1889

Om aan de erbarmelijke woningtoestanden een einde te maken besluit het gemeentebestuur op 27 mei de noordelijke binnendijk van de Molenpolder (de zogenaamde Keetdijk) over een lengte van 125 meter af te graven. Dit is de oude zeedijk tussen de molen en de plaats waar vroeger de Middelburgse Poort stond (waar nu de huizen aan de Tuindorpzijde van de Molenweg staan). Het te verkrijgen terrein wordt zeer geschikt geacht voor woningbouw. De gemeente-bouwmeester Kuiler krijgt opdracht een plan met begroting voor de afgraving te maken. De kosten zullen bestreden worden ‘uit de verkoop van enkele tientallen olmenbomen’.

Op 18 november wordt het afgraven van deze dijk aanbesteed en gegund aan aannemer A. van den Driest uit Middelburg voor ƒ 1.164. Juist moet de dijk langs het kanaal, van het havenhoofd tot aan de molen, van Rijkswaterstaat verzwaard worden (twee meter breder en een meter hoger). Dit gebeurt nu met de grond afkomstig van de afgegraven Keetdijk. De overige grond wordt gebruikt om het stukje vest op te vullen, waarop in 1912 de dokterswoning is gebouwd. De Keetweg wordt bestraat en krijgt de naam ‘Molenstraat’, later wordt dit de Molenweg. Langs de Molenstraat, op de plaats van de afgegraven Keetdijk, worden in 1890 19 woonhuizen gebouwd. De grond wordt in erfpacht uitgegeven.

De Molenstraat met rechts de negentien huizen waar vroeger de Keetdijk lag.
De toenmalige Molenstraat, nu Molenweg, met rechts de negentien huizen waar vroeger de Keetdijk lag.

Verder wordt besloten de dreven van de begraafplaats, ‘tot nu toe met koolas bedekt’, te voorzien van een laag grint. De oude mestkar, die geheel versleten is om dienst te doen, wordt afgestaan aan de karreman P. de Meulmeester.

Begin januari overlijdt wethouder Joos van der Weele op 83-jarige leeftijd. Sedert 1841 is hij onafgebroken raadslid geweest. Gedurende de perioden 1847 tot 1854 en 1857 tot zijn overlijden in 1889 was hij wethouder. Van der Weele was ook vele jaren lid van de kerkvoogdij van de Hervormde Kerk. Op 14 januari wordt hij begraven. Tot nieuw raadslid wordt gekozen M. Hoveijn, geboren op 10 juni 1837 te Koudekerke. Hij is dijkgraaf van de Wilhelminapolder en de Nieuwerkerkepolder.

Wethouder Joos van der Weele in 1865. 3e persoon van links.
De 3e persoon van links is wethouder Joos van der Weele in 1865. 

De onderwijzer W.C. van de Ree van de gemeenteschool neemt per 1 februari ontslag. Tot z’n opvolger wordt benoemd G. Geertse.
In de plaats van de onderwijzeres mejuffrouw Wegeling van de Christelijke bewaarschool wordt benoemd mejuffrouw Jansen uit ’s-Gravenhage. Zij blijft tot 31 december 1893, waarna ze opgevolgd wordt door mejuffrouw Filius.

Voor de vissers is 1889 over het algemeen een gunstig jaar. Is de vangst in het begin van het jaar slechts zo’n 1 à 2 manden garnalen per dag, wat later stijgt dit tot gemiddeld 3 à 4 manden. De prijs is goed. Begin 1889 worden in Engeland zelfs nog prijzen gemaakt van ƒ 10 en ƒ 12 per mand, wat buitengewoon hoog is. Wel is de schardijn- of sprotvangst dit jaar te verwaarlozen. De Arnemuidse vloot breidt steeds verder uit en telt dit jaar 42 schuiten, die van Vlissingen 8 en van Veere 4.

Op de scheepswerf wordt dit jaar een nieuwe hoogaars gebouwd ’voor eigen rekening’. Deze wordt verkocht aan Jan Schroevers uit Arnemuiden. Ook wordt nog een nieuwe hoogaars voor schipper J. Wouters uit Bergen op Zoom en een nieuw bootje voor schipper H. Engelsma gebouwd. In december wordt begonnen met een nieuwe hoogaars voor schipper Blaas Blaasse uit Arnemuiden.

Van de Hervormde Kerk worden de volgende bijzonderheden vermeld. De kerkenraad wordt dit jaar weer gecompleteerd door de verkiezing van D. Huissoon tot diaken. Tot administrateur van de diaconie wordt benoemd P. Kousemaker. Volgens de notulen zal ‘gehandeld worden met het lid I. Boone, die diaken bij de dolerenden is geworden’.
Beroepen wordt ds. J. Künzli te Elberfeld, één van de opvolgers van de bekende dr. H.F. Kohlbrugge.
Het classicaal bestuur adviseert het gedeelte van de gift van Jhr. Radermacher Schorer ad ƒ 750, dat vorig jaar op de spaarbank is gezet, op het Grootboek van de Hervormde Kerk te deponeren. De kerkenraad voelt hier niets voor ‘met het oog op de toekomst der armen dezer gemeente, waarvoor elk ogenblik geld nodig kan wezen, terwijl het zo lastig is gelden, op het Grootboek staande, los te maken’.

De kerkvoogdij verhuurt dit jaar alle kamers van de oude pastorie aan de Langstraat aan A.J. Boogert en A. de Troye.
Organist Odding vraagt enige beloning voor het stemmen van het kerkorgel. De kerkvoogden gelasten hem ‘niets meer aan het orgel te werken of te stemmen maar, zoals vroegere organisten, het enkel maar te bespelen’.
P. van Hemert vraagt ontslag als stokman. Tot zijn opvolger wordt benoemd Pieter Baas. Besloten wordt de stokman ‘om de 5 jaar een nieuwe jas te geven’.

Per 1 januari 1890 worden de kerkregenbak en het oude kerkhof rond de kerk opnieuw verpacht. Het oude kerkhof (dus op de plaats van de huidige pastorietuin en een gedeelte van Te Mortiere) wordt weer verpacht aan de buurman, bakker Adriaan Joosse, voor ƒ 26. Ook de kerkregenbak wordt weer verpacht aan de weduwe Crucq-Kwekkeboom, dochter van de vroegere bovenmeester Kwekkeboom en winkelierster boven op de Markt.
De kerkvoogdij beraadslaagt ook over ‘hoe verder te handelen aangaande den Heer ’t Hart (de zeekapitein/oefenaar), daar, zoo als allen bekend is, hij nu als Burger onze Gemeente bewoont, om hem tegen a.s. zondag te verzoeken om zoals vroeger bij ons in de kerk te prediken’.
Met algemene stemmen wordt dit goed gevonden. De logieskosten, die anders voor evangelisten betaald werden, zullen nu aan ’t Hart worden betaald. Verderop in het jaar wordt ‘goedgevonden de heer ’t Hart te betalen zo veel zondagen hij nu heeft gepredikt, van dat hij in onze gemeente woont, en in ’t vervolg per kwartaal te betalen’. Het optreden van de oefenaar P. ’t Hart is voor het verkrijgen van een beeld van het geestelijk klimaat in de Hervormde gemeente en van het kerkelijk leven in deze, na de doleantie zo bewogen jaren tijdens de langdurige predikantsvacature een opmerkelijk gegeven.