Op 31 december 1865 wordt de Wet voor de Zeeuwsche spoorweg- en kanaalwerken aangenomen. De gemeenteraad van Middelburg schrijft aan de Minister van Binnenlandse Zaken hierover:
‘Geen ontwerp voor een spoorweg in Nederland heeft met zovele wederwaardigheden, zovele moeiten, zoveel tegenstand te worstelen gehad, als dat voor de zogenaamde Zeeuwsch-Duitsche spoorweg’.
In januari schrijft burgemeester Baars opnieuw een brief aan de minister, waarin hij wederom aandringt op het verkrijgen van een spoorweghalte in deze gemeente als vergoeding voor het verlies van de Arnemuidse haven.
* * *
Dit jaar heerst in ons land in hevige mate de runderpest. In het belang van de veestapel wordt een verbod uitgevaardigd voor het in-, uit- en doorvoeren van rundvee uit Walcheren. Niettemin besluit de gemeenteraad in mei toch de uitvoer toe te staan onder bepaalde voorzorgmaatregelen. Er is nogal wat vet vee in Walcheren, waarvoor de slachters niet meer geld bieden dan dat ze kwijt willen. Ze hebben daardoor een slachtersmonopolie.
Uit een opgave van de burgemeester blijkt ‘dat het rundvee, dat tegenwoordig voor de vetweide bestemd en in de gemeente aanwezig is, gesteld kan worden op 90 stuks benevens 80 à 90 lammeren bij de landman H. Bliek’.
Het eenzijdige besluit van de Arnemuidse gemeenteraad verwekt grote wrevel bij de andere gemeentebesturen op Walcheren. Diverse gemeenten verklaren hun grondgebied voor verboden terrein voor vee uit Arnemuiden. Voor de veehouders en slachters in Arnemuiden werkt deze maatregel zeer nadelig.
Dit is aanleiding om alsnog te besluiten de in-, door- en uitvoer van vee bij verordening te verbieden. Alleen raadslid P. van Vlaanderen is hier tegen met het oog op de schade die hierdoor door de veehouders geleden wordt.
Zelfs tot aan het einde van het jaar blijft de veetyphus zich op ontzettende wijze uitbreiden, vooral in de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland en Utrecht. De burgemeester zal met andere burgemeesters op Walcheren overleg voeren om één lijn te trekken met het oog op het al dan niet opheffen van het vervoerverbod. Naar aanleiding van dit overleg wordt besloten het uitvoerverbod na te leven, omdat anders de gemeenten Middelburg en Nieuw- en Sint Joosland de in- en uitvoer over hun grondgebied voor Arnemuiden zullen verbieden.
* * *
Ook ontvangt de gemeenteraad van de Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht een officieel schrijven, waarin aangedrongen wordt op het nemen van voorzorgmaatregelen tegen het meer en meer uitbreiden van de kinderziekten in Arnemuiden. Aanbevolen wordt om het zich in de gemeente bevindende ‘ziekenhuis’ in te richten en open te stellen voor de opname van de behoeftige klasse en - in het geval daartegen op dit ogenblik bezwaren mochten bestaan - daartoe eerlang over te gaan. Dringend wordt aangeraden de ziekenzaal niet langer aan het doel, waarvoor zij bestemd is, te onttrekken, maar deze beschikbaar te houden voor eventueel voorkomende epidemieën met een besmettelijk karakter zoals pokken, tyfus, cholera, etc.
Burgemeester Baars wijst er op dat de ziekenzaal (eertijds dienend als stijfselfabriek, daarna aardappelbloemfabriek en vervolgens calicotweverij) tot het jaar 1868 aan de heer Luteijn als visdrogerij is verhuurd. Weliswaar is dit gebouw enige jaren geleden bij het naderen van de cholera, op verzoek van de toenmalige provinciale geneeskundige commissie, aangekocht. Aangezien de gemeente van die ziekten tot heden verschoond bleef, is er weinig of geen voordeel van getrokken. Bij de steeds achteruit gaande en kwijnende staat van de visserij ‘is dit gebouw, ter voorziening in veler behoeften, voor visdrogerij afgestaan’. Het strekt nu tot zeer veel voordeel van een aantal arme visleursters. Naar zijn mening kan dit gebouw nu niet onmiddellijk aan de huidige bestemming worden onttrokken. Temeer nog daar de kinderziekte het meest heerst onder de kinderen waarvan de ouders over het algemeen geen geneeskundige hulp inroepen. Hij zou niet willen overgaan deze daarin te doen opnemen. Hij vindt het thans onnodig, ook al omdat de ziekte aan het afnemen is, de huur van de ziekenzaal te beëindigen.
Wel wordt besloten bij het ingaan van een volgende contractperiode op te nemen, dat de gemeenteraad gerechtigd is, bij het uitbreken van een besmettelijke ziekte, de ziekenzaal onmiddellijk door de bewoners te doen ontruimen.
Al in mei deelt de burgemeester de gemeenteraad de droevige tijding mee, dat in Zuid-Holland en wel te Rotterdam en Delfshaven zich gevallen van cholera hebben voorgedaan, welke slachtoffers hebben geëist. Hij gevoelt zich genoodzaakt voorzorgen te beramen ‘welke onder den Goddelijken Zegen zouden kunnen strekken de zo zeer gevreesde ziekte af te wenden, tenminste uitbreiding zoveel mogelijk te voorkomen’.
* * *

Met het oog op de ernstige tijden wordt besloten geen kermis te houden dit jaar. Ook zal het ringrijden niet worden toegestaan. Als de ziekte uitbreekt zullen medicamenten met gebruiksaanwijzing beschikbaar gesteld worden in het gemeentehuis en te Kleverskerke bij de hoofdonderwijzer ‘om al dadelijk, eer de geneesheer tegenwoordig is, daarvan gebruik te maken’. Niettemin kan aan het einde van het jaar dankbaar geconstateerd worden dat van de voor de bestrijding van de cholera uitgetrokken gelden nog niets verbruikt is hoeven te worden.
Aan de Commissaris van de Koning wordt bericht gezonden dat een geschikt lokaal tot afzondering van zieken en gezonden hier niet aanwezig is, dat de gemeente overbevolkt is en er woningen ontbreken om zelfs een ieder een goed onderkomen te verschaffen, hetwelk nu en dan nogal moeilijkheden verwekt.
Ook wordt er op gewezen dat voor een jaar of vier de gemeenteraad is overgegaan om het gebouw, dat tot ziekenhuis zou gebruikt kunnen worden, af te staan voor visdrogerij en wel om de reden dat er op dat ogenblik alhier geen epidemie bestond. Dit is gedaan als tegemoetkoming aan de arme visleursters, welke daardoor in de gelegenheid werden gesteld er ten alle tijde een sober stukje brood te verdienen. Dat weliswaar dit nu onvoorzichtig genoemd zou kunnen worden, maar dat uit tweeën gekozen moest worden, namelijk de voorziening in de dadelijke armoede of een gebouw doelloos leeg te laten staan in ogenblikken dat daaraan geen behoefte bestaat, en dat tot het eerstgenoemde is besloten.
Ook wordt vermeld dat dit gebouw nog tot 1868 is verhuurd aan de heer J.O. Luteijn te Middelburg, waardoor in die behoefte niet voorzien kan worden, tenzij bij het onverhoopt uitbreken van de ziekte van het schoolgebouw gebruik gemaakt zou worden en het onderwijs gedurende die tijd te staken.
Er wordt een commissie ingesteld om toezicht te houden op de voorzorgmaatregelen in het belang van de volksgezondheid. Hoe zeer er personen worden aangezocht, het blijkt dat alleen dokter Loysen Dillié en raadslid Kesteloo bereid zijn dit op zich te nemen.
Verder wordt besloten zoveel mogelijk de richtlijnen van de Commissaris van de Koning na te leven. De geneesheer zal onmiddellijk waarschuwen indien zich verdachte ziektegevallen voordoen. Aan cholera overleden personen zullen zo spoedig mogelijk worden begraven. Met smetstof bezoedelde goederen zullen worden weggeruimd.
Dokter Loysen Dillié zal de daarvoor benodigde chloorkalk en ijzervitriool op kosten van de gemeente leveren.
De burgemeester besluit de beraadslaging in de gemeenteraad over deze ernstige zaak ‘met de wensch en bede dat de middelen, aangewend onder opzien tot God, met een gezegende en voor ons vaderland zoo zeer gewenschte uitslag, om Christus wil met een goeden uitslag moge bekroond worden’.
* * *
In augustus wordt het gemeentearchief, waarvan een gedeelte na de brand in de nieuwe woning van veldwachter Glerum is bewaard geworden, weer in het (nieuwe) gemeentehuis ondergebracht en in orde gemaakt. Veldwachter Glerum en gemeentebode Joosse ontvangen voor de bewaring van het archief en de moeite voor het in- en uitbrengen een beloning van ƒ 8, ‘aangezien laatstgenoemde z’n tractement niet van dien aard is dat wij werkzaamheden van hem mogen vorderen die niet tot het bodeschap behoren’.
* * *
Terugziende op alle verbeteringen in de gemeente merkt burgemeester Baars in de raadsvergadering van augustus op, dat er nog behoefte bestaat aan een gemeentelijk armenhuis. Dit wordt alhier niet gevonden, wat menigmaal aanleiding geeft tot moeilijkheden. Besloten wordt hiervoor ƒ 300 te reserveren op het grootboek van de gemeente. Niettemin wordt stichting van een armenhuis later in het jaar ‘door een zeer geacht ambtenaar’ ontraden in verband met de financiële nasleep.
Ook worden pogingen aangewend om in de gemeente een hulppostkantoor te krijgen. De bezorging van de brieven vindt onregelmatig en laat plaats. Men vraagt zich af waarom Arnemuiden niet in een gelijke positie gesteld wordt als andere gemeenten op Walcheren.
Ook dit heeft resultaat. De minister neemt een gunstige beslissing op het verzoek. Brieven die ’s avonds uit Holland te Middelburg worden ontvangen, zullen nog dezelfde avond in de gemeente worden gebracht. Brieven die ’s morgens van Arnemuiden worden verzonden zullen nog dezelfde dag met de post naar Bergen op Zoom gaan. Per 1 oktober zal te Arnemuiden een hulpkantoor mogen worden gevestigd. Hierdoor gaat een lang gekoesterde wens in vervulling.

Een schipper uit Sint Maartensdijk heeft zonder toestemming de zogenaamde ‘beer’ uit de gemeente ingeladen. Hierover is de gemeenteraad zeer ontstemd, omdat de beer verpacht is aan schipper Frans de Wit uit België. Dit wordt in de politieverordening verboden.
De hulponderwijzer Adriaan de Priester krijgt een gratificatie omdat hij zich zeer loffelijk gedraagt en met alle ernst en lust zich in het schoolonderwijs beijvert.
Ook M. Hoogerheide, de sluiswachter aan het sas van Arnemuiden, ontvangt een gratificatie van ƒ 50, omdat hij onverdroten voortgaat de gebrekkige sluis in een bruikbare staat te onderhouden. Dit wordt in het belang van de sluis en zeker ook van de ingezetenen van de gemeente geacht.
Ook de weversbaas Beerthuis vraagt om in een lagere belastingklasse gesteld te worden wegens de terugloop van de weverijen en zijn talrijk huisgezin.
Aan het eind van het jaar, op 7 december, vereert de Commissaris van de Koning Arnemuiden met een bezoek. De gemeenteraad wordt uitgenodigd om half elf op het Stadhuis te verschijnen om Zijne Excellentie te verwelkomen.
* * *
Dokter J.W. Loysen Dillié, belast met de armenpraktijk, heeft een beroerte gehad. Als gevolg van zijn geschokt gestel en zijn wankelende gezondheidstoestand verzoekt hij, na raadpleging van andere geneesheren, hem een vroedvrouw terzijde te stellen. Hij schrijft: ‘Zonder vermindering van de afmattende werkzaamheden en ontberingen, aan de praktijk in Arnemuiden verbonden, kan het onverminderd blijven uitoefenen van zijn praktijk hem in weinig tijd noodlottig worden’. Uit zijn verzoek blijkt dat in de gemeente ruim 60 behoeftige huisgezinnen gratis bediend moeten worden voor een traktement van ƒ 140. Dit is omgerekend nog geen 50 cent per jaar voor elk gezin. Burgemeester Baars merkt op al lang overtuigd te zijn dat in deze gemeente een vroedvrouw moet worden aangesteld, aangezien één geneesheer voor ruim 1600 inwoners te gering is. Besloten wordt een oproep te plaatsen in de Middelburgsche Courant.
* * *
Wethouder Joos van der Weele houdt in de raadsvergadering van 17 december een pleidooi voor verhoging van het salaris van de burgemeester. Gelet op de grote verdiensten van burgemeester Baars kan het triest genoemd worden dat hier eerst pas nu, enkele maanden vóór zijn overlijden, de aandacht aan gegeven wordt. Niettemin is het pleidooi van de wethouder de moeite waard om hierna te vermelden.
Als men in aanmerking neemt wat in korte jaren tot verbetering en verfraaiing van de gemeente heeft plaats gehad als daar is de gehele verlegging van al de straten der gemeente, het in orde brengen en begrinden van de Markt, het bouwen van een fraai brandspuithuisje, het aankopen van een brandspuit voor de afdeling Kleverskerke, het aankopen van een schoolhuis, het aanleggen van grindwegen, het verlichten der straten in de gemeente bij donkere maan, het bouwen van een geheel nieuw gemeentehuis, wat f 6.960 gekost heeft en waarvan uit eigen fondsen reeds dadelijk f 4.000 is betaald, en andere verbeteringen op het Hoofd en de losplaats, zonder meerdere belasting van de ingezetenen te vorderen, dan is verhoging van het tractement zeker op zijn plaats.
* * *
Over de visserij kunnen slechts summiere mededelingen worden gedaan.
De garnalenvangst is dit jaar over het algemeen zeer slecht. In het begin van het seizoen zijn er weliswaar veel garnalen. Door het onstuimige en gure weer kunnen de vissers echter niet op de visgronden komen, zodat de vangst uiteindelijk slecht is.
Uit het archief is af te leiden dat de scheepsmakers van de scheepswerf zwaar belast zijn en sinds jaren grote verliezen lijden door het buiten de vaart stellen van onderscheidene visschuiten. Hierdoor hebben zij zich aanzienlijke bankroeten moeten getroosten.
Lieven van Belzen verzoekt om in een lagere belastingklasse te worden ingeschaald. De gemeenteraad gaat hier niet op in. Buiten zijn vissersberoep oefent Van Belzen ook nog het beroep uit van visdroger en visroker, waarin hij, in tegenstelling tot de andere vissers, ook zijn verdienste vindt. In 1870 zal aan Lieven van Belzen de als visdrogerij en -rokerij gebruikte voormalige ziekenzaal in het Christiaanpoldertje verkocht worden (zie hiervoor het vermelde in de Kroniek van Arnemuiden onder het jaartal 1870).
* * *
In de Hervormde Gemeente wordt op 8 december ds. Herman Poelman beroepen.