In 1822 gebeurt er weinig vermeldenswaardigs. Wel van belang is dat dit jaar voor het eerst in de geschiedenis van Arnemuiden een brandspuit in gebruik wordt genomen.
De door de gemeenteraad ingestelde commissie voor de aankoop van een brandspuit, bestaande uit burgemeester Crucq en de raadsleden De Marée en Van Eenennaam, brengen verslag uit van hun bevindingen. Een en andermaal hebben ze met de brandspuitmeester Vervenne te Middelburg ‘gebesogneerd’. Met hem is overeengekomen dat hij een brandspuit met een koperen bak zal maken. Eerst zou deze ƒ 800 moeten kosten, maar hij is bereid deze nu voor ƒ 700 te vervaardigen, waarbij ook nog twintig brandemmers zijn inbegrepen. Op de 4e juni wordt de nieuwe brandspuit door de firma Vervenne te Middelburg alhier gebracht en in gebruik genomen. Hij wordt gelijk uitgeprobeerd en naar genoegen bevonden.
Tot commissaris uit de gemeenteraad voor de brandspuit wordt benoemd Janis de Marée. Brandspuitmeester wordt de timmermansbaas Johannis Crucq, assistent-brandspuitmeester wordt Adriaan Adriaanse, de molenaar. Tot secretaris bij de brandspuit wordt aangesteld Pieter Johannis Crucq, zoon van de burgemeester en bakkersbaas, en tot bode bij de brandweer Barend Jan Harthoorn. Verder worden er veertig bedienden benoemd uit een daarvoor opgestelde lijst. Dit aantal wordt voldoende geacht om bij het ontstaan van brand mee te kunnen werken. Er worden loodjes aangeschaft, die aan de bedienden ter hand worden gesteld ‘om steeds te dienen tot een bewijs van hun presentie bij voorkomende gelegenheden’. Deze loodjes moeten ze dan bij brand aan de brandspuitmeester of zijn assistent overhandigen. In het archief bevindt zich een in 1822 door de gemeenteraad vastgesteld Reglement op het brandwezen binnen de gemeente, alsook een staat van de brandblusmiddelen.
* * *
Verder vinden dit jaar de gewone alledaagse gebeurtenissen plaats. Tot stadstimmerman voor het jaar wordt aangesteld Johannis Crucq met de bepaling dat hij ook de smid welke nodig mocht zijn ‘volgens toerbeurte zoude gebruiken’.
Uit de jaarrekening over 1821 blijkt een behoorlijk batig saldo van ƒ 1.445,62 (de ontvangsten zijn ƒ 3.886,44 en de uitgaven ƒ 2.440,82).
Uit het notulenboek blijken nog volop de naweeën van de Franse tijd. Zeer veel Franse woorden worden nog gebezigd zoals: ‘Uit de gehouden sessie worden geresumeerd en gearresteerd...’ of ‘Gelezen is een dispositie, houdende autorisatie van het tractement...’.
In augustus besluit de gemeenteraad 's Konings Jaardag invallende op Zaterdag aanstaande op den gewone wijze door het uitsteken der Vlaggen en Luiden der Klokken te vieren'.
Dit jaar zijn de raadsleden Pieter Meerman, de scheepswerfbaas, en Jan van der Weele, de hoefsmid, aftredend maar herkiesbaar. Als tegenkandidaten worden gesteld Johannis Schets en Paulus de Meulmeester. De zittende raadsleden worden opnieuw benoemd, niettegenstaande Meerman de raadsvergaderingen zelden bijwoont.
De nieuwe dokter Van Opdorp doet zijn beklag dat een zekere heer Lahn, heel- en vroedmeester te Middelburg, ‘alhier in overtreding der wet praktijk uitoefent ten huize van C. Meerman’. Hij dient hierover een klacht in bij de Provinciale Geneeskundige Commissie.
Gedeputeerde Staten verlenen toestemming om voor reparaties aan de keersluis een bedrag van ƒ 150 voor te schieten, te voldoen uit de beschikbare fondsen op de begroting voor 1823.
* * *
De nieuwe predikant ds. Van Ingen geeft in oktober te kennen dat hij binnenkort met de catechisaties een aanvang hoopt te maken, vooral ook ‘s avonds. ‘Dewijl de donkerheid dat werk dikwijls zeer moeilijk maakt’, verzoekt hij vriendelijk om te zorgen dat er bij donkere maan van zijn huis tot de kerk enige lantaarns branden. De predikant heeft nòg enkele verzoeken: ‘Ten andere dat er een straatpadje gelegd wordt van het huis van de smid (op de hoek van de Markt/Langstraat) naar de kerkdeur en eindelijk dat de Regering zorgt voor de stipte handhaving tot wering van ergernissen op de Dag des Heeren als het oplaten van vliegers etc.’.
De gemeenteraad neemt in aanmerking ‘dat nimmer enige lantaarns van stadswege alhier zijn gebruikt geworden en andere Leraars, die zelfs avondgodsdienst hielden, hetwelk deze predikant niet doet, daar nimmer om gevraagd hebben, hoewel daar ouden van dagen onder waren, en ook de Stad geen meerdere uitgaven kan voordragen tenzij men de gemeente meerdere lasten oplegde dan de nu bestaande, dat zoiets alleen ten behoeve van den predikant onbillijk zijn zoude’. Besloten wordt dan ook niet op dit verzoek in te gaan.
Ook legt men het verzoek naast zich neer om een straatpad over de Markt aan te leggen ‘daar er een zeer goed pad naar de kerk wordt gevonden, dat Zijn Eerwaarde bij slecht weder kan bezigen, zonder een zeer grote omweg te moeten maken en die door de gemeente gebruikt wordt’. En wat het derde verzoek betreft overweegt de gemeenteraad ‘dat de veldwachter steeds uitdrukkelijk is gelast om dagelijks in het algemeen en inzonderheid op de Dag des Heeren een wakend oog te houden, dat geen ongeregeldheden geschieden en alles te weren wat enige verstoring bij de openbare Godsdienst zou kunnen veroorzaken, alles overeenkomstig de bestaande Lands Policie Wetten en die inzonderheid op de Viering van de Zon- en Feestdagen’.
Overigens komt in december een brief binnen van de Gouverneur van Zeeland om ‘bij het verstoren van de rust in de gemeente of wanneer daarvoor gegronde vrees zich mocht opdoen, hem dadelijk bij expresse daarvan in kennis te stellen’.
* * *
Wegens het ontbreken van de notulen over het jaar 1822 in het notulenboek kunnen van de Hervormde Gemeente geen bijzonderheden worden vermeld. In juli wordt uit een door de kerkenraad opgestelde voordracht in de plaats van de aftredende diakenen benoemd Jacobus Meerman en Jacobus Schoonenboom.