1874

In de raadsvergadering van 4 augustus komt een ingekomen brief van de heer H.M. Kesteloo, beschrijver van het oud archief van Arnemuiden, aan de orde. Kesteloo geeft de wens te kennen dit archief in druk uit te geven. Doch dergelijke uitgaven vinden meestal maar een beperkte afzet. Daardoor worden de kosten van de uitgave betrekkelijk hoog. Hij veroorlooft zich daarom de vrijheid de gemeenteraad voor te stellen om voor rekening van de gemeente een 15 à 20-tal exemplaren aan te schaffen. Hierdoor kunnen de kosten op ƒ 2,50 à ƒ 3,00 worden berekend. De gemeenteraad, die ook gaarne het oud archief in druk ziet gebracht, besluit met algemene stemmen voor rekening van de gemeente een 15-tal exemplaren aan te schaffen.

Dit jaar verschijnt de plaatsbeschrijving over Arnemuiden. Kesteloo geeft in zijn inleiding een korte beschouwing over de stand van zaken in 1873 van o.a. de visserij, de scheepswerf en het dagelijks leven.
Over de scheepswerf van Meerman merkt hij op:

Tegenwoordig bevindt zich (op dezelfde plaats als gesticht in 1766) nog een scheepstimmerwerf waarop druk werk is met het bouwen van visschuiten en andere kleine vaartuigen, ook voor vissers van andere plaatsen, alzo de hier gebouwde schuiten, om hun goede vorm en snelle vaart, gunstig bekend zijn. Het zeildoek en touwwerk, voor de uitrusting benodigd, wordt van elders aangevoerd, terwijl de visnetten door verschillende inwoners worden gebreid.

Een op de scheepswerf van Meerman gebouwde Arnemuidse hoogaars.
Een Arnemuidse hoogaars.

Over de visserij vertelt Kesteloo het volgende:

De visserij wordt thans uit geoefend met 6 kotters, 1 bezaan, 1 botter of plat en 28 hoogaarzen. De hoogaarzen dienen tot het bevissen van de Schelde en de Zeeuwse stromen. Ze zijn bemand met cirka 170 koppen. Men kan aannemen dat 2/3 gedeelte van de inwoners door de visserij een middel van beslaan vindt. De meeste vis wordt per spoortrein verzonden. De garnalen worden in het najaar via Terneuzen naar Frankrijk en België uitgevoerd. Voor een deel wordt de vis uitgevent. De leurders gaan naar o.a. Noord Brabant per spoor.

In 1874 is het 300 jaar geleden dat Arnemuiden het stadsrecht verkreeg. Het 3e eeuwgetij wordt echter niet feestelijk gevierd. Daarvoor acht men geen aanleiding aanwezig. Opvallend is dat hierover in de raadsnotulen niets vermeld wordt. Wel is aardig om te vermelden dat ik in het notulenboek van de kerkeraad van de Hervormde Gemeente onder 1884 een door de consulent ds. Heinecken geplakt krantenknipseltje uit de Middelburgse Courant van 10 maart 1884 aantrof. De letterlijke tekst volgt hierna.

Men is zo beleefd ons opmerkzaam te maken op het navolgende bericht, dat voorkomt in de Middelburgse Courant van Saturdag den 12 maart anno 1774.

Arnemuiden, den 9e maart 1774.

Heden, zijnde de dag op welke, na 200 jaar, deze Plaatze door den Doorluchtige Vorst Willem I, Prince van Orange, tot een Stad verklaard, en met alle Stadsprivilegiën en Vrijheden begunstigd en geoctroieerd is ten eeuwigen Dagen, zoo is de Gedagtenis daar van gecelebreerd door het luiden der Klokken, uitsteken van Orangevaandels van de Thoorn en ’t Raadhuis dezer Stad, en van de Huizen en Schepen der Ingezetenen en door vele Vreugde Tekenen van Illuminatiën en Vuurwerken, zijnde de groote Thoorn ook omhangen met een Aantal van ligtende Lantaarnen en het Raadhuis fraay geïllumineerd, bij welke gelegenheid onze Leraar den wel Eerwaarde Heer Cornelius Vos, hoewel zeer onverwagt, een korte zaakrijke, dog zeer gepaste Leerreden deed over Psalm 126 vers 1 tot 4, zijnde deze Leerreden voorafgegaan door het zingen van Psalm 105 vers 1 en 2 en een ernstig Gebed en besloten met Dankzeggingen en het zingen van Psalm 126 vs 1 en 2, bij welke gelegenheid de Agtbaare Magistraat, des Avonds, op het Raadhuis, een vriendelijke Maaltijd gaf, tot welke de Predicant, benevens de zijne, genodigd wierden, en aan den Armen der Stad een Douceur geschonken heeft van f 25.

In het werfboek van de werf van Meerman lezen we het volgende:

De 2 mei 1874. Aan begonnen den 7 july 1874. Een Nieuwe Oogaars aangenomen voor Schipper Klaas Siereveld van Arnemuiden gelijk als die van C. Kasse van grootte. Met spriettuig, eiken vlak van 2 dm dik, de smid voor zijn rekening. Met mast, spriet, roer en zwaarden, boegspriet, aak en boomstok, twee riemen. Aangenomen voor de som van elf honderd en vijftig gulden ...zeg 1150 f. Vlak lank 29 voet 8 dm lank overstevens 41 voet. Vlak breed van voor in oos 8 vt 5 dm en 6 vt....enz. Klaar gemaakt op Zaterdag 3 oktober 1874’.

Op deze manier worden ook de andere in 1874 door Meerman gebouwde schuiten beschreven: een hoogaars voor schipper Nieman te Goedereede (gereed in mei), een hoogaars voor schipper C. Kasse te Arnemuiden (aan begonnen in maart), een hoogaars voor een schipper uit Flipland voor ƒ 4400, een nieuwe hoogaars voor schipper Jacob Schroevers te Arnemuiden voor ƒ 1250 (aan begonnen in oktober), een nieuwe hoogaars voor de heer F. Niebout te Vlissingen voor ƒ 1290 (aan begonnen in oktober, gereed in februari 1875) en een nieuwe hoogaars voor een schipper uit Yerseke voor ƒ 1480.

Op 22 maart doet ds. Jacobus Marie Rutte intrede als predikant. Hij is geboren op 26 februari 1837 te Rotterdam en was ruim 7 jaar predikant te Paterson in Noord Amerika. Tijdens de voorafgaande vacaturetijd werden 22 vergeefse beroepen uitgebracht. Hij vertrekt ook al weer spoedig; op 4 augustus 1874 neemt hij een beroep aan naar Maartensdijk in Utrecht. Het afscheid is op 1 november 1874. Na Maartensdijk dient hij nog de gemeenten van Bunschoten (1876), Oene (1878), Genemuiden (1879) en Huizen (1882). Op 2 juni 1887 treedt hij uit de Hervormde Kerk en vertrekt naar Noord Amerika, waar hij weer predikant te Paterson wordt. Op 18 juli 1895 is hij overleden. Als bijzonderheid kan nog worden vermeld dat zijn bevestigings- en intredepreek op schrift bewaard zijn gebleven. Hij werd bevestigd door ds. Geertsema Beckering, de consulent uit Kleverskerke.

Voor de Nederlands Hervormde Kerk te Arnemuiden breekt er nu een zeer lange vacaturetijd aan, namelijk van 1874 tot 1901. Dit is nog nimmer voorgekomen in de kerkgeschiedenis van Arnemuiden. Uit de notulenboeken van de Hervormde Kerk over de jaren 1876 tot 1901 worden vele bijzonderheden overgenomen. Daaruit blijkt hoe groot de problemen in deze vacaturetijd waren met de consulenten, de ringpredikanten en het classicaal Bestuur, die doorgaans van geheel andere ligging waren dan de Arnemuidse Hervormde Gemeente. Helaas ontbreekt het notulenboek over de periode 1855 tot 1876.

In het rijksarchief ontbreken helaas ook de Jaarverslagen omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over de jaren 1872 tot en met 1875. Over deze jaren kan dan ook weinig over de visserij worden vermeld.

Het beheer en onderhoud van de grintweg, liggend op de noordelijke dijkberm van het kanaal door de oude Arne, wordt van het rijk overgenomen. Deze grintweg is dus de voormalige binnenweg van het veerhuis tot aan de vroegere plaats van de Arnebrug over het kanaal.

De gemeenteveldwachter M. Glerum wordt in november 1873 door een beroerte getroffen. De gemeenteraad verleent de rijksveldwachter A.H. de Smidt en gemeentebode Paulus Joosse gratificaties voor de bewezen diensten aan de gemeente tijdens de ziekte van gemeente-veld- wachter Glerum. Paulus Joosse heeft hem vervangen als keurmeester; De Smidt als veldwachter. In de raadsvergadering van 27 oktober wordt Glerum om gezondheidsredenen per 1 januari eervol ontslag verleend als veldwachter en keurmeester.
De burgemeester merkt op dat hij de gemeente sedert 1845 ijverig en getrouw heeft gediend. Hem wordt uit de gemeentekas een pensioen gegeven. Tot gemeenteveldwachter wordt benoemd Ferdinand Johannis Dozel; tot keurmeester Paulus Joosse, de gemeentebode.

Gemeentebode Paulus Joosse.
In het midden de gemeentebode Paulus Joosse, omhangen met de zogenaamde bodebus.

Voor het zilveren kroningsfeest van Zijne Majesteit de Koning op 12 mei wordt een bedrag beschikbaar gesteld voor de feestviering. Met name de schoolkinderen zullen worden onthaald. Als meubelstuk voor het stadhuis wordt een buste van Koning Willem III aangekocht.

Ds. Geertsema Beckering en een aantal ingezetenen van Kleverskerke verzoeken de gemeenteraad de jaarwedde van het hoofd van de gemeenteschool te Kleverskerke, J. Buijs, te verhogen. De gemeenteraad vindt het maar vreemd dat particulieren dit vragen en niet Buijs zelf. Wel wordt opgemerkt dat het ieder zeer zou spijten als Buijs van Kleverskerke heen zou gaan. Men overweegt dat Buijs eindelijk geslaagd is voor zijn hoofdakte en nu vermoedelijk weg wil solliciteren, hetgeen hij ook meermalen gezegd heeft. Hem wordt een gratificatie gegeven.

Ook hulponderwijzer De Veij krijgt op zijn verzoek verhoging van zijn jaarwedde van ƒ 350 tot ƒ 450, omdat ‘hij zijn inkomen heeft verloren als koster/voorzanger van de Hervormde Kerk van ƒ 150’. Tot tweede hulponderwijzer aan de school wordt per 1 januari 1875 benoemd Hendrik Jongepier uit Nieuw- en Sint Joosland.

In Veere
Een Arnemuidse hoogaars komt de haven van Veere binnen