituren voor de troepen om zo mogelijk inkwartiering bij de landlieden te voorkomen.
Op verzoek van het Departementaal Bestuur van Zeeland moet opgegeven worden hoeveel paarden, wagens en karren de landlieden hebben. De stadsbode krijgt opdracht dit bij de landlieden op te nemen.

 * * *

Over de Hervormde Gemeente vermelden we het volgende. Maandelijks vergadert de kerkenraad, maar van vele vergaderingen wordt in het notulenboek aangetekend: ‘Er was niets der aantekening waardig’. Onder de eerste kerkenraadsvergadering dit jaar (van de 7e januari) wordt aangetekend: ‘Niemand der Broederen dan den ondergetekenden (ds. J. Hoek en ouderling Jan Blaas) was, schoon allen door den koster geweerschuwd ware, tegenwoordig’.

De Classis Walcheren stelt in april voor in verband met de vermindering van het aantal predikanten de kerkelijke gemeenten van Arnemuiden en Cleverskerke samen te voegen. Hiertegen rijzen bij de kerkenraad bedenkingen en zwarigheden. De predikant wordt verzocht bij het uitbrengen van zijn stem in de Classisvergadering ‘het oog te houden en zoveel mogelijk mede te werken dat men den ouden palen niet verzette’.

In de plaats van de aftredende ambtsdragers worden tot ouderlingen gekozen Joost Adriaanse Joosse en Pieter Kalmijn en tot diakenen Jan Joosse Grootjans en Cornelis Jacobse. Joost Adriaanse Joosse en Cornelis Jacobse bedanken.

Ook de kerkenraad neemt met leedwezen kennis van het overlijden van de ambachtsheer mr. D. Radermacher. Vernomen wordt dat uit de interest van de uit zijn nalatenschap geschonken obligaties het jaarlijks onderhoud van het kerkorgel kan geschieden.

De predikant ds. J. Hoek Izaaksz krijgt in juli een beroep van de gemeente te Tholen. Staande de vergadering maken de baljuw en de secretaris hun opwachting bij Zijn Eerwaarde ‘om onder dankbetuiging voor de vriendschappelijke communicatie Zijn Eerwaarde te betuigen het deze raad zeer aangenaam zijn zou wanneer Zijn Eerwaarde ook dit maal mocht besluiten bij deze gemeente te verblijven’. Weliswaar bedankt ds. Hoek voor dit beroep, maar in oktober neemt hij een beroep aan naar de Hervormde gemeente van De Lier onder de classis Delft. De notulen van de kerkenraadsvergadering van 1 oktober vermelden hierover het volgende:

De predikant ds. Hoek meldt beroep naar De Lier in de Classis Delft en die roeping in ’s Heeren Vreeze te hebben aangenomen. De aanwezig zijnde broederen betuigden deswege hun gevoelige smart, doch nadien het den Albestierder behaagde dit dus te schikken, hebben zij de Leraar ’s Heeren dierbaarste Zegeningen over die keus toegewenscht en vriendelijk begeerd hun vervolgens tot de beroeping van een anderen Leraar behulpzaam te zijn, twelk zijn eerwaarde betuigde gaarne te willen doen.

Sinds 1796 stond ds. Jacobus Hoek Izaakzn te Arnemuiden en leidde de gemeente na de onrustige jaren onder dr. A. Hoffman in rustiger wateren. Hij is overleden op 1 februari 1835. De baljuw en de secretaris betuigen de predikant dank voor de vriendschappelijke verhouding en betuigen hem het leedwezen van de gemeenteraad. Hem wordt met klem verzocht ‘met het beroepen van een kundig en vreedzaam Leraar voor zijn vertrek een aanvang te maken teneinde de schade voor de armen, daardoor te lijden, te voorkomen en de gemeente zo kort mogelijk vacant blijve’. Tijdens de kerkenraadsvergadering van 4 november vindt de losmaking van ds. Hoek plaats in het bijzijn van de predikant van ’t Nieuwland, ds. Offers. De notulen vermelden:

En hoe gaarn de broeders langer zijn weleerwaardes dienst en aangenaam verkeer genoten hadden, vonden zij geenen reden om, berustende in Gods Weg, dit verzoek te weigeren en ontsloegen zijn eerwaarde met leedwezen, terwijl men wederkerig elkander onder veel aandoening ’s Heeren dierbaarsten Zegen toebad.

Zolang ds. Hoek nog te Arnemuiden woont blijft hij consulent. Na zijn vertrek neemt Prof. H.J. Krom uit Middelburg het consulentschap over. President-ouderling Joost van Belsen neemt de boeken van de predikant over. In november wordt een eerste beroep uitgebracht op ds. Haaykens van Koudekerke. De kerkenraad vraagt het Stadsbestuur om ondersteuning tot goedmaking van de kosten van het doen van een beroep. Hiervoor wordt ƒ 100 uitgetrokken. Met de beroepbrief gaat een vriendelijke aanbeveling van het Stadsbestuur mee. Na z’n bedanken wordt ds. Haaykens andermaal beroepen ‘als hebbende enige hope opgevat dat zijn eerwaarde die beroeping gaarn in nadere overweging nam’. De kerkenraadsnotulen worden op de volgende wijze ondertekend: Joos van Belsen, Jan Blaas, Jan Joosse Groot Jans, Marinus Gillisse de Noier, Paulus De Meul Meester.

De kruiskerk te Arnemuiden naar een steendruk van T.P. Roest.
De kruiskerk te Arnemuiden naar een steendruk van T.P. Roest.