In 1840 telt Arnemuiden 1369 inwoners. In dat jaar worden 61 kinderen geboren. Er overlijden 41 mensen, waarvan 23 jonger dan 1 jaar.

De vorig jaar door de Twentse fabriekseigenaren, de heren Salomonson, opgerichte katoenweverij voorziet in een enorme behoefte. Vele inwoners hebben nu weer een vast loon. Gedurende de jaren 1840 tot 1864 zullen de weverijen zich in een aanzienlijke bloei mogen verheugen. Een aanmerkelijk deel van de bevolking vindt hierin een bestaan. Aan weefgetouwen wordt een witte vezelstof, ‘calicot’ genoemd, geweven.

Eerst wordt op de bovenverdieping van het Stadhuis een weverij ingericht. Later zijn ook weverijen gesticht in een tweetal gebouwen in het Jan Leeuwenstraatje, de huidige Lionstraat. Deze twee gebouwen in het Jan Leeuwenstraatje worden voor rekening van de timmermansbaas Jan Karei Crucq in 1840 en 1841 gesticht. Crucq verhuurt ze aan de gemeente. In deze gebouwen wordt een honderdtal weefgetouwen geplaatst.

In maart brengt één van de heren Salomonson een bezoek aan Arnemuiden. Samen met burgemeester Baars bezichtigt hij de weverijen. Hij is van mening dat ‘de fabrijk weldra voltallig zal zijn en verzoekt om een derde lokaal, teneinde aan de wensch van nog zo vele behoeftige kinderen mocht kunnen worden voldaan’. De gemeenteraad besluit om Zijne Majesteit de Koning te vragen voor het oprichten van een derde weverijgebouw een subsidie van ƒ 2.500 te verlenen. Het wordt dringend noodzakelijk geacht ‘ter tegemoetkoming van onze verarmde ingezetenen en daarbij ook in aanmerking genomen het voordeel hetwelk reeds door een aantal kinders werd aangebracht’, een derde fabriek op te richten. Zijne Majesteit antwoordt echter dat het verzoek om subsidie voor het bouwen van een calicotfabriek niet kan worden ingewilligd.

In mei dringen de heren Salomonson er op aan nu snel een derde weverij op te richten, aangezien het tweede lokaal voorzien is en er nog een aanzienlijk getal kinderen (ongeveer 60) is, dat verlangt geplaatst te worden. Opnieuw wordt gesproken met timmermansbaas J.K. Crucq over een geschikte ruimte. Dit heeft tot gevolg dat Crucq bereid is in dezelfde straat waar het tweede lokaal is gebouwd, nòg een gebouw te stichten waarin 36 weefgetouwen kunnen worden geplaatst. En, ‘als de gemeente een klein gedeelte erve van een stadswoning die niet anders dient dan tot het aankweken van platanen zou afstaan, dan zou het gebouw zelfs 42 weefgetouwen kunnen bevatten’. Crucq bouwt ook dit derde weverijgebouw voor eigen rekening en verhuurt dit aan de stad voor ƒ 130. Om de huurkosten te dekken zal voortaan van elk stukje geweven calicot 3 cent inplaats van 2 cent worden geheven.

De gemeenteraad is over deze ontwikkeling ‘zeer gunstig gestemd’. Alleen wethouder Abraham van Eenennaam heeft bedenkingen: die stadshuisjes zouden bij wederopbouwing tot een gemeenteschool kunnen worden bestemd. Ook vreest hij ‘dat de waterlozing niet voldoende zal zijn en dit alzo nadelig zou kunnen zijn voor de tuin van zijn zoon Laurens’. Hij vindt dat de zolder van het Stadhuis best tot een derde weverij zou kunnen worden ingericht.
Maar burgemeester Baars weerlegt dit door te stellen dat ‘deze plaats, door Zijne Majesteit tot een stad verklaard zijnde te behoren, geen gemeenteschool moet oprichten, tenzij men daartoe van hogerhand gedwongen wordt en daaraan ook geen behoefte is, aangezien er een goede school bestaat en onder de jaarwedde van de schoolhouder ook schoolhuur is begrepen, dat anders geen plaats zou hebben’. En wat de zolder van het Stadhuis betreft, deze is niet geschikt vanwege de hitte voor de kinderen. Het oude gebouw zou de last van nog zoveel weefgetouwen niet kunnen dragen en de zolder zou geheel beschoten moeten worden voor een bedrag van wel ƒ 300.

Over de calicotweverijen staan bijzonderheden vermeld in ‘De gezondheidsleer toegepast op de fabrieksnijverheid’ van de Middelburgse Joodse arts dr. S.S. Coronel. Deze velt een zeer ongunstig oordeel over de nadelige invloed die dit soort fabrieken op een niet onbelangrijk deel van de vissersbevolking heeft uitgeoefend. Hij schrijft onder meer:  

‘De moedige, nijvere visscher, hij is tot eene tragen, ellendigen garnalenleurder ontaard. Nog toont hij in zijne rijzige gestalte, in zijne brede schouders, in zijne forsche gelaatstrekken, van welk ras hij afstamt, maar hij is niets meer dan eene kolossale ruïne, die bij den minsten stoot ineenzakt’.

In 1864 worden de calicotweverijen opgeheven en de gebouwen van de weverijen aan de Lionstraat tot woningen vertimmerd. Echter, wie zal zeggen hoe groot de schade aan de gezondheid is geweest die aan generaties van vissersgezinnen is toegebracht?

* * *

In deze tijd heerst er een bittere armoede in het stadje, die de bevolking als het ware degenereert. Dr. Meertens zei in zijn gedachtenisrede bij het 400-jarig bestaan van de stad: ‘Ze heeft op de geschiedenis van Arnemuiden een zwarte vlek geworpen, die zich niet laat uitwissen’.

Om wat inkomsten te verwerven wordt op de 4e januari een partij olmenhout verkocht. De stadsarbeider C. Maas krijgt opdracht de bomen ‘te doen blikken’.

Wegens het ontbreken van de nodige geldmiddelen verkeert ook de Zaagmolendijk, de zandweg tussen Arnemuiden en Nieuwland, in een deplorabele toestand. Al sedert lang is hier geen onderhoud aan gepleegd. Het is schier onmogelijk de dijk te berijden. Herstel, ‘teneinde onze belanghebbende ingezetenen bij vervoer van personen of goederen van of naar de stad Middelburg zoveel mogelijk in staat te stellen zulks zonder gevaar van passagiers, paarden of voertuigen te laten plaats hebben’, is zeer noodzakelijk. De Centrale Directie van Walcheren wordt verzocht de eigenaars uit te nodigen om die weg in een rijbare staat te brengen.

Ook de keersluis blijft de gemoederen dit jaar bezig houden. Begin dit jaar heeft de Commissie van Toezicht op de keersluis van Zijne Majesteit de Koning bericht ontvangen dat tot gedeeltelijke bestrijding van de herstelkosten van de sluis een renteloos voorschot wordt verleend van ƒ 16.000, af te lossen met ƒ 1.000 per jaar. De gemeenteraad neemt ‘met dankbaarheid’ kennis van dit Koninklijk Besluit.
De totale herstelkosten van de sluis worden berekend op het zeer hoge bedrag van ƒ 33.674,54. Na aftrek van het renteloos voorschot van het rijk van ƒ 16.000 dient nog door de belanghebbenden (de gemeente, de zaagmolens, de zoutketen en de polders van Nieuw- en Sint Joosland) te worden opgebracht de som van ƒ 17.674,54. De eigenaars van de enkele overgebleven zoutketen verklaren echter niet in staat te zijn iets bij te dragen. Het door de gemeente Arnemuiden te leveren aandeel wordt door de burgemeester berekend op ƒ 4.535. Getracht wordt hiervoor een geldlening te verkrijgen. Na vele vruchteloze pogingen wordt uiteindelijk de vermogende oud- burgemeester van Arnemuiden, Jonkheer Johan Hendrik Schorer, bereid gevonden een lening uit z’n eigen middelen aan de stad voor te schieten, af te lossen in 16 jaar en tegen een rente van 5%, welke dankbaar wordt aanvaard.
Voor de aflossing en rente van de geldlening worden diverse belastingmaatregelen getroffen. Er worden voortaan opcenten op het principaal van ’s Rijks accijnzen geheven: 30 opcenten op het gemaal van de tarwe, 10 opcenten op dat van de rogge, 10 opcenten op het geslachte en 10 opcenten op het gedestilleerde. De totale opbrengst van deze opcenten is ƒ 536,21 per jaar.

Tijdens de droogte in de voorzomer zijn de regenbakken aan het Stadhuis schoongemaakt en gezuiverd. Daarbij wordt geconstateerd dat ze ‘ondicht’ zijn. Vorig jaar konden deze vanwege de aanhoudende regen niet hersteld worden. De regenbakken worden dit jaar dan ook in goede staat gebracht voor ƒ 20,40.

In september overlijdt de welbekende timmermansbaas Paulus de Meulmeester. In de daardoor ontstane vacature van assistent-brandmeester wordt benoemd Salomon van Eenennaam, eveneens meester timmerman in de gemeente. Van Eenennaam wordt ook benoemd in de vacature-De Meulmeester in het college van zetters voor de werkzaamheden ten behoeve van de grondbelasting, de personele belasting en de patenten. Ook de kleermakersbaas Jan Kraamer overlijdt in december. In zijn plaats als houtteller wordt benoemd Pieter Kraamer.

Over dit jaar kunnen de volgende openbare werken worden vermeld: De straatmest verpacht aan de hoogste bieder Theunis Bezemer, schipper te Nieuwe Tonge. Opnieuw een gedeelte van het dak van het Stadhuis belegd met 150 rode dakpannen. Aan de Zuidwal bij de scheepstimmerwerf een ‘vuil- of assiebak gemetseld’. Het bovenste gedeelte van de Middelburgse Poort bepleisterd met portland cement en de poort aan het Hoofd gevoegd en steen ingestopt. Een nieuwe boog over de watergang bij Oreel gelegd.

Interessant is ook de volgende vermelding van de landlieden met hun bezit aan koeien en paarden:  L. Wisse (30/4), A. Koets (14/4), L. Willeboordse (33/4), A. Filius (42/5), J. Schoonenboom (20/6), F. van Eenennaam (13/2), C. Oreel aan de Singel (8/-), S. van Keulen (11/4), C. van Eenennaam aan de Markt (15/2), A. Adriaanse aan de Langstraat (11/4) en L. van Eenennaam aan de Westdijkstraat (8/2).

Een prachtige foto ter herinnering aan de vroegere landlieden rondom Arnemuiden. Zij bewerkten het land met de ouderwetse ploeg en eg, getrokken door de Zeeuwse trekpaarden.
Een prachtige foto ter herinnering aan de vroegere landlieden rondom Arnemuiden. Zij bewerkten het land met de ouderwetse ploeg en eg, getrokken door de Zeeuwse trekpaarden.

* * *

Ook de school verkeert steeds meer in een allertreurigste toestand. Schoolmeester Hoogerheyde is er niet meer tegen opgewassen. Zelfs de Gouverneur van Zeeland bemoeit zich ermee. In mei dringt hij er bij het gemeentebestuur op aan Hoogerheyde met pensioen te sturen. Hij adviseert het pensioen voor 1/3 deel ten laste van de gemeente, 1/3 deel ten laste van het rijk en 1/3 deel ten laste van de opvolgende schoolmeester te brengen. Het Stadsbestuur deelt de Gouverneur mee, dat ‘de vergadering van gevoelen is dat een nieuwe onderwijzer met beleid en kunde en met bedaarde ernst meerder ontzag in de school zoude houden, doch dat deze gemeente niet ware te vergelijken bij een landelijke gemeente, waar het onderwijs meer op prijs wordt gesteld en ook de ouders meerder dan alhier daartoe in de gelegenheid zijn’. Ook wordt er op gewezen ‘dat de kinderen ter gelegenheid van de prijsuitdeling door de commissie met gepaste, vriendelijke ernst werden opgewekt tot een naarstig gebruik maken der school’. Tevens zijn de ouders van tijd tot tijd door de Leraar tijdens de openbare godsdienst op de meest dringende wijze opgewekt aandacht aan de kinderen te besteden, teneinde zij daardoor gevormd mochten worden tot nuttige leden der maatschappij.

Het Stadsbestuur neemt schoolmeester Hoogerheyde steeds min of meer in bescherming vanwege zijn ongelukkige gezinsomstandigheden: zijn vrouw is gebrekkig, een zoon van 22 jaar is bijna krankzinnig en een dochter is zeer gebrekvol. Een pensioen lager dan ƒ 300 is niet verantwoord. De gemeente kan echter onmogelijk hiervan 1/3 gedeelte voor haar rekening nemen vanwege de opofferingen voor de calicotfabrieken en de keersluis waarvoor gedurende 16 jaren ruim ƒ 435 per jaar moet worden opgebracht.

Schoolmeester Hoogerheyde dient in september een verzoek in of het de gemeenteraad mocht behagen hem, na gedurende een 33-jarig tijdvak die betrekking met alle welwillendheid en ijver te hebben waargenomen, een pensioen van ƒ 350 te verlenen teneinde daaruit het bestaan van zijn ongelukkig huisgezin te kunnen vinden. Hij biedt verder aan bij het verlenen van dat pensioen zijn, voor eigen rekening in 1822 gebouwde schoolgebouw en schoolmeubelen gedurende zijn leven voor het gebruik door de nieuwe schoolmeester af te staan. Wel moeten deze dan behoorlijk onderhouden worden. Het Stadsbestuur besluit daarop in december een verzoek bij het provinciaal bestuur in te dienen om een gedeelte van het pensioen te betalen.

* * *

Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stromen vermeldt over de garnalenvisserij in 1840 slechts: ‘De garnalenvangst blijft voor enige vissers bij voortduring een niet onvoordelige tak van visserij’. Er wordt niet bij vermeld in hoever Arnemuidse vissers hierbij betrokken zijn.

Burgemeester Baars vermeldt in z’n jaarverslag over 1840 dat de vissers half februari uitvaren. Er wordt echter weinig gevangen en het weer is ongunstig. Pas in mei wordt het wat beter. Er worden dan grote schollen en ook tong gevangen. De vissers krijgen daardoor hoop een gunstige visserij tijdens dit seizoen te zullen genieten.
Daarop volgt echter een periode van zware winden, waardoor de vissers veelal verhinderd zijn om uit te lopen. In mei en de ganse zomer en de beste tijd wordt er weinig vis gevangen, alleen kleine schol en tong, doch het meest schelvis. Echter de schelvis heeft in de zomer niet veel waarde. Ze levert niet meer dan 2½ cent per stuk op.
In de herfst worden veel roggen en flooten gevangen. Dit zou zeker de veel te geringe visvangst vergoed hebben, ware het niet dat door de vele harde winden de vissers ternauwernood twee dagen en soms maar één dag per week in zee kunnen blijven, zodat zeer weinig vis in dit seizoen is gevangen. De verdiensten zijn dit jaar zelfs nog minder dan in het ook niet gunstige jaar 1839.

De visserij wordt in 1840 met 17 schuiten uitgeoefend, buitenom de kleine hoogaarzen. De schippers van deze 17 visschuiten zijn:

nr. 214: Marinus de Nooijer de Oude;
nr. 215: Daniël Jooszn van Belzen;
nr. 216: Abraham Katte;
nr. 217: Joos Leendertzn Grootjans;
nr. 218: Jacob van Belzen;
nr. 219: Marinus van Belzen;
nr. 220: Johannis van Belzen;
nr. 221: Klaas van Belzen;
nr. 222: Izak van Belzen;
nr. 223: Lieven Meulmeester;
nr. 224: Job Adriaanzn de Ridder;
nr. 225: Louis le Mahieu;
nr. 226: Marinus Grootjans;
nr. 227: Cornelis Mulder;
nr. 228: Klaas Klaaszn Grootjans;
nr. 229: Job Jobzn de Ridder;
nr. 230: Frans de Nooijer.

* * *

Tijdens deze periode is ds. R. Hoogezand predikant van de Hervormde Gemeente.
In de plaats van de aftredende ouderlingen Jacob van Belzen en Jacobus Meulmeester worden uit de gestelde dubbeltallen (Klaas van Belzen, Adriaan van Sweeden, Janis Kaljouw en Klaas Siereveld) Van Belzen en Van Sweeden gekozen. De aftredende diakenen Simon Koets en Leendert Grootjans worden vervangen door Gillis Kesteloo en Pieter Wisse.
De armenrekening sluit met een batig saldo van ƒ11,29 (ontvangsten ƒ1.060,43 en uitgaven ƒ 1.049,14).
De kerkerekening heeft een goed slot van ƒ 153,93 (ontvangsten ƒ 866,96 en uitgaven ƒ 713,03).
In juli wordt een besluit van Zijne Majesteit de Koning ontvangen ‘om bij de openbare godsdienstoefening te bidden voor Prinses Marianne welke zich in gezegende staat bevindt’.