Begin 1839 doet zich een nieuw onheil voor. De Middelburgse Poort stort gedeeltelijk in. Zonder een ogenblikkelijke voorziening dreigt niet alleen de gehele poort het te begeven, maar is ook groot gevaar voor de passerende personen te duchten. ‘Alzo ziet de gemeenteraad zich in de uiterste noodzakelijkheid om zonder het minste uitstel de hoogstnoodzakelijke herstelling en voorziening te laten verrichten’. Het herstel betekent een buitengewone uitgave van ƒ 76,55.
Dan, in de uiterste armoede en het toenemend verval daagt een lichtpunt. In Zeeland zijn op enkele plaatsen zogenaamde calicotweverijen gesticht door fabrikanten uit het Overijsselse Almelo, de heren G. en H. Salomonson. Burgemeester Baars heeft deze heren benaderd met het aanbod om ook in Arnemuiden een weverij te vestigen. In de vergadering van de gemeenteraad van 26 maart doet hij verslag van zijn contacten met de heren Salomonson. In verband met ‘de voorbeeldeloze toegenomen armoede van een zeer groot gedeelte ingezetenen dezer gemeente’ heeft hij het met de wethouders ‘van belang geoordeeld om werkzaam te zijn teneinde, was het doenlijk, alhier ook een zodanige fabrieksinrichting gevestigd werd’. Dit heeft tot gevolg dat de heren de situatie in Arnemuiden op komen nemen. Zij geven blijk zeer genegen te zijn een weverij alhier te vestigen. Wel willen ze voor dit doel kosteloos een geschikt lokaal hebben.
Overwogen wordt dat de bouw van een nieuw lokaal uitgesloten is, aangezien de stad haar aandeel in de aanzienlijke herstelkosten van de keersluis moet dragen en de stedelijke financiën dit niet toelaten.
De burgemeester en beide wethouders ‘dit in den breede ontvouwd hebbende, dragen in het dringend belang van de gemeente de plannen aan de Raad voor’. De gemeenteraad bedankt het college voor haar werkzaamheden 'waardoor een aantal ingezetenen in hunne diepe armoede zal kunnen worden tegemoet gekomen, terwijl de fabrijk bij het welslagen nader uitgebreid zal kunnen worden’. De gemeenteraad besluit uiteindelijk de bovenkamers van het Stadhuis beschikbaar te stellen. Deze zijn toch niet in gebruik en voor dit doel zeer geschikt om aldaar ongeveer een 50-tal weefgetouwen te plaatsen. Uiteindelijk wordt besloten voor één jaar consent tot vestigen van de fabriek op het bovengedeelte van het Stadhuis te verlenen en toestemming te geven ook de voorzaal voor dit doel te mogen gebruiken; de verbeteringen aan het Stadhuis te treffen en voor vijf jaar een verbintenis aan te gaan met de heren Salomonson.
Na verdere onderhandelingen met de heren Salomonson wordt overeenstemming bereikt. Aan de bovenverdieping van het Stadhuis worden enkele reparaties uitgevoerd. Zoveel als doenlijk zal verlichting worden aangebracht en op de voorzaal zal een afsluiting gemaakt worden voor de berging van gereedschappen en materialen voor de fabricage.
* * *
De heren Salomonson dringen aan om met de meeste spoed de werkzaamheden aan te vangen ‘om van het ophanden zijnde gunstige seizoen wegens het lange daglicht nog gebruik te kunnen maken’. De middelen voor het geschikt maken van het Stadhuis zijn er eigenlijk niet: ‘de post onvoorzien is uitgeput door het herstel van de Poort en het Armbestuur heeft reeds een groot gedeelte van de subsidie gevorderd en door het onlangs plaats gehad hebbende overlijden van de predikant hebben de inkomsten bij mindere godsdienstoefening plaats en nemen de lasten eerder toe dan dat ze afnemen’.
In het Reglement voor de werklieden in de fabriek wordt bepaald dat een geringe retributie van 2½ cent per stukje calicot zal worden geheven. Als de fabriek in volle werking is kan daardoor ƒ 100 per jaar worden opgebracht. Daarmee kunnen de nu te maken aanpassingskosten gedekt worden. In april is alles in gereedheid. Een Reglement van orde voor de werklieden in de weverij wordt vastgesteld en bevindt zich thans nog in het archief. Ingevolge het contract met de heren Salomonson wordt een commissie uit het Stadsbestuur benoemd om dagelijks tot instandhouding van de goede orde de fabriek te bezoeken. In deze commissie worden benoemd secretaris C.J. Baars, de beide plaatselijke geneesheren J. Oversluijs en J.H. van Opdorp en F.P. Chatin.
In mei nemen de werkzaamheden in de calicotweverij een aanvang. De kosten voor het in orde maken van een geschikte werkplaats op de bovenverdieping van het Stadhuis zijn opgelopen tot ƒ 300. Niet alleen omdat het bovenste gedeelte van het Stadhuis, waaraan in vroeger jaren ‘als niet gebruikt wordende’ weinig of niets was verricht, meer herstelwerk vereist. Maar vooral ‘omdat de heren fabrikanten aandrongen om door het inbrengen van ramen zoveel mogelijk licht aan de kamers toe te brengen’.
Ook achten de heren Salomonson het dringend noodzakelijk om op de hoogste verdieping, die niet beschoten is, een zoldering aan te brengen om daardoor de grootste hitte en koude in de zomer en winter zoveel mogelijk te verminderen. Het Stadsbestuur voldoet waar mogelijk aan de wensen van de heren. De kosten lopen daardoor echter op tot ƒ 467,40. Alvorens de gewenste zoldering aan te brengen wil men toch eerst eens even aanzien of de weverij een gewenste opgang maakt. Hierop zal dan ook nader teruggekomen worden indien dit ‘volstrekt door toeneming van werklieden zal gevorderd worden’.
* * *
Al spoedig nadat de weverij in de vier kamers op de eerste verdieping van het Stadhuis op gang is, komt er een verzoek van de heren Salomonson om een tweede lokaal beschikbaar te stellen. Er is veel belangstelling voor de weverij. Een groot aantal kinderen is er werkzaam. Velen zijn genegen om daarin te werken. Een niet gering aantal werklieden heeft een aanvraag om te werk gesteld te worden op de weverij ingediend. Eerst wordt het bovenste gedeelte van het Stadhuis nog bekeken, maar dit wordt toch ongeschikt bevonden.
De burgemeester vindt timmermansbaas J.K. Crucq bereid om een gebouw te stichten en in een behoorlijke staat te onderhouden op een hem in eigendom toebehorende erve achter een huis in de Westdijkstraat. Hierin zouden 27 weefgetouwen kunnen worden geplaatst. Crucq stelt de begrijpelijke voorwaarde dat de werkzaamheden in dit gebouw net zolang zullen voortduren als het contract door het gemeentebestuur met de heren Salomonson stand houdt. Op advies van de burgemeester geeft de gemeenteraad voorkeur aan huur van een door Crucq te stichten gebouw inplaats van het zelf laten bouwen van een weverij. Het gemeentebestuur zal hem voor het gebouw een jaarlijkse huur betalen van ƒ 90. Het huurbedrag wordt opgebracht door op elk geweven stukje calicot voor de stad 2 cent in te houden. Daarop wordt het bouwen van een weverij aan timmermansbaas J.K. Crucq opgedragen.
* * *

In maart wordt de afdamming en droogmakerij van de keersluis aanbesteed. De laagste inschrijver is aannemer Van Uije. In het kanaal vóór de sluis wordt in de volgende maanden een dam aangelegd. In juni is het zover dat de aanleg van de dam in het kanaal en de ontgraving is voltooid. Dit deel van het werk heeft ƒ 5.800 gekost. Ingenieur Van Diggelen inspecteert de sluis in het drooggelegde gedeelte. Voor de Commissie van Toezicht ontvouwt hij ‘de ellendige toestand waarin de sluis verkeert en de nodige herstellingen die daaraan moeten plaats vinden teneinde de sluis in een goede toestand te brengen om daarvan in het vervolg met vrucht gebruik te kunnen maken’. De kosten hiervan worden begroot op het voor die tijd enorme bedrag van ƒ 25.000, dit nog afgezien van de kosten die intussen voor de afdamming al zijn gemaakt.
Het notulenboek vermeldt ‘dat hij burgemeester zowel als de overige heren der Commissie waren ingeslagen bij het horen van die som’. De opgegeven som is de helft hoger dan het bedrag dat vroeger geraamd is. Er wordt een commissie samengesteld om persoonlijk bij Zijne Majesteit de Koning een subsidie van ’s rijkswege te erlangen of een renteloos voorschot. Ook de burgemeester wordt verzocht in de commissie zitting te nemen. Maar burgemeester Baars is kennelijk terneergeslagen door alle tegenslagen. ‘Uit hoofde van zijn zwakheid en kortborstigheid’ bedankt hij. In zijn plaats wordt de oud-burgemeester van Arnemuiden, Jhr. J.H. Schorer, verzocht in de commissie zitting te nemen. Deze toont zich hiertoe bereidvaardig. Ieder wordt verder in overweging gegeven ernstig over deze zaak na te denken. Eind augustus is er nog steeds geen bericht op het door de commissie bij de Koning ingediende rekest.
* * *
In mei worden verkiezingen gehouden voor Provinciale Staten in het bijzijn van de drie gecommitteerden uit de stemgerechtigde inwoners, te weten Frans Joosse, Hubrecht Willem Hogerheyde en Blaas Schets. Er worden niet veel stemmen in de stembus gedeponeerd. Zo worden op Jacobus Bliek 6, op Abraham van Eenennaam 6, op Pieter de Kraker 6 en op Jan Karei Crucq 5 stemmen uitgebracht.
In juni verlangen Gedeputeerde Staten dat de gemeenteraad een tarief voor het begraven vaststelt. De raad voelt hier niets voor. De begraafplaats is immers al aangelegd uit de plaatselijke inkomsten ‘buiten bezwaar van de ingezetenen’. Ook wordt overwogen dat alhier zeer zeldzaam in de kerk werd begraven en dat alzo geen schadeloosstelling behoort te worden toegekend. Ook wordt overwogen dat het jaarlijks onderhoud van de begraafplaats voldoende kan plaatsvinden uit de opbrengst van het af te maaien gras en verder uit de revenuen van het daarop staande houtgewas. Er wordt dan ook besloten geen rechten op het begraven op deze begraafplaats te bepalen.
In verband met de grote armoede, de vele kosten verbonden aan de inrichting van de calicotweverij en de subsidie aan het armbestuur wordt een hoofdelijke omslag geheven, gebaseerd op het persoonlijke vermogen van de ingezetenen. Deze beloopt in totaal ƒ 350.
Dit jaar wordt het dak van het Stadhuis gerenoveerd met 100 nieuwe rode dakpannen. Even buiten de hoofdpoort wordt aan de rechterzijde op opgevoerde grond een vuilbak gemetseld, 4 ellen in de rondte binnenwerks.
* * *
Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stromen vermeldt over de garnalenvisserij in 1839 het volgende:
De garnalenvangst op de Westerschelde blijft een tak van visserij, waarmee enige onzer vissers bij voortduring zich niet zonder voordeel bezig houden. Gevreesd wordt voor concurrentie van de Belgische vissers, wanneer deze op de Schelde worden toegelaten.
Dit jaar houden zich - behoudens de hoogaarzen voor de visserij op de ondiepe zeegaten - 17 visschuiten met de visserij bezig. De vloot wordt in mei uitgebreid met een schokker, door schipper J. de Nooijer te Zierikzee gekocht. Een zeker persoon heeft deze arme visser van het nodige geld voorzien om de schokker aan te kopen. De Arnemuidse vissers beoordelen deze aankoop met grote reserves. De meesten zijn van gedachten dat die schuit het geen jaren zal volhouden. Maar de geldschieter heeft een goede assurantie afgesloten om vermoedelijke schade te voorkomen.
De visvangst is bijna nog geringer dan in 1838. Er vertoont zich geen vis van belang op onze kusten. Er wordt alleen zeer matig kleine schol en tong gevangen; in het najaar iets meer roggen en flooten. De visserij wordt ook door de zware winden gedurende de gehele zomer gehinderd. Het komt onderscheidene weken in dit seizoen voor dat per man niet meer dan ƒ 3 en soms zelfs nog minder wordt verdiend.
In april wordt bekend dat het Zijne Majesteit de Koning heeft behaagd om per voor de kustvisserij uitgerust vaartuig opnieuw een premie van ƒ 250 voor de jaren 1839 en 1840 te verlenen. Dit wordt met oprechte dankbetuiging aangenomen. Zonder deze premie zou het niet mogelijk zijn om de schuiten en het vistuig in voldoende staat van onderhoud te houden.
* * *
Op 27 februari 1839 overlijdt ds. Jacob Wanrooy op 65-jarige leeftijd. Sinds 1824 was hij predikant te Arnemuiden. Op 18 januari woont hij de kerkenraadsvergadering nog bij. Het notulenboek vermeldt het volgende:
Den 27ste februari 1839 overleed de weleerwaarde Heer J. Wanrooy. Nog den vorige zondag had hij de gemeente andermaal het Evangelie gepredikt en des avonds eene stervende bezocht. Hij bezweek voor een bezetting op de borst, die zoo hevig was, als zij zich plotseling openbaarde. De gemeente verliest in hem een Leraar, die steeds hoogen ernst met hartelijke liefde paarde. Algemeen was de verslagenheid en aan een woord van christelijke troost behoefte. De consulent ds. Iz. de Waal richtte zodanig tot haar sprekende de volgende zondag n.a.v. Johannis XI:24 over het geloof aan de opstanding ten laatsten dage, als vertroostende bij het verlies onzer godvruchtige geliefde. ’s Mans nagedachtenis zal lange onder ons in Zegening blijven.
Voor het uitbrengen van een beroep wordt een drietal predikanten op de nominatie geplaatst, te weten J.C. Eykman te Neerlangbroek, D.A. van der Made te Grijpskerke en J.G. Wanrooy te Herkingen. Er wordt - zij het tevergeefs - een beroep uitgebracht op ds. Eykman. In de gegeven inlichtingen bij de beroepbrief wordt vermeld dat ‘deze gemeente zeer leraarlievend is en bijzonder gebruik maakt van de openbare godsdienst. Ds. Wanrooy heeft hier 14 jaar gearbeid en zijn dienstwerk is niet zonder zegen geweest. Wat de afgescheidenen aangaat, er is slechts één in deze plaats, die zijn lidmaatschap heeft opgezegd in 1836’. In mei wordt beroepen ds. A.G. van Dijkhuizen te Ouddorp.
Op 3 juli wordt beroepen de 30-jarige Roelof Hoogezand, candidaat te Groningen, geboren te Heusden in 1809, proponent te Nederhemert. In de beroepbrief wordt het verlangen van de kerkenraad vermeld ‘dat hij 12 winteravondbeurten zal vervullen’. Candidaat Hoogezand neemt dit beroep aan. Op 29 september vindt zijn bevestiging plaats met de tekst Fil. II:14 en 15a. De handoplegging geschiedt door de predikanten Jutting te Nieuwland, Calkoen te Sint Laurens en Kaldenbach te Veere. Ds. Hoogezand doet intrede met de tekst 1 Cor. 1:23a (‘Wij prediken Christus den gekruiste’). 13 november 1842 vertrekt hij naar Axel om in 1845 van daar naar Veen (N.Br.) te gaan. Hij is in Veen overleden op 23 november 1857 op 48-jarige leeftijd.
Begin maart overlijdt zeer onverwachts diaken Jan C. Kraamer. Uit een gesteld dubbeltal van Jan Louis de Troye en Simon Koets wordt laatstgenoemde tot diaken gekozen. In de plaats van de aftredende diakenen Pieter de Meulmeester en Lieven Meulmeester worden benoemd Pieter van Eenennaam en Joost Smout. Voor de aftredende ouderlingen Salomon van Eenennaam en Marinus Grootjans worden gekozen Abraham Katte en Jacob Meerman.
De armenrekening over 1838 sluit met een batig slot van ƒ 6,08 (ontvangsten ƒ 1.176,52 en uitgaven ƒ 1.170,44).
De kerkerekening over 1838 heeft een goed slot van ƒ329,27 (saldo vorig jaar ƒ 312,43, ontvangsten ƒ 568,88 en uitgaven ƒ 552,04).
In december wordt het diaconaal armbestuur op haar verzoek toestemming verleend de post onvoorzien van de armenbegroting aan te wenden. Door het overlijden van ds. Wanrooy is er gedurende een geruime tijd maar éénmaal per week openbare godsdienstoefening gehouden. De collecten hebben daardoor lang niet genoeg opgebracht om de armen te bedelen. Temeer daar de visvangst dit jaar opnieuw gering geweest is. Ook daardoor hebben de collecten minder opgebracht dan in vorige jaren.