Arnemuiden telt dit jaar, samen met Kleverskerke en Nieuwerkerke, 1531 inwoners.

J.H. van Dale, hoofdonderwijzer en archivaris te Sluis, later vooral bekend om zijn grote Woordenboek van de Nederlandse Taal (de ‘dikke Van Dale’), tekent in zijn in 1863 verschenen boekje ‘Zeeland, een leesboek voor de Volksschool’ het volgende over Arnemuiden aan:

De volgende morgen begeven we ons naar Arnemuiden, een plaatsje dat, gelijk de Vlissingse dichteres Elisabeth Bekker zo kernachtig als naar waarheid zegt, ondervonden heeft hoe ‘Luttel zands kan welvaart weren’.

In de 15e en 16e eeuw toch was Arnemuiden een wijdvermaarde havenplaats, waar soms drie rijen koopvaarders aan de kade lagen en waar ’t veel levendiger was dan te Middelburg, zodat ons nu de wijze niet meer bevreemdt waarop Kenau Simons Hasselaar voor haar heldhaftige dapperheid beloond werd. Op haar reede telde men soms meer dan 100 schepen. En de Leeuw en Leeuwin, de eerste vaartuigen die naar Oost-Indië voeren, waren op haar werven gebouwd.

En nu?
De ruime reede is opgeslibd en de landman drijft de ploeg, waar vroeger de rijkgeladen schepen binnenvielen. Door een smal haventje zoekt de Arnemuidse visser het brede Sloe. Visvangst is er thans het enig middel van bestaan. Veel opmerkenswaardigs vinden we hier niet.

Aan de voorgevel van de nette nieuwe kerk, wier toren een uurwerk en klokkenspel heeft dat uit de oude kerktoren afkomstig is, staat ook nu weder de half zwarte, half vergulde bol, die door het uurwerk in beweging wordt gebracht en met merkwaardige nauwkeurigheid op de gezette tijd de schijngestalten der maan aantoont.
Een weinig lager staat een wijzerplaat die haar opkomst en het uur van hoog en laag water aanwijst, en met de bol een keurig geheel uit maakt, dat zijn maker alle eer aandoet en onze bezichtiging over waardig is.

* * *

Grote ongerustheid ontstaat in april bij het gemeentebestuur.
Tot nu toe werd er van uitgegaan dat voor de spoorbaan Vlissingen-Goes een brug over het Sloe aangelegd zou worden. Bij geruchte is nu vernomen dat de minister overweegt een dam aan te leggen. De Commissie voor de Staatsspoorwegen, die de Minister van Binnenlandse Zaken adviseert, zou het voor de aanleg van de spoorweg onverschillig zijn of het Sloe nu via een dam dan wel door middel van een brug zal worden overgegaan. Verscheidene gemeentebesturen hebben nu de minister gevraagd het Sloe af te dammen.

De gemeenteraad is er met de burgemeester van overtuigd dat ‘door een afdamming zonder het verkrijgen van een nieuw havenkanaal, aan Arnemuiden de doodslag wordt gegeven, daar het tegenwoordig kanaal (dus naar het Sloe) in korte jaren door opslikking zodanig zal verlanden, dat het geringste vaartuigje het opvaren naar de gemeente zal worden belet, daar de keersluis, al wordt die ook hersteld, niet voldoende zal wezen om het vaarwater op behoorlijke diepte te houden’.
De gemeenteraad, ‘doordrongen van de noodzakelijkheid van een dusdanig adres’, besluit zich tot de Koning te wenden en Zijne Majesteit eerbiedig te verzoeken om over het Sloe een brug aan te leggen en, mocht toch tot een afdamming worden besloten, te bevelen ‘dat aan deze gemeente een haven zal worden verleend, uitkomend in die van Middelburg, opdat deze gemeente, wier behoud van de visserij grotelijks afhangt, niet geheel te gronde gaat’.

In de Middelburgsche Courant van 14 april 1863 is het volgende bericht te lezen:

De gemeenteraad van Arnemuiden heeft een adres aan de Koning gezonden waarin o.a. is verzocht in geval tot de demping van het Sloe wordt besloten, aan de gemeente Arnemuiden alsdan mocht worden verleend een haven, uitkomende in die van Middelburg, gelijk in de concessie van 1845 was vastgesteld, opdat de visschers voortdurend blijven in staat gesteld om van die gemeente hun beroep te kunnen uitoefenen.

* * *

Op 20 juni woedt er een grote brand in de gemeente. Door de hevige brand in enkele huizen ten westen van het Stadhuis aan de Langstraat kan het oude Stadhuis met het waardevolle archief ternauwernood gespaard worden. De Middelburgse Courant van 23 juni 1863 meldt hierover het navolgende:

Wij vernemen dat er hedenmorgen omstreeks tien uur brand ontstaan is in de gemeente Arnemuiden. Een timmermanswinkel en twee woningen werden een prooi der vlammen, terwijl ook het Stadhuis mede door de brand geleden heeft. Uit de omliggende dorpen en ook uit deze gemeente waren reeds spoedig na het uitbreken van de brand brandspuiten naar de bedreigde plaats vertrokken.

In het notulenboek van de gemeenteraad wijdt burgemeester Baars een uitvoerig verslag aan deze grote brand.

Een verkorte weergave van dit interessante verslag volgt hierna.

Dinsdagmorgen om ongeveer half tien kwam timmerman Crucq bij mij zeer haastig bellen met de mededeling dat de timmermanswinkel (aan de Langstraat ten westen van het Stadhuis) van Abraham Buijs in brand stond. Er was veel rook, maar nog geen vuur. Buijs was niet aanwezig; zijn winkel was gesloten. De deur werd opengebroken om zoveel mogelijk te redden. Tegelijk werd de brandspuit in orde gebracht. Hoezeer deze ook spoedig in werking was, de brand werd door de grote voorraad terpentijn, olie, teer en hout zo hevig, dat er geen blussen mogelijk was. De belendende panden werden daarna nat gehouden. Niet belet kon worden dat ook de woning van veldwachter Matthijs Glerum in brand raakte. Deze werd ook geheel in de as gelegd. Het werd toen raadzaam geacht om de andere woning, staande tegen het Stadhuis, en de brandende woning van Glerum omver te halen om zodoende te trachten de brand meester te worden en om het Stadhuis, dat op drie punten reeds min of meer vlam gevat had, zo mogelijk te redden.
Het Stadhuis zou zeker verbrand zijn als de brandspuit uit Kleverskerke niet tijdig aangekomen was en het brandende gedeelte geblust had. Ook de spuit uit Nieuw- en Sint Joosland stond al voor het Stadhuis. Ook die van Middelburg was te hulp gesneld. Door Gods Goedheid was om drie uur 's namiddags de brand meester.

Het is een voorrecht dat wij hier nu nog mogen vergaderen. Het was mijn vaste overtuiging dat het Stadhuis geheel af zou branden. Zo liet het zich door de snelle voortgang aanvankelijk aanzien. Alle losse goederen konden uit het Stadhuis worden gehaald, zo mede het archief, de tafels en leggers van het kadaster waarvan nog een groot gedeelte geborgen ligt bij landman De Troye. Aangezien dit deerlijk door elkander ligt, zal nog een geruime tijd nodig zijn om het weer alles in orde te brengen. Dit heeft van alles het meest geleden. Verder is niets van het ameublement stuk dan alleen een schilderij dat zeer goed hersteld kan worden.

Het is onvoorstelbaar - gezien de spoed waarmee alles geschied is - hoe het mogelijk is dat er niet meer beschadigd is. Dit komt door de grote ijver en algemene deelneming. Dit bewijst de bereidwillige hulp die zowel mannen als vrouwen, aanzienlijken als geringen, aan de dag legden.
Als dankerkentenis zal daarvan bij publicatie openlijk blijk worden gegeven met de wens dat een ieder onzer door Gods Goedheid voor dergelijke rampen bewaard mag blijven. Ongelukken tengevolge van de brand zijn niet te betreuren. De oorzaak is onbekend. Beide brandspuiten hebben zeer goed gewerkt, ’s Nachts hebben acht personen bij het afgebrande gedeelte gewaakt. De gehele nacht is het smeulende vuur nat gehouden. De timmermanswinkel van Buijs is gedeeltelijk tegen brand verzekerd evenals het huis en de inboedel van Glerum. Ook de woning van Bliek die mede veel geleden heeft, is verzekerd.

Bij deze brand blijken ‘vele van de kledingstukken van de veldwachter Glerum mitsgaders deszelfs karabijn’ verbrand te zijn. Voor de aanschaf van nieuwe kledingstukken en bewapening wordt een bedrag van ƒ 70 uitgetrokken.

Van het Stadhuis is enkel het dak beschadigd. De schade bedraagt ongeveer ƒ 175. Als gevolg van de brand is het oud archief van de gemeente elders opgeslagen. Overigens wordt ook op de begroting van 1864 een bedrag van ƒ 500 uitgetrokken voor het groot herstel van het Stadhuis.

Bij deze brand blijkt het dat het niet doelmatig is dat de functies van secretaris van de brandweer en brandmeester gecombineerd zijn. De gemeenteraad besluit deze functies te scheiden en een aparte secretaris te benoemen. Ook heeft deze grote brand aangetoond dat door de directie van de Onderlinge Brandverzekeringsmaatschappij Zeeland veel moeilijkheden worden gemaakt bij de schadeafwikkeling. Besloten wordt dan ook over te schakelen op een andere verzekeringsmaatschappij.

* * *

In juni komt een mededeling van de Commissaris van de Koning binnen, dat eerlang een aanvang zal worden gemaakt met de werkzaamheden tot opneming, uitbakening en dergelijke voor de spoorweg Goes-Vlissingen, dit voor rekening van de Staatsspoorwegen.

De burgemeester stelt de gemeenteraad er van in kennis dat sinds geruime tijd de calicotweverijen, waarvan er ook nog één in de gemeente is gevestigd, zeer onvoordelig staan. Tot nu toe staat de gemeente nog altijd borg voor de in deze gemeente gevestigde fabriek voor de jaarlijks verschuldigde huur van ƒ 130. Indertijd is door het gemeentebestuur met wijlen timmermansbaas J.K. Crucq een contract aangegaan voor vijf jaar voor het gebouw van de weverij in de Sint Jan Leeuwenstraat. Dit is na verloop van die tijd stilzwijgend verlengd. Per 10 april 1864 kan dit echter als beëindigd beschouwd worden indien men de huur bijtijds opzegt. Hij kan geen redenen bedenken waarom de gemeente met die last bezwaard moet blijven. Daarom stelt hij voor de huur op te zeggen en ons vanaf die tijd niet meer met de invordering van de huurcenten van de wevers te belasten.
De gemeenteraad neemt het voorstel van de burgemeester over. Aan de weduwe van wijlen timmermansbaas J.K. Crucq, thans wonend op de hofstede aan het Arnemuidse voetpad, zal hiervan kennis worden gegeven.

Hugo Bliek, landman in de Oranjepolder, verzoekt voor de uitoefening van zijn bedrijf voor het dorsen van graan een zogenaamde rosmolen in gebruik te mogen houden. Deze rosmolen is zodanig ingericht dat met paardenkracht daarmee graan, gerst, erwten, paardebonen en beestenvoer kan worden gebroken of gemalen. Het is niet geheel te volgen waarom het gemeentebestuur besluit Bliek geen vergunning hiervoor te verlenen. Hij wordt zelfs gesommeerd de rosmolen af te breken.

* * *

Ook het hoognoodzakelijke herstelwerk aan de keersluis of het sas stuit op moeilijkheden. De andere belanghebbende partijen (de polderbesturen van Nieuw- en Sint Joosland en de eigenaren van de zaagmolens) blijken nauwelijks bereid bij te dragen in de herstelkosten. Na deliberatie wordt goedgevonden om de bezwaren tegen deze karige bijdragen kenbaar te maken aan Gedeputeerde Staten. De gemeenteraad is niet bereid onder deze omstandigheden de keersluis onder beheer van de gemeente te nemen. Wel is men genegen jaarlijks ƒ 400 bij te dragen. Ook wil men het al dan niet herstellen van de keersluis laten afhangen van de aan te leggen spoorweg door het Sloe. Zou het Sloe worden afgedamd en het vaarwater daardoor verloren gaan, dan heeft herstel van de keersluis weinig zin meer.

Aan het gemeentebestuur van Middelburg wordt machtiging verleend om het gedeelte weg, liggend op de Zaagmolensche dijk en wel vanaf het einde van de onlangs door de gemeente daar aangelegde grindweg tot voor het wegeling behorend tot het grondgebied van Arnemuiden, te begrinden. Arnemuiden zal gedurende twintig  jaar voor de helft van de aanleg- en onderhoudskosten bijdragen.

* * *

In augustus vindt weer de periodieke verkiezing van drie leden van de gemeenteraad plaats. Herkozen worden burgemeester/secretaris/raadslid C.J. Baars met 42, Lein Maas met 32 en Adriaan Filius met 24 stemmen van de 43 opgekomen kiezers. Per 2 oktober wordt de heer C.J. Baars herbenoemd als burgemeester van Arnemuiden.

Begin dit jaar merkt de burgemeester op, dat er nog een tekort op de begroting bestaat van ƒ 133,52 ‘als gevolg van de wegbreking der mestputten aan de in 1862 afgebroken Middelburgse Poort en de verplaatsing van de bok naar de binnenzijde van de Noorderwal’.

* * *

In december treft de Arnemuidse gemeenschap opnieuw een grote ramp. Door het vergaan van enkele vissersschuiten komen twaalf vissers om het leven. In de Middelburgse Courant van 8 december 1863 lezen we - temidden van andere onheilsberichten als gevolg van de hevige storm uit het noordwesten - het volgende berichtje:

De storm was noodlottig voor de gemeente Arnemuiden. Twee harer sloepen, bevaren wordend door de schippers M. de Nooijer en L. van Belzen, zijn zeilloos te Hellevoetsluis binnengekomen, terwijl de zoon van laatstgenoemde schipper, Jacob van Belzen, een flinke jongen van 20 jaar oud, naar wij per telegraaf vernemen, op zee overboord is geslagen en verdronken. Twee andere schepen, een kotter en een sloep, gevoerd wordend door L. de Ridder en J. de Nooijer, zijn tot op heden nog niet aangekomen. Men is voor hun lot zeer beducht.

Burgemeester Baars geeft in de vergadering van de gemeenteraad van 21 december hiervan een uitvoerig verslag. Uit dit in het notulenboek opgenomen relaas nemen we het volgende over:

De burgemeester doet aan de vergadering mededeling van de ontzettende rampen, welke dezer dagen door de storm aan de gemeente zijn toegebracht. Hierdoor zijn twee vissersvaartuigen, bemand met 12 koppen, vergaan. Op 3 december is de sloep van Lieven van Belzen omgeslagen, terwijl 14 dagen te voren de vroegere schipper van die sloep, Joos van Belzen, voor Vlissingen met een boot is omgeslagen. De gemeente heeft daardoor een verlies te betreuren van 14 zeer geschikte vissers, die 11 weduwen en 24 onverzorgde wezen nalaten.
In de gemeente is, met de burgemeester aan het hoofd, een commissie samengesteld om zo mogelijk voor de achtergebleven betrekkingen giften in te zamelen en om het lot van die ongelukkigen enigermate te verzachten, terwijl - hoe kort geleden ook hiervan de mededeling in de Middelburgse Courant stond vermeld - de inzameling aanvankelijk reeds gunstige resultaten heeft opgeleverd.

Voorts deelt de burgemeester mede, dat het ongeluk dat 14 dagen eerder plaats vond, is geschied doordat schipper Joos van Belzen, vergezeld van Jacob en Jan van Belzen, Wessel de Rijk en de jonge Cornelis van Belzen, op de rede van Vlissingen met hun sloep tegen een aldaar voor anker liggend vaartuig lagen, welke sloep bij haar vertrek van dat schip, toen de laatste man er instapte, omversloeg en zij allen in het water vielen en zich zo mogelijk door zwemmen trachten te redden. Dit zou echter tevergeefs geweest zijn als niet schipper Karei van de Gruiter, juist in de nabijheid daar zijnde met de bemanning van de sloep van Jacob van Belzen en vier manschappen van een Belgische sloep, onmiddellijk ter redding was komen toegesneld. Welke dan ook het voorrecht mochten smaken om, met uitzondering van Joos van Belzen, wiens krachten bezweken en zich niet langer boven water kunnende houden, hen allen te redden.

Van dit voorval is door de Commissaris van Politie te Vlissingen en door de burgemeester proces-verbaal opgemaakt. Deze beide stukken zijn aan de Zuid-Hollandsche Reddings Maatschappij, zo mogelijk ter verkrijging van een beloning voor deze edele daad, ingezonden.
Hij spreekt zijn wens uit ‘om aan de matrozen der Belgische sloep, welke met veel menslievendheid de drenkelingen hebben helpen redden en twee hunner, welke in groot levensgevaar verkeerden, met alle krachtsinspanning naar Vlissingen hebben gebracht om hen aldaar geneeskundig te laten verplegen, met dien geneesheer aldaar die hen kosteloos heeft verpleegd, een beloning toe te kennen, bestaande uit een zilveren medaille met vermelding hunner namen en de reden, waarvoor dezelve is verleend, teneinde daardoor des Raads tevredenheid te betuigen en hen bij soortgelijke gevallen aan te sporen hun medemensen alle bijstand te verlenen.

De leden van de gemeenteraad, met deelneming deze dubbele ramp vernemende, kunnen zich zeer goed met het voorstel van de burgemeester verenigen en wordt mitsdien goedgevonden een som van f 40 uit de post onvoorziene uitgaven beschikbaar te stellen, teneinde daaruit de verlangde zilveren medailles aan te schaffen zo mede aan Karei van de Gruiter en zijn manschappen een geldelijke beloning toe te kennen wegens het redden van vier vissers.

Adriaan Joosse tekent in zijn dagboekaantekeningen over Arnemuiden tussen 1870 en 1935 het volgende aan:

Wat de schrijver weet, werd in 1863 in december een kotter en sloep met de gehele bemanning (11 mannen, nalatende 11 weduwen en 23 wezen) een prooi der golven.
Later (in 1865) werd dit het lot van een andere sloep en z’n bemanning, waarvan er één overbleef, welke 24 uur in de mast doorbracht en door een Engelse reddingsboot behouden te Ramsgate werd binnengebracht.

Aan deze laatste gebeurtenis, die in januari 1865 plaatsvindt, wijdt F. Nagtglas in zijn ‘Uit het Zeeuwsche Volksleven’ een ontroerende en treffende beschrijving. Onder 1865 is een samenvatting van deze beschrijving opgenomen.

De schipper van de omgeslagen sloep Lieven van Belzen, ook wel genoemd Lieven Tak, is gered. Bij de ramp verdrinken zijn broers Joost en Jacob van Belzen en zijn oudste zoon Jacob. Lieven, geboren op 16 oktober 1819 als zoon van Jacob van Belzen en Theuntje de Ridder, trouwde op 9 februari 1842 met Jozina Geldof te Arnemuiden. Na het overlijden van zijn eerste vrouw trouwde hij op 74-jarige leeftijd op 4 oktober 1893 met Grietje Meulmeester, die op die dag juist 29 jaar werd. Hij liet dit heuglijke feit in de gemeente omroepen. Niettemin zorgde dit huwelijk voor grote opschudding in de gemeente.
Op de foto hieronder staat Lieven van Belzen op de kanaaldijk met de kleine Jan Vogel.

* * *

Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1863 vermeldt over de garnalenvisserij het volgende:

De garnalenvangst daarentegen wordt beter en er is voor dit visje een trek naar Engeland. De vissers beginnen hiermee in maart naar Den Briel te gaan alsook naar Goedereede om, indien het weer het toelaat, de garnalen te vissen, hetwelk goede resultaten oplevert. Zij kunnen veel vangen, want er schijnen veel garnalen te zijn. Evenals in 1862 brengen de vissers de garnalen gekookt op de stoomboten naar Engeland. Vooral door de vrijdom van accijns van zout is de verzending naar Engeland zeer toegenomen.

* * *

Uit de summiere aantekeningen in het werfboek van Meerman kan afgeleid worden dat dit jaar een nieuwe hoogaars voor schipper Goedegebuure uit Tholen wordt gebouwd.

De geredde Lieven van Belzen, geboren in 1819. Hij verspeelt dit jaar in een storm z’n sloep.
De geredde Lieven van Belzen, geboren in 1819. Hij verspeelt dit jaar in een storm z’n sloep.