Op de 8e maart wordt Prins Willem V 16 jaar. De jeugdige Prins heeft z'n ouders al vroeg moeten missen. Zijn vader Prins Willem IV overleed al in 1751 toen hij nog maar drie jaar oud was en z’n moeder Prinses Anna is in 1759 overleden.
De schrijfster Elisabeth (Betje) Wolff-Bekker publiceert ter gelegenheid van de verjaardag van de Prins ’s Lands Vreugdegroet aan Zijne Doorluchtige Hoogheid Willem den Vijfden, Prinse van Orange en Nassau, toegewijd ter heuchelijke gelegenheid van Zijne Hoogheids zestiende jaardach’.
* * *
In het Stadsbestuur zijn dit jaar nogal wat vacatures. De beide burgemeesters zijn hierover in verlegenheid ‘omdat het aan inwoonders ontbreekt die maar enigszins bequaam zijn en van een goed gedrag en rustig umeur’. Door menigvuldige sterfgevallen en andere omstandigheden voorziet men ditmaal grote problemen.
Vorig jaar is echter door de Staten van Holland als Hollands convooimeester en commies aangesteld de heer Jan Fredrik Glassius. De voltallige stadsregering erkent zijn bekwaamheid en kundigheid, vooral in de rechten, en zou hem graag in haar midden als regent opnemen. En hoewel Glassius nog geen drie jaar op Walcheren woont en nog geen gelegenheid heeft gehad in de stad te worden ‘gehuisd en geërfd’, besluit men eenparig hem voor te dragen voor de verkiezing tot schepen en raad van Arnemuiden. Dit wordt ‘met volcomen genoegen van alle de leden als na tydsomstandigheden geoordeeld ten dienste en nutte der stadt te zyn’.
Eind maart vermeldt het notulenboek dat ‘de regering is vermaakt met volle genoegen van alle de leden’.
Maarten Adriaanse volgt de aftredende burgemeester Casper Visser op. De andere burgemeester is Marinus Haay, de schoolmeester. De vijf schepenen zijn Pieter Geene, Jacob van Cas, Gerrit van der Leye, Hendrik van der Salm en Jan Fredrik Glassius. Er zijn slechts twee raden beschikbaar, namelijk Casper Visser en Johan Schets.
Johan Schets is Ontvanger van de huisschatting of ook wel ‘de rendant’ genoemd. Toch doet zich rondom de persoon van Johan Schets een treurige gebeurtenis voor.
In augustus is de weduwe van de vroegere stadsbestuurder en burgemeester Dirk Broeder overleden. Bij de begrafenis van de weduwe Broeder in de kerk gedraagt Schets zich, ‘apparent beschonken zynde, onordentelyk, een regent niet passende, en in de kerk bij het graf, daar de predikant een redevoering was doende, zynde de tweede maal dat deze sulks in deze gemeente verrichtte, in zyn reede is gevallen, en het verder spreken daardoor verhinderd, waardoor een grote ontroering so van spreker en hoorders is ontstaan, waar op geen kleyne confusie (wanorde) in de gemeente is gevolgd, en scheen een tumult en oproer tot gevolg te hebben, waarop de burgemeester goed vond met de present zynde leden te vergaderen om te beraden wat te doen tot voorcoming van gevolgen’.
Direct na de begrafenis van de weduwe Broeder vergadert het Stadsbestuur over deze droevige gebeurtenis. De burgemeesters begeven zich naar de predikant ds. Vos om te betuigen dat ‘het hen leed deed en smerte en het afkeurden en zeiden Schets niet meer toe te laten als regent’. Hiermee neemt ds. Vos genoegen ’en zeyde van soo een regent niet te willen geregeerd te zyn’. Verder besluit men Schets in de vergadering te roepen. Alle leden van de vroedschap betuigen hun afkeuring over zijn gedrag. Schets betuigt z’n spijt over het gebeurde en bedankt staande de vergadering als regent.
Uit het Begraafboek blijkt dat er dit jaar vijf inwoners overlijden. Van hen worden Anthonia Hoogstraate weduwe van burgemeester Dirk Broeder (54 jr) en Cornelia Kool echtgenote van captein Maarten Mak (40 jr) in de kerk begraven.
* * *
Al vanaf het einde van de 17e eeuw was een Broeder bakkersbaas in de bakkerij en bakkerswinkel ‘De Swarte Ruyter’ aan de Westdijkstraat. Tot 1748 was dit Jacob Broeder, na hem z’n zoon Dirk Broeder. Zowel Jacob als Dirk hadden bijna al die tijd zitting in het Stadsbestuur als burgemeester, schepen en raad. Na z’n overlijden in 1749 zette de weduwe van Dirk Broeder de bakkerij nog 14 jaar voort. Nu zij in augustus dit jaar is overleden, wordt de bakkerij en de winkel verkocht aan Jacob Marteijn. Marteijn, afkomstig van Aardenburg, koopt de bakkerij ‘publiekelyk met de stokke’ op 25 november 1764.
Op de 7e december legt Jacob Marteijn de eed af als poorter en wordt in het poortersboek ingeschreven. Daarmee doet voor het eerst het geslacht Marteijn z’n intrede in Arnemuiden. Het is niet ondenkbaar dat Jacob Marteijn de eveneens uit Aardenburg gekomen ds. Cornelis Vos is gevolgd.
De timmer-, metsel- en schildersbaas Gerrit van der Leye houdt er in januari dit jaar mee op. Jan Basseveld volgt hem op. Basseveld heeft de timmer- en metselaarswinkel van Van der Leye gekocht. In januari wordt hij door het Stadsbestuur toegelaten als timmermans- en metselaarsbaas. Baas Jan Basseveld zal z’n bedrijf tot 1790 uitoefenen. Dan zal hij opgevolgd worden door z’n schoonzoon Johannis (Jan) Crucq, de zoon van de vorig jaar hier gevestigde bakkersbaas Carel Crucq.
Baas Basseveld (en later Crucq) hebben hun bedrijf aan de Langstraat. Van hen is ook het ‘Hof De Nagtegaal’ aan de Jan Leeuwenstraat. Ze hebben hun pakhuis in het pand ‘De Gouden Weerelt’ aan de zuidzijde en hun werkplaats in het pand ‘De Dobbele Bussche’ aan de zuidzijde van de Langstraat.
* * *
De ambachtsheer van Nieuwerkerke, mr. Radermacher, laat zo af en toe merken dat hij grondbezitter is van Nieuwerkerke. Zo verbiedt hij in mei aan de landlieden het rijden over de keetweg onder het ambacht Nieuwerkerke. De beide burgemeesters Adriaanse en Haay bezoeken hem om hierover eens met hem te spreken. Tijdens de bespreking laat de ambachtsheer zich kennen als een echte regent. Hij zou graag willen dat de watergang, die tot nu toe door het Stadsbestuur is verpacht, aan hem wordt afgestaan. Bovendien wil hij de beschikking krijgen over het kerkhof van Nieuwerkerke tegen een geringe prijs. Ook wenst hij het recht op de vendu te hebben in zijn Heerlijkheid Nieuwerkerke, terwijl een schepen van onder Nieuwerkerke in de rechtbank van Arnemuiden zitting zou moeten krijgen.
De afgevaardigden van het Stadsbestuur brengen hem het onmogelijke van inwilliging van zijn eisen onder ogen. Maar om alle moeilijkheden met de ambachtsheer te voorkomen verklaren ze zich bereid de visserij in de watergang aan hem af te staan, mits echter de landlieden langs de keetweg mogen blijven rijden. Maar Radermacher blijft dit weigeren. Hij krijgt dan ook vooralsnog het visrecht in de watergang niet. De vest en de watergang worden voor drie jaar verpacht aan Claas Stroosnijder en Jacob van Cas voor 2 gulden ‘s jaars. Vermoedelijk is het toch de moeite weer waard om er te vissen. Enige tijd terug was het niet meer lonend omdat alle paling gestorven was door het afvalwater van de stijfselmakerij.
Vorig jaar is op verzoek van de gezamenlijke ambachtsheren op Walcheren besloten de jacht voorlopig te verbieden. Nu blijkt echter dat door dit verbod het gevogelte zo zeer is vermenigvuldigd binnen de stad, dat er nodig wat afgeschoten moet worden. De thesaurier krijgt machtiging om een vergoeding te betalen van 2 stuivers voor een kauw, 1 stuiver voor een spreeuw en een oortje voor een mus, die binnen de wallen worden geschoten.
In september wordt een publicatie afgekondigd tegen het stelen in de hoven en boomgaarden, zo in als buiten de stad. Hierbij looft het stadsbestuur een premie van 25 gulden uit voor het aanwijzen van de dader. En eind december wordt bij publicatie het schieten op Oudejaarsavond en Nieuwejaarsdag verboden.
Carel Cornelisse pacht opnieuw als veerman het veer op het Nieuwland voor 7 jaar. Hoewel we hierover weinig gegevens tegenkomen is ook het veer op Wolphaartsdijk volop in bedrijf.
Aan de rentmeester van de Oranjepolder Laurens Nebbens wordt dit jaar £ 24:19:6 betaald voor het laten maken van een houten bruggetje ‘aan den rijsdam in het Arnemuidse Gat tot gebruik van het veer aan de Oranjepolder op Wolphaartsdijk’.
Ook wordt dit jaar een nieuwe vloer gelegd in de kelderkeuken van het Stadhuis ‘van de plavuizen op het Stadhuis’. Van de scheepstimmermansbaas Pieter Boers worden ‘gekogt 800 plavuizen uit zijn pakhuis voor het leggen van de vloer in de kelderkeuken van het Stadhuis en het leveren van de mortel en het zand’. De laagste inschrijver van de drie timmer- en metselbazen is Maarten Adriaanse voor £ 1.9.
Uit de Stadsrekeningen van Middelburg blijkt dat in het jaar 1764 de stad Middelburg het enorme bedrag van £ 2734:6:8 betaalt ‘voor het uithalen van de slikken en zandbanken in het Arnemuidse vaarwater ofte Sloe’.
* * *
De stijfselfabriek op het eind van de Noordstraat aan de Nieuwstraat draait op volle toeren. Dit is wel te merken, want de fabriek verspreidt een enorme (‘een fiemente’) stank. Het regent klachten van de buren over de fabriek. Ook de goten en de straten rondom de fabriek zien er grauw uit. Vorig jaar werd ook al geconstateerd dat alle vis in de anders zo visrijke stadsvest doodgegaan was door het afvalwater van de fabriek. De ‘fabrikeurs der styfselmakery’ (capitein Ackerveld, Dusart en Cooman) vragen het Stadsbestuur in januari om de kleinste straatstenen die uit het Bolstraatje gekomen zijn, te mogen hebben. Ze willen deze gebruiken om de goot en straten van hun fabriek nog schoner te houden als ze tot nog toe gedaan hebben om daarmee ook de stank en de vele klachten van omwonenden zoveel mogelijk te voorkomen. Pieter Cooman van de stijfselfabriek krijgt toestemming om de goot met de stenen uit het Bolstraatje te maken.
Schuin tegenover de stijfselfabriek ligt de bierbrouwerij ‘De Waerelt’ van Hendrik Berk. De naast de brouwerij gelegen schuur, staande op de hoek van de Noordstraat/Nieuwstraat, is zover in verval geraakt, dat Berk de schuur voor de helft afbreekt en inkort.
* * *
Voor de kerkelijke gemeente is het een zeer bewogen jaar.
Onder voorzitterschap van de Middelburgse ds. A. van ‘s Gravenzande stelt de kerkenraad een groslijst op voor het beroepen van een predikant. Op de lijst staan de namen van de predikanten Vos te Aardenburg, Kempe te Goedereede, A. van den Berg te Bruchem en Kerkwijk, Siebelinck te Hoge en Lage Zwaluwe, A. Ruijsch te Axel, Van de Vondel te Colijnsplaat, J. Roerinck te Zonnemaire, Slootmaker te Nieuwerkerk, H. Schortinghuis te Kats, P. Baart te Piershil, J. Takens te Bergschenhoek en Fennema te Maarn. Hieruit wordt het volgende viertal gekozen: Vos, Van de Vondel, Roerinck en Siebelinck. Daarna worden op tweetal geplaatst de predikanten Vos en Siebelinck. Met grote meerderheid beroept men vervolgens ds. Cornelius Vos te Aardenburg.
Op de 15e februari neemt Ds. Vos het beroep van de Hervormde Gemeente aan, waarna hij op de 6e mei intrede doet met de tekst 1 Korinthe 3:11 (‘Want niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus’). Enkele dagen later is de eerste kerkenraadsvergadering onder voorzitterschap van ds. Vos. De nieuwe predikant ‘wordt met veel liefde geintroduceerd en met onderlinge betuiging van tedere liefdeverbintenis tot en aan malkander en zegenwensen ontvangen’.
Ds. Cornelius Vos is geboren te Schiedam in mei 1719 en predikant sedert 1749, eerst te Wissekerke en daarna sinds 1761 de Aardenburg. Hij is gehuwd met Johanna Broodman (overleden 26 december 1788). Hij is van Voetiaanse richting en drukt tijdens zijn ambtsbediening in Arnemuiden tot 1776 een stempel op de gemeente. Op 28 januari 1776 is hij te Arnemuiden overleden.
De beroepings- en verhuiskosten worden betaald uit een verdubbeling van het zitplaatsengeld. Deze verdubbeling heeft nog heel wat voeten in de aarde. Burgemeester Haay meldt in de vergadering van de vroedschap op de 14e april ‘dat zich enige onrustige mensen onder deze jurisdictie hebben durven verstouten een geschrift op te stellen en aan de bewoners der zoutketen te presenteren en te ondertekenen tot het teleurstellen van onze resolutie waarbij zich ieder verbindt de verdubbeling van het zitplaatsengeld in de kerk niet te betalen tot goedmaking van de beroepskosten’.
Na rijpe beraadslaging besluit het Stadsbestuur ‘naar de schryver en ombrenger en tykenaers van dat geschrift te vernemen en deze scherpelyk te vervolgen’. De leden van de vroedschap Casper Visser en Johan Schets zullen de Middelburgse notaris mr. Brouwer advies vragen ‘hoe best de daders van zo een oproerig en rebellig geschrift te ontdekken’.
Toch duurt het zeer lang alvorens de beroepings- en verhuiskosten worden betaald. Steeds is er wel weer een reden om voorlopig niet te betalen. Dit wekt groot ongenoegen bij de predikant, kerkenraad en gemeente. Uiteindelijk worden de kosten op staande voet betaald. De oudste regent, Gerrit van der Leye, protesteert ‘tegen sulke dwingelandy’. De heer Glassius gaat, ‘neffens de andere leden, akkoord met de schielyke betaling uit liefde voor ‘t gemeen. Echter protesteert hij tegen alle gevolgen die uit deze behandeling in ‘t toecomende mogten gebeuren’. Ook Casper Visser voegt zich bij de protesterende leden ‘om gewichtige redenen’.
Maar ondertussen, tussen het aannemen van het beroep en de intrede van ds. Vos, speelt zich een ingrijpende gebeurtenis af, die nog zeer lange tijd een zwarte schaduw op de Arnemuidse kerkgeschiedenis zal werpen. Wat is er namelijk gebeurd?
Tijdens de kerkenraadsvergadering van 5 april toont de consulent ds. Wilhelmius uit Middelburg het notulenboek. Het blijkt dat verscheidene acten onleesbaar zijn gemaakt en vele passages met zwarte inkt zijn doorgehaald. Hij betuigt niet te weten wanneer dit gebeurd is, maar zich niet te herinneren dit in vorige tijd in het acteboek gezien te hebben. Tijdens zijn enkele maanden durende ziekte is het notulenboek door ouderling Pieter van der Nol opgevraagd. Hij heeft dit in het volste vertrouwen afgegeven. Hij deelt mee de zaak aan de Classis Walcheren te zullen voorleggen en neemt het notulenboek mee naar Middelburg.
De Classis neemt deze zaak hoog op. Er wordt een commissie ingesteld, bestaande uit de Middelburgse predikanten De Beveren, Van der Sloot en Bruistens. Ds. Wilhelmius en ds. Van 's Gravenzande zullen aan de commissie toegevoegd worden als men dit nodig vindt.
Al een maand later, op de 3e mei, doet de commissie een zeer uitvoerig verslag aan de Classis. Het ‘Historisch Verhaal’ van de commissie beslaat vele bladzijden in het notulenboek. De commissie heeft bevonden dat er ‘13 capitale uitwissingen behalve nog vele mindere en sommige in de acten van het Collegium Qualificatum hebben plaatsgevonden, dat er 5 half vellen zijn uitgesneden of uitgescheurd en dat de nummering van de bladzijden zichtbaar is veranderd’.
De commissie wilde ook nazien of er in het vorige notulenboek onder de ambtsbediening van ds. Tiquet doorhalingen te zien zijn. De koster werd er op uitgestuurd om het Acteboek op te halen. Tot hun verwondering bleek ook dit notulenboek bij Van der Nol te zijn, die weigerde het af te geven. Uit onderzoek bleek dat alle notulenboeken op last van de kerkenraad na het overlijden van ds. La Motthe van ‘t sterfhuis van ds. La Motthe afgehaald en aan ‘t huis van Van der Nol gebracht zijn’. Dit gebeurde zeer kort na de begrafenis van ds. La Motthe.
Uit een nauwkeurige inspectie van dit notulenboek blijkt de commissie dat ook daar verminkingen hebben plaatsgevonden. Onder de ambtsbediening van ds. Leonardus à Brakel is ook een vroegere ‘zaak met Van der Nol’ uitgewist en zelfs is er ergens een bladzij overgeplakt. De commissie vindt dat er sprake is van ‘misdaad en bedrog’.
In een vele bladzijden tellend stuk overweegt de Classiscommissie dat dit onmogelijk door wijlen ds. La Motthe, z’n erfgenamen, de kerkenraad of de consulent gebeurd kan zijn. De verdenkingen gaan volledig in de richting van Van der Nol. Deze ontkent tegenover de commissie iets ervan te weten noch het handschrift in de kantlijn te herkennen. Aangetekend wordt: ‘Van der Nol wist tot z’n zuivering op te voeren dan als dit weinige, dat hij niet wist wie het gedaan hadde, ‘t geen een beschuldigde, hoe schuldig ook, zo eigen is’. Vergeefs stelt de commissie hem voor de verplichting ‘in te vallen zo hij schuld had. Vergeefs stelde zij hem de naaktheid van zijn verdediging voor. ‘t Seggen van nergens van te weeten was en bleef zijn onoverwinnelyk bolwerk’. De Classisdepulaten rekenen de begane daden onder ‘de grove zonden, die den auteur by de wereld eerloos maken’.
De Classis onderschrijft het advies van de commissie. Hoewel alles naar Van der Nol wijst is de schuld niet hard te maken omdat hij alles ontkent, ‘latende het over aan Gods Voorzienigheid’. De kerkboeken moeten voortaan in verzekerde bewaring gesteld worden. De kerkenraad dient zich verantwoordelijk te voelen voor de ernstig gepleegde misdaad. Van der Nol moet zich zuiveren van de op hem geladen schijn en zal voorlopig van zijn ouderlingschap ontheven moeten worden.
Dit alles speelt zich af in de maand april, dus voor de intrede van ds. Vos. Het is dus in een tijd van grote beroering en onrust dat ds. Vos intrede doet op de 6e mei. Gelijk na zijn intrede overhandigt Van der Nol de predikant vijf actenboeken. Tevens deelt hij mee dat ‘een acteboek van 30 december 1633 tot 18 september 1666 vermist wordt’. Kort daarop brengt koster Marinus Haay uit naam van de Classisdeputaten Wilhelmius, De Beveren, ‘s Gravenzande en Bruistens de 2 verzegelde actenboeken van 1719 tot 1749 en van 1749 tot heden over.
De Classisdeputaten geven aan koster Haay gelijk een brief voor de kerkenraad mee, waarin gelast wordt de bij Van der Nol berustende boeken ten spoedigste naar ds. Vos over te brengen. Tevens gelast men de kerkenraad Van der Nol rekenschap te laten afleggen over de beschadiging van de notulenboeken en, in het geval hij blijft weigeren, zich te zuiveren van de schijn.
* * *
De reactie van de kerkenraad eind mei is zeer merkwaardig. De kerkenraad neemt de handelwijze van de Classis zeer kwalijk. Er is verontwaardiging dat de Classis deze zaak niet aan de kerkenraad heeft overgelaten. De Classis moet nu ook maar voor de verdere afhandeling zorgen ‘om dat aangestoken vuur, zoveel mogelyk is tot Ere Gods, tot welzyn van Gods Kerk, ter bewaring van de Waarheid en de Vrede in onze gemeente en tot behoud van onze broederschap, wederom uit te blussen, opdat de satan onder Gods Toelating dit geval niet gebruike ter verderving van onze gemeente, tot vermeerdering van twist, tot blydschap van de wereld en tot nadeel van de Dienst des Evangelies, waartoe de Classis alle licht, wysheid, voorzichtigheid, gaven en genade van de Heilige Geest toewensend’.
Wel zegt men Van der Nol uit naam van de Classis aan dat ‘hij tot zuivering van zichzelf gehouden is aangaande het verderf van de kerkelijke acteboeken’. Van der Nol verklaart zich hieraan te zullen onderwerpen.
Echter, in november moet de Classis de kerkenraad manen de Classisbesluiten over Van der Nol uit te voeren.
Twee ouderlingen betuigen ‘liever van hun ouderlingschap te willen ontslagen worden dan om zonder gegrond bewys Van der Nol te helpen executeren, wyl zy haar gemoed daarover zeer bezwaard vonden voor den Heere’. Een ouderling en twee diakenen ‘protesteren er tegen’. Twee diakenen ‘vinden dat de Classis dit zelf maar moet uitvoeren’. En ouderling Van der Nol? Hij ‘vordert dat de Classis bewys van z’n schuld en mishandeling van het Acteboek levert’.

* * *
Nu volgen nog enkele andere bijzonderheden van de kerk.
De kerkenraad bestaat dit jaar uit de ouderlingen Jacob de Rijke, Klaas Geene, Boudewijn Grootjans en Pieter van der Nol en de diakenen Gillis Marinusse, Jacob Jobse, Cornelis Blaasse en Marinus de Ridder.
Monseigneur J. Petit bedankt als boekhouder van de diakonie. In zijn plaats stelt de kerkenraad ‘met eenparige stemmen’ Pieter van der Nol aan. Hieruit blijkt wel het grote vertrouwen dat men nog steeds in Van der Nol heeft.
In mei verzoekt de kerkenraad het Stadsbestuur, ‘in overweging genomen hebbende de ydelheden en zonden die op het zogenaamde pinksterfeest onder het geklank van de viool alhier dikwyls gepleegd worden’, dit te weren. Ds. Vos en ouderling Grootjans brengen dit verzoek over bij de regerende burgemeester.
Overigens vragen ze de magistraat ook om te bewerken ‘dat de kerkenraad van Bijbels en matrassen in haar zitplaatsen in de kerk mogt voorsien worden’.
De predikant en ouderling Grootjans doen verslag aan de kerkenraad van de afgelegde huisbezoeken in de gemeente. Alles is in redelijke toestand bevonden naar het uitwendige en ‘by desen en genen zyn er veel werkzaamheden over en omtrent hunnen Eeuwigen staat en bekommernisse omtrent het gebruik van des Heeren Avondmaal gevonden, welke door de predikant na den Woorde Gods gemoedelyk en getrouw zyn behandeld geworden’.
In augustus komt in de kerkenraad ter sprake ‘het ergerlyke gedrag en de wandel van Johan Schets door openbare en aanhoudende dronkenschap, vloeken en zweren, openbare smadelijke behandeling van de predikant in ‘s Heeren Huis op 13 augustus (bij de begrafenis in de kerk van de weduwe Broeder)’. En daarbij ook het spotten met des Heeren Woord ‘alzo hy op de vraag van de leraar uit Gods Woord: ‘Wat man is er die de dood niet zien zal en die zyn ziele zal bevryden van het geweld des grafs?’ met een onbeschaamde en boosaardige stoutheid de predikant op de borst kloppende, antwoordde: ‘Myn Heer, die man ben ik, die de dood niet zien zal’, daar byvoegende: ‘zoo praat gy altyd en op de predikstoel en hier, ik hebbe zulke dingen nooit gehoord’, welke alles verstrekte tot grote ontsteltenis, beroering en ergernis van de predikant en gemeente’. Schets wordt onder censuur gezet. Kort daarop betuigt hij zijn leedwezen.