Het rommelt dit jaar in ons land. De oorlogstoestand met Engeland duurt voort. Ons land spant samen met Frankrijk tegen Engeland. De oppositie tegen Stadhouder Prins Willem V wakkert steeds meer aan.

In maart besluiten de Staten-Generaal tot een militaire samenwerking met Frankrijk. De geplande operatie van een Frans-Nederlandse vloot tegen Engeland gaat op het laatste moment niet door. Stadhouder Willem V ziet niets in het plan. Door alle aanvallen op zijn persoon gedurende de laatste tijd is hij echter zo aangeslagen dat hij geen nee durft te zeggen. De anti-stadhouderlijke gevoelens nemen daardoor toe. De Prins zou schuldig zijn aan het mislukken van de vlootoperatie.
De Hollandse pensionarissen Van Berckel, Zeebergh en De Gyselaar komen in het geheim bijeen om plannen te beramen tot inperking van de stadhouderlijke macht.

Op Sint Nicolaasavond komt het tot ernstige botsingen tussen voor- en tegenstanders van de Prins. Tot de volksklasse behorende Oranjeklanten gaan over tot plunderingen en verscheidene patriotten worden ernstig mishandeld.

* * *

In het Stadsbestuur doen zich enkele wijzigingen voor.
Maarten Adriaanse volgt de aftredende burgemeester Adriaan Vinke op. Twee nieuwe leden treden tot de vroedschap toe: de in 1764 uit Aardenburg afkomstige bakkersbaas Jacob Marteijn uit de bakkerij ‘De Swarte Ruyter’ aan de Westdijkstraat en Joost Adriaanse Joosse, de op de hoeve ‘Munnikendam en Galeye’ aan de noordoost zijde van de Langstraat wonende landman, de zoon van de vroegere stadsbestuurder Adriaan Joosse. Zowel Marteyn als Joosse zijn de stamvaders van de Arnemuidse families Marteijn en Joosse.
Vermeldenswaard is dat het Stadsbestuur sinds vele jaren weer voltallig is: 2 burgemeesters, 5 schepenen en 5 raden.
Burgemeesters zijn Casper Visser en Maarten Adriaanse. De vijf schepenen zijn Jacob van Cas, Salomon van Eenennaam, Marinus Haay, Jacob Marteijn en Cornelis Mondeel. De vijf raden zijn Joost Adriaanse Joosse, David van de Kreke, Siemon Simonse, Gerrit ten Velde en Adriaan Vinke.

* * *

Er overlijden in 1782 11 inwoners, waaronder Boudewijn Adriaanse Grootjans en Pieternella Grootemaat (70 jaar) echtgenote van schoolmeester Marinus Haay.
Verder gebeuren er dit jaar weinig opmerkelijke zaken. Zo wordt het in de winter op de Singel gekapte hout met de stokke verkocht, evenals de bomen bij de Veerse Poort op de Noorderwal. Vorig jaar werden ten behoeve van de raadszaal in het Stadhuis de zetels uit de statenzaal van de Middelburgse Abdij overgenomen. De voormalige zes groene en vijf lederen stoelen uit het Stadhuis worden naar de consistorie van de kerk gebracht. De stadsthesaurier koopt bij de lakenkoopman Bastiaan Bomme een nieuw groen laken voor de tafel in de consistorie ‘also het oude geheel ontramponiert en van de motte doorknaagt is’.

Aan de westpunt van de stad aan de waterkant wordt een soort plankier en saat gemaakt voor de schepen om aan te lossen. Schipper Blaas Blaasse levert 91 hoogaarzen ‘slikken’ en een partij steengruis af voor het ophogen van het dijkje.

Jacob Faro mag zich als smidsbaas in de stad vestigen. Hij heeft de smederij ‘De Schryvende Hand’ op het zuid/oosteinde van de Langstraat gekocht van de smidsbaas Cornelis Mondeel.

De vrouw van de rijkscommies/licentmeester en schepen van de stad Gerrit ten Velde, Pieternella Anthonia Mulder, krijgt toestemming om winkel te houden. Ook krijgt de uit het Vlaamse Rijssel afkomstige Francoys Mahieu hiervoor vergunning.

De op het Hof Brakenburg boerende Zeeuwse raadpensionaris Willem Aarnoud van Citters koopt de straatmest op voor £ 3.6.8.

De stadsrekening sluit dit jaar met een ruim batig saldo van £ 99.1.3 (inkomsten £ 408.14.5 en uitgaven £ 309.13.2). De secretaris mag van dit batig saldo 100 ponden Vlaams uitzetten bij de provincie Zeeland tegen een rente van 3%.

* * *

De baljuw van Grysoord stuurt een brief aan het Stadsbestuur met klachten over het weghalen door Arnemuidse vissers van oesters aan de ‘krop of groote plaate’, die door de ambachtsheer van Grysoord aan enige inwoners van Oostduiveland zijn verpacht. De regerende burgemeester waarschuwt de vissers dat die plaats volgens de ingekomen missive is verpacht.

Job Blaasse krijgt de functie van grofzoutmeter in de plaats van Adriaan Marinisse. Ook Marinus Jacobse de Nooyer krijgt een grofzoutmeterfunctie toegewezen in de plaats van Cornelis Cornelisse.

* * *

Voor de kerkelijke gemeente staat ook 1782 in het teken van onenigheid met het Stadsbestuur. Nog steeds blijkt de kerkenraad geen huishuur voor de pastorie te betalen. De deputaten van het Stadsbestuur, Maarten Adriaanse en Casper Visser, weigeren daarop de armenrekening van het afgelopen jaar voor akkoord te tekenen ‘omdat de volle huyshuur niet was verantwoord, waartoe zy met eenparigheid waren gelast’. Desondanks besluit het Stadsbestuur, ‘om verder ongenoegen met den predicant voor te comen’, alsnog maar te tekenen en de verminderde huishuur te laten voor rekening van de kerkenraad en te hunner verantwoording. Hoe scherp de verhoudingen over dit onderwerp liggen blijkt wel uit de kerkenraadsnotulen, waarvan we een gedeelte overnemen:

De predikant en de kerkenraad hadden zich geflatteerd (ingebeeld) dat de vyandschap van de magistraat tegen de kerkenraad geëindigd was, blykende uit de vriendelyke vertoning van C. Visser en M. Adriaanse die met vertoning van zeer grote genegenheid in de consistorie kwamen en vroegen of zy de consistorie ‘die er niet veel beter dan een schuur uit zag, aan de predikant en de broeders konden dienst doen, dat zy die eens wat lieten opknappen en de kerkenraad vereeren met stoelen in deselve en een nieuw kleed op de tafel, dewyl de kerkenraad altoos maar op de banken had moeten sitten’.  Welk vriendelyk gedrag de kerkenraad ten enenmale als een allersterkst bewys aanzag en met veel dankzegging aannam als een teken van vriendelykheid en was dus op zo een listige, bedekte vyandelyke handel niet bedacht. Zo wierden daar door grote moeilykheden tussen de kerkenraad en gedeputeerden geboren en zyn zo sonder te tekenen heengegaan.

De predikant gaat eind juni bij de leden van de magistraat op huisbezoek en zegt ‘hun te moeten behandelen over hun gedrag’. Had het Stadsbestuur aanvankelijk besloten de armenrekening maar ongetekend te laten, door het gedrag van de predikant, door z’n huisbezoeken veroorzaakt, zijn ‘verreweg de meeste leden veranderd en beschouwden de zaak in een ander licht’. De gedeputeerden Adriaanse en Visser worden daardoor voor schut gezet en ‘waren seer verslagen en aangedaan over die omwending, dog na sig wat hersteld te hebben een voorstel tot assopiatie nog deden, dat de rekening souw getekend worden als de predikant betaalde £ 13 huishuur’. In dat geval zal men hem vrijstelling van betaling van huisschatting en voor de vrouwebocht geven. De predikant, ‘het vorenstaande gehoord hebbende en teffens hoe deselve hunne openhertigheid ontdekten en uit lust tot de vreede, bedankte hun voor hun devoire en besluit’. De magistraat besluit daarop op 29 juli de armenrekening te tekenen om verdere moeilijkheden te voorkomen.

Echter, kort daarop gebeurt er iets waardoor nog meer stof opwaait in de verhoudingen tussen de magistraat en de kerkenraad. Het vermelde hierover in de notulen van de 11e augustus laten we hier volgen:

Eindelijk kan de kerkenraad niet laten passeren hun aandacht te slaan op het gehouden gedrag van de agtbare magistraat, die daags tevoren tot grote ergernis van de ganse kerkenraad en ontstigting der gemeente by gelegenheid dat sy door de notaris Pieter de Maret op ‘t Stadhuys een maaltijd gegeven zijn, sig daar hebben bezig gehouden met speelliederen op de Fiool, Lier etc., waar voor men niet alleen met overdadig drinken en dansen sig schandelyk ten toon stelde, maar nog nader een speelman niet belet heeft om by de straat te roepen dat die een Toverlantaarn 's avonds op ‘t Stadhuys wilde sien speelen, daar om 8 uuren moest verschynen en voor 2 stuivers sulks kon sien, gelyk men dat daar ook in bysyn van enige Heeren vertoonde en dat geëindigd synde, hoe men die speellieden een guygelspel heeft laten spelen tot diep in de avond 11 à 12 uur, welke de predikant selfs genoodzaakt had in de voormiddaggodsdienst, als so openbaar gepleegt, openbaar te bestraffen, gelyk ook de kerkenraad begreep sulks voorts hun nadere attentie te moeten tot sig trekken.

Een week later vergadert de kerkenraad opnieuw. In de Arnemuidse gemeenschap is grote beroering ontstaan over hoe de vroede vaderen hebben huisgehouden. De verontwaardiging en ergernis is algemeen en de gemoederen zijn zeer verhit. In het notulenboek wordt uitvoerig verslag gegeven van het vervolg van deze zaak. We nemen het verslag volledig over, omdat dit een schets geeft hoe ruim 200 jaar geleden met elkaar omgegaan werd.

Ds. Molentiel deelt mee, dat maandag de 12e augustus diaken Jan Lodewijk Kraamer by hem aan huis kwam seer bewogen en aangedaan door de ontmoeting welke hy had aan ‘t huis van de burgemeester Casper Visser, die hem te verstaan gegeven had hoe seer hy beroerd was jegens syn en de magistraats gedrag, dat sy de vorige zaterdag op ‘t Stadhuys gehouden hadden, met verzoek dat hy tot de predikant sig wilde keren om voor hem by deselve belet te vragen om daar van syn gedrag schuldbekentenis te doen en vergiffenis te verzoeken'.
Deselfde dag komt Visser by de predikant en zei: ‘Dominee. wy hebben gezondigd, wy hebben godloos, wy hebben dwaas gehandeld en daar ben ik van overtuigd en dat dryft my hier naar toe, want ik heb gister zelfs in de kerk niet durven komen, omdat ik met reden moest wagten dal gy my en myn mede regenten, die sig daar hebben schuldig gemaakt, seer scherp, naar uw verpligting, souw bestraffen en verzoek daar van vergeving’.
De predikant heeft hem van de verzwarende omstandigheden onderhouden als gepleegd door degenen die de gemeente een beter voorbeeld moesten geven en daar door hun karakter zeer hadden van de gemeente gedeclineerd (in achting gedaald) en daarboven op een plaats die gewyd was om regt en geregtigheid te oefenen en die tot godloosheid misbruikt. Dewyl niet weinig de tydsomstandigheden sulks ook verswaarden, so door de benauwde tyden als dat het voor Gods Dag was en daarenboven de volgende woensdag bede uur was.
Waarop Casper Visser zei: ‘ja dominee, gy kunt het so slegt niet maken, als het is. Edog, dat schoon hy de toverlantaarn had geaccordeerd te mogen spelen, niet geaccordeerd had dat die sulks by de straat had omgeroepen en ook van dit guigelspel niet geweien had, voor dal ze aan het spelen begonnen. Schoon hy moest toestemmen hy had sulks toen moeten beletten en tegenstaan; dog moest seggen hy hadde bevonden dat het spreekwoord waar was, als de wyn is in de man, dan ist verstand in de kan, en sag zo waar een mensch, als God hem losliet, al stond te vervallen en dus niet anders kon seggen en belyden dan: wy hebben slegt, ja godloos gehandeld dog daar was geen herdoen aan, maar belooft te zullen zorgen dat sulks en dergelyke godloosheden niet meer souden plaats hebben, maar toeleg maken om de predikant en kerkenraad geen ergernis voortaan te geven ‘.
Dat de predikant, het een en ander gehoord hebbende met aandoening en genoegen, syn edele hertelyk toewenste ‘dat God hem door genade die en andere misdragingen op zyn hart drukkende, genade wilde schenken om er mede by Christus te vluchten en in Zyn Algenoegsaam Bloed uitwissing en in Zyn Geregtigheid bedekking vinden mogt en teffens genade ontvangen om voortaan onergerlyk voor God en mensen te wandelen, gelyk een Christen en Burgervader passende was'.
Visser belooft er alles aan te doen dat de vertegenwoordigers van de magistraat in het Collegium Qualificatum namens de magistraat schuldbelydenis deden en vergeving verzoeken. De predikant wil voor het bede uur daarvan de gemeente kennis geven ‘om de gistende gemoederen der gemeente te stillen ‘.

Terwijl ds. Molentiel en burgemeester Casper Visser over deze ernstige zaak met elkaar zitten te spreken in het zomerhuis achter de pastorie komt er een vergadering van wel 20 à 30 man, die bij het zomerhuis stil blijft staan. Na enige tijd komt één uit de groep binnen en na z'n compliment gemaakt te hebben brengt hij uit aller naam de volgende boodschap:

Wij komen, heer burgemeester, om u eens te vragen of gy de gruwelen en godloosheden die gylieden een saterdag met malkanderen op 't Stadhuys gepleegd hebt en daartoe hetselve misbruikt inplaats van daar de godloosheid te weren en regt en geregtigheid te oefenen, weder zal misbruikt worden tot godloosheid gelyk wy gehoord hebben, dat gy die speellieden vryheid hebt gegeven om wederom een avond te spelen dan of gy dat sult beletten dat noch op tStadhuys noch in de plaats waar het ook sy in onze Stad en verzoeken van u hierop een antwoord.
Waarop C. Visser zeide: ‘Het sal noch deze avond noch in volgende tyd hier geen plaats hebben noch op t Stadhuys noch elders alhier. Gy kunt versekert zyn: ik sal daar tegen waken en gy kunt sulks aan uwe predikant vragen die u sal kunnen berigten waar toe ik hier gekomen ben en wat ik hem gesegt heb’. Waarop de predikant toonde aan die vriend ten dele syn ongenoegen dat zy tot so een einde sig daar vervoegden wyl sulks konde bedenking aan de burgemeester geven of hy van hun handel vooraf kennis is gegeven en daar in genoegen nam. Voorts zei hy, dat ze niet hoefden te vrezen, dat het zou plaats hebben. Zo vertrokken ze, seggende: ‘dan is het wel’. En zyn hierop alle vertrokken en in stilte heen gegaan. Waarop ook aanstonds de burgemeester heen ging om de speellieden het spelen te verbieden.

De volgende dag komen twee afgevaardigden van de magistraat in de kerkenraad en betuigen ‘dat de leden der magistraal die saterdags boven geweest en in het misdryf daar plaats hebbende, deel gehad hebben, het gehouden gedrag van burgemeester Visser de vorige dag bij de predikant, verklaarden op gelyke voet berouw en leedwezen daarover te hebben, met belofte dat de magistraat souw tragten te sorgen dergelyke schandelykheden geen plaats vervolgens souden hebben aldaar of toegelaten worden'.

'De predikant verklaart in 't bysonder syn smerte over 't laatste dog wenste dat God het hun alle regt op 't herte drukte en genade beliefde te schenken om by de genadetroon genadige vergeving wilde doen soeken en vinden en syn so na vriendelyke groetenis gescheyden. De kerkenraad ‘verblydt zig over het gedrag van de magistraat‘.

De aftredende ouderling Rijk Rijkse en de overleden ouderling Blaas Pinte worden opgevolgd door Pieter van Cas en Jacob Casteleyn. De afgaande diakenen Jan Lodewijk Kraamer en Daniël van Belsen door Blaas Jobse en Marinus Schroevers. De nieuwe ambtsdragers zijn bevestigd met de tekst 1 Cor. 3:9.