In 1771 is de situatie in ons land niet gunstig. Handel en scheepvaart zijn tanende. Op zee dreigen gevaren en de toestand van onze vloot is zeer gebrekkig.
De Staten van Holland uiten in februari hun verontrusting over de staat van onze vloot. Ze dringen aan op de bouw van nieuwe schepen. En de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem schrijft een prijsvraag uit over hoe de bloei van de handel hersteld zou kunnen worden.
* * *
In het Stadsbestuur zijn geen wijzigingen. De timmermansbaas Pieter Geene volgt de aftredende burgemeester Jacob Quinten op. Na uitvoerige beraadslaging neemt het Stadsbestuur ‘genoegzaam met eenparigheid’ een lot in de Zeeuwse provinciale loterij van £ 20.
De stadskorenmolen verpacht men opnieuw voor 7 jaren aan de molenaar Philippus Alevoet voor £ 37 per jaar. Daar komen dan nog 2 ponden voor de slijtage van de molenstenen bij. Omdat het geheel onzeker is of de stijfselmakerij hier wel stand zal kunnen houden is molenaar Alevoet niet meer bereid ‘het stijfselmakergemaal voor 7 jaar by het ordinaar (gewone) gemaal te pagten’. Secretaris Casper Visser doet rekening ‘van het styfselmakergemaal ter molen’.
Dit jaar komt het klokstellersambt vacant. De stadsdiender Willem van Omme dient een verzoek in om de klokstellersfunctie ‘by ‘s Heeren Dienaarschap te voegen’.
In 1771 overlijden opmerkelijk weinig (6) inwoners.
* * *
Verscheidene maatregelen op het gebied van de openbare orde worden dit jaar genomen. Enkele voorbeelden noemen we. De burgemeesters melden aan het Stadsbestuur dat is ontdekt ‘dat de ijzeren tanden van de gestolen egge zijn verkocht te Middelburg’. Ook noemen ze de naam van degene van wie de eggetanden zijn gekocht. Er zal nauwkeurig onderzoek worden gedaan.
De stadsbode Jan Harthoorn wordt gelast z’n hond niet meer op straat te laten lopen, maar binnen te houden.
Nogal wat mensen nemen een andere baakster dan de stadsvroedvrouw, Maria Yzenbaart echtgenote van Willem Jansen. Ze dient hierop een aanklacht in bij het Stadsbestuur. Besloten wordt ‘dat alle en een ieder, wie hy ook sy, zal vermogen te halen een vroedvrouw of vroedmeester naar genoegen zo binnen als buiten deze stad, echter de vroedvrouw deser stad nu en haar opvolgster zal men moeten betalen een halve Zeeuwse rixdaalder, zynde £ -.4.5 binnen de zes weken na haar bevalling en alle onkosten daar op vallende werden vergoed’.
Ook Willem Jansen, de echtgenoot van de stadsvroedvrouw, doet van zich spreken. Besloten wordt ‘dat Willem Jansen, de eigenaar van het erf 'Het Tholbosje' bij de Tolpoort, de pooten zal weeren agter zyn doornehage gesteeken, binnen de tyd van 8 dagen en anders de erfscheiders te laten beslissen op koste van ongelyk’. Willem Jansen dient daarop een rekest in, waarin hij ‘z’n onvoorzichtigheid erkent van agter zyn doornheg te planten tussen zyn omtuyning pooten om tegen te thuynen’. Hij verzoekt de palen nog enkele jaren te mogen laten staan tot vastigheid van de haag.
De pachter van de stadsgorsinge van de Zuidwal dient een klacht in. Verscheidene inwoners verstouten zich met het wassen van hun zeekraal met zout water en de gorsinge (een gors betekent aangeslibd land) aan ‘t molenweitje geheel te verderven en het plantsoen daar staande in gevaar is van mede door het gieten van veelvuldig zout water te sterven, tenminste aan het kwijnen te geraken, hetgeen alzo niet behoort’. Hiertegen kondigt het Stadsbestuur een waarschuwing af. Voortaan zal degene ‘die bevonden wordt z’n zeekraal op de gorsinge te wassen of zout water op stadsgorsinge te gieten, verbeuren de boete van 5 schellingen voor de eerste reis en het dubbele voor de tweede reis’.
Een andere waarschuwing in oktober betreft bedelaars en landlopers. Deze worden verboden binnen de stad en op Arnemuids grondgebied te bedelen.
En eind december verbiedt men bij publicatie het schieten op Oudejaar en ook bij trouwen en ondertrouw.
* * *
Uit naam van alle gildebroeders van het Sint Jansgilde voor de arbeiders dienen Job Grootjans, Cornelis Cornelisse en Klaas Klaasse een rekest in. Het gilde heeft met leedwezen gezien dat het arbeidersgildehuis bij de Tolpoort op instorten staat. Hierdoor staat hun veel ongerief te wachten. Ze vragen of het huisje op hun kosten weer gerepareerd kan worden. Voor het herstel willen ze elk een achtste rijksdaalder bijdragen en ‘verder elk jaar op de laatste dag van de Ter Goese kermis weer ieder een achtste rixdaalder ter goedmaking van de reparatie als tot onderhoud van de benodigde gereedschappen bydragen’.
Het Stadsbestuur willigt hun verzoek in en wenst graag de opbouw nevens de goede order tot herstel van ‘t gilde bevorderen. Tegelijk bepaalt men dat ‘geen oude gildebroeders zullen mogen werken voor en aleer deselve nevens andere tot den opbouw hebben betaald’.
Het gaat hier om hetzelfde ‘huysken’ dat voor het Sint Jansgilde voor de arbeiders in het jaar 1588 naast de Tolpoort werd gebouwd van cirka 20 m2 (lang 20 voet en breed 12 à 14 voet). Niettegenstaande de wederopbouw van het gildehuisje is het in 1792 in een zo onherstelbare toestand geraakt, dat dan besloten wordt het af te breken en door een loods buiten de Tolpoort te vervangen.
Jacob Marteijn, de bakkersbaas uit de bakkerij ’De Swarte Ruyter’ aan de Westdijkstraat, ondervindt ‘groot ongemak van het water op z’n erve vanwege het verval van de onderaardse vronen’. Hij toont zich wel genegen om door de stadswal bij het molenpoldertje zijn water te ontlasten op eigen kosten.
Het lid van het Stadsbestuur Jacob Quinten krijgt toestemming om op kosten van de stad het stadsplantsoen naar eigen goedvinden te laten beplanten en bewerken.
Het afgraven van de opgeslikte zaat voor de kaai wordt aanbesteed aan Blaas Blaasse. De bomen in het Schuttershof die ‘tende groey’ zijn worden publiek met de stokke verkocht.
Over de zoutnering en de visserij blijken deze jaren slechts spaarzamenlijk bijzonderheden. Zo neemt Job Cornelisse de grofzoutmetersplaats van Thomas Adriaanse over. Gillis Marinisse die van Boudewijn Grootjans, Klaas Jobse die van Cornelis Jobse en Marinis Adriaanse die van Cornelis den Nooijer.
* * *
Nog enkele gegevens over de kerkelijke gemeente.
Aftredend als ouderling zijn Jacob Marteijn en Jacob Cornelisse Schroevers. In hun plaats worden uit een groslijst van 11 personen gekozen Jan Basseveld en Lieven Lievense. Uit een groslijst van 16 personen worden in de plaats van de aftredende diakenen Leonardus Boudewijnse Grootjans en Jan Basseveld gekozen Claas Blaasse en Marinus Jacobse.
Pieter van der Nol is nog steeds boekhouder van de diaconie. Vorig jaar is voor de diaconie ontvangen £ 191.4.8 en uitgegeven £ 116.7.9, zodat er een batig saldo is van £ 74.16.11. Afgevaardigden naar de Classis Walcheren zijn de ouderlingen Jan Basseveld en Lieven Lievense.
Twintig personen leggen geloofsbelijdenis af en ‘hebben in het algemeen een bijzonder genoegen aan de vergadering gegeven’.
Een zevental armenkinderen wordt besteed en ten laste van de diaconie bij pleeggezinnen ondergebracht.
Ds. Cornelis Vos en ouderling Abraham van 't Noordende doen verslag van de huisbezoeken, welke ze buiten de stad en aan de zoutketen hebben afgelegd, ‘betuygende daar alles wel bevonden te hebben’.
Aardig om te vermelden is ook dat Jacob de Nooijer een kerkelijke attestatie wordt gegeven ‘van zijn onergelyke wandel, opdat hy moge toegelaten worden tot het examen van krankenbezoeker’.