1854

De Algemene Synode van de Nederlands Hervormde Kerk verleent dit jaar opnieuw een bijdrage van ƒ 2.375 voor het herstel van de bouwvallige kerk. In totaal is er nu een reserve beschikbaar van ƒ 9.500. Vanwege het Provinciaal College van toezicht op de kerkelijke administratie bij de Hervormde Kerk in Zeeland wordt door de Hoofdingenieur van de Waterstaat een inspectie ingesteld.

Dit onderzoek wijst uit dat het kerkgebouw voor dit bedrag niet te herstellen is. De Hoofdingenieur is van oordeel dat de kerk in een algemene staat van verval verkeert. Het beschikbare bedrag zal alleen al nodig zijn voor het herstel van het kapwerk en het vernieuwen van de kerkramen. Slechts een geringe som zal dan beschikbaar zijn voor de versterking van het zeer ontzet muurwerk. Er zou niets overblijven voor het herstel en de opvoeging van de verweerde en ingekankerde buitenmuren. Ook zou één van de sterk overhellende kolommen haar scheve stand moeten behouden en zou de kap, waaraan in 1850 alleen de meest dringende herstellingen zijn gedaan, met het zware bintwerk waarop ten dele de toren rust en dat door de slechte toestand van de dakbedekking sedert vele jaren aan inwatering bloot gesteld schijnt te wezen, spoedig weer belangrijke herstellingen vorderen.
Hij geeft het dringende advies om te besluiten tot algehele sloop en op het fundament een nieuwe kerk te bouwen van 276 vierkante ellen met plaats voor 550 kerkgangers. De nieuwbouw wordt geraamd op ƒ 19.000. De bevloering zou kunnen plaatsvinden met de bestaande zerken. De nieuwe kerk zou voor de helft en de toren voor een vierde op de fundamentsmuren van de oude kerk gebouwd kunnen worden. Het oude ameublement kan ook in de nieuwe kerk gebruikt worden. De waarde van de afbraak wordt geraamd op circa ƒ 5.000. De Hoofdingenieur is bereid voor de ontbrekende ƒ 4.500 bij de regering subsidie aan te vragen.

Er wordt ook nog op gewezen dat, ook al zou het oude kerkgebouw weer hersteld worden, het dan nog veel te groot is voor de behoeften van de kerkelijke gemeente. Het zal steeds een groot bezwaar blijven het in goede staat te houden.

Tijdens deze periode van beraad over het opknappen van het oude dan wel de bouw van een nieuw kerkgebouw is ds. Haesebroeck nog steeds predikant te Arnemuiden (al vanaf 1843). Doordat er zeer grote bezwaren leven legen zijn prediking is het met het kerkbezoek zeer treurig gesteld. Het is niet te zeggen welk verband er bestaat tussen het te groot bevinden van Arnemuidens historische kruiskerk en het geringe kerkbezoek als gevolg van de prediking van de huidige predikant.
Het kerkbestuur vraagt een aanvullende subsidie van het provinciaal bestuur om een geheel nieuwe kerk te kunnen bouwen. Deze aanvraag wordt echter afgewezen.
Dan valt het historische besluit om voor de ƒ 9.500 uit het reservefonds en de opbrengst van de afbraak van de oude kruiskerk een nieuw kerkgebouw te bouwen. Er wordt opdracht gegeven een plan voor nieuwbouw te maken.

De 350 jaar oude historische kruiskerk dateert van 1505. De eerste steen werd gelegd op 9 mei 1505. In 1564/65 vond een belangrijke verbouwing aan de kerk plaats, toen ze in een zo vervallen staat was geraakt, dat reeds twee klokken uit het klokkenhuis waren gevallen. Het dak was zodanig van leien ontbloot, dat het geen beschutting tegen regen en wind meer bood. De vrees bestond toen dat, indien het herstel langer uitgesteld zou worden, de kerk ‘weldra gansch ter neder zou vallen’.
Waarschijnlijk verkreeg de kerk met deze verbouw de vorm, die ze in hoofdzaak tot aan haar sloop heeft behouden. Het was een ruim kruisgebouw, waarvan na de hervorming alleen het oostelijke kruispand tot preekkerk gebruikt werd. Aan weerszijden van het oostelijke en westelijke kruispand waren twee, alzo tezamen acht kapellen en bovendien aan de noordoostzijde een lokaal dat tot consistorie diende. Op het kruispunt stond de (aanvankelijk houten) toren.
Ook in het begin van de 18e eeuw was het kerkgebouw in een zo treurige staat geraakt, dat zelfs enige speelklokken dreigden te vallen. Als gevolg daarvan werd ingrijpend herstelwerk verricht. Hetzelfde gebeurde in 1758. Ook toen werd de kerk weer in een behoorlijke staat gebracht.

* * *

Tijdens de vergadering van de gemeenteraad van 20 februari uit de nieuwe burgemeester Baars zijn bezorgdheid over de jaarlijkse kermis:

Hij gevoelt zich gedrongen in overweging te geven om de kermis, welke jaarlijks invalt op de 2e Pinksterdag, te doen ophouden en deze af te schaffen. Dit om reden dat deze in de gemeente volstrekt niet behoevende is en zij niet anders is leidende dan tot verregaande ongeregeldheid en bevordering van onzedigheid, welke in dagen van overtollige vrolijkheid door meer dan gewoon gebruik van sterke drank niet zelden gevolgen hebben. Waaruit spruiten de Godtergende zonden en miskenning van Zijn Heilige Wetten welke tot een oordeel voor deze gemeente is strekkende, hetgeen niet onduidelijk nu jaren achtereen wordt gevoeld in de vele tegenheden die de inwoners dezer gemeente in hun beroep zo drukkend ondervinden. Terwijl ook de tijdsomstandigheden ons mede niet onduidelijk te kennen geven dat gewichtige gebeurtenissen op handen zijn, waarin weinig dagen van vreugde te pas komen.

Omdat ‘meest al de raadsleden erkennen dat de kermis in deze gemeente, hoezeer aan een enkeling enig voordeel aanbrengende, niet dat overwicht vindt, willen zij tot afschaffing daarvan hun stem niet onttrekken’. Besloten wordt dan ook de kermis ingaande op 2e Pinksterdag van dit jaar af te schaffen.
Het gemeentebestuur van Nieuw- en Sint Joosland wordt verzocht aldaar ook de kermis af te schaffen. Maar dit bestuur deelt mee dat te Nieuwland enkel het ringrijden wordt gehouden.

G. Menheere en de weduwe S. van Eenennaam, beiden herbergiers, verzoeken ‘van de Pasen tot 2 uur ’s nachts te mogen tappen’. Burgemeester Baars verklaart zich hier een fervent tegenstander van. Dit zal leiden ‘tot verregaande ongeregeldheden en daaruit voortvloeiende goddeloosheid, om welke reden ook de kermis is afgeschaft’. De gemeenteraad oordeelt hier wat milder over en wil voor ditmaal toestaan om hun herbergen tot 12 uur geopend te houden.
De herbergier A. Odding verzoekt ‘om van de Pasen de karoussel op zijn erve te mogen plaatsen en voor het publiek toegankelijk te stellen’. De gemeenteraad besluit dit ‘tot den avond toe te staan’.

* * *

De winkelier Simon Koets wordt ‘de verkoop van gerstemeel of daaruit voortkomend blom’ toegestaan.
Ook de winkelier Jan Bliek krijgt toestemming voor de verkoop van gerstemeel. De ene winkelier hoort dit van de andere en zo komt ook de winkelier Jan Buijs met eenzelfde verzoek om gerstemeel te mogen verkopen.

De burgemeester wijst er op dat het klokkenspel nu wel in orde gebracht is, maar dat van tijd tot tijd toezicht hierop behoort te worden gehouden ‘alzo weldra hetzelve weder in den vorige stand zal verkeren’. De meester smid H. van de Putte, ‘een alleszins bekwaam man’, heeft zich aangemeld om zich te belasten met het toezicht. Hij wordt hiervoor aangesteld tegen een vergoeding van ƒ 10 per jaar. Van de Putte zal dit blijven tot zijn overlijden in het jaar 1871.

Ook is de burgemeester van oordeel, ‘daar nu het uur- en speelwerk in goede orde is, dat ook het werk der maan en het aanwijsbord van hoog en laag water, dat op dit ogenblik van het uurwerk is afgescheiden, mocht worden nagezien en weder hersteld alzo dit werk eene zeldzaamheid is, welke bijna in geene gemeente gevonden wordt’.
De gemeenteraad gaat hiermee akkoord en draagt de smid H. van de Putte, belast met het toezicht op het klokkenspel, op een onderzoek in te stellen.

De oude smederij van de hoefsmid Van der Weele met ervoor de travalje voor het beslaan van de paarden en het gemeentelijk aanplakbord.
De oude smederij van de hoefsmid Van der Weele met ervoor de travalje voor het beslaan van de paarden en het gemeentelijk aanplakbord.

De gemeente-geneesheer voor de armenpraktijk Jan Noom wil een verhoging van zijn honorarium van ƒ 125 tot ƒ 150. Anders bedankt hij voor die functie. De gemeenteraad voelt zich in een moeilijke positie gebracht. Als daarna blijkt dat de andere geneesheer Jan Oversluijs het wil doen voor ƒ 140 wordt deze ter vergadering geroepen en ‘neemt Z.E. na een langdurige discussie aan om voor de periode van één jaar de verpleging van de armen op zich te nemen voor ƒ 140’.

Francois van Eenennaam wordt dit jaar herbenoemd als wethouder. Maarten Kraamer wordt herbenoemd als keurmeester. De weduwe van de vroegere schoolmeester Hoogerheyde, Tannetje Ciebrant, schrijft de gemeenteraad ‘dat zij van een pensioen van ƒ 100, sedert de dood van haar man uit de weduwenbeurs van onderwijzers in Zeeland trekkend, niet kan leven’. Zij verzoekt nog enige ondersteuning van de gemeente. De gemeenteraad is van mening dat haar schoonzoon Pieter Kraamer gehouden is haar te onderhouden. Als hij dit niet kan, dan dient ze zich te wenden tot haar geboorteplaats, aangezien de gemeente geen fondsen heeft.

Het provinciaal bestuur stuurt een ontwerp toe voor de vereniging van Arnemuiden met Kleverskerke. Er wordt een commissie gevormd om dit ontwerp te bestuderen, bestaande uit Jan Bernard Joosse, Pieter Kraamer, Gillis Kesteloo, Levinus de Rijke, Maarten Kraamer en Jacob Crucq. De commissie komt tot het oordeel dat een samenvoeging ongewenst is. Beide gemeenten kunnen het beste zelfstandig blijven.

Dit jaar wordt ingevolge de Wet van 28 juni 1854 een Burgerlijk Armbestuur ingesteld. Het Armbestuur verkrijgt zijn inkomsten uitsluitend van subsidie uit de gemeentekas. Volgens geschiedschrijver H.M. Kesteloo ontvangen slechts ‘enkele’ armen een bijdrage uit deze kas; de anderen worden ondersteund door de hervormde diaconie.

* * *

Over de visserij kan weer niet anders dan een somber beeld geschetst worden. De kustvisserij wordt het gehele jaar door met 15 schuiten bedreven. Hoewel de vangst in het voorjaar niet ongunstig is, blijft de vis echter ver verwijderd van de kust. De visserij vindt dan ook met veel kommer en bezwaren plaats. Wel is er langer schol en tong te vangen dan in het afgelopen jaar, zodat deze nog tot na Pinksteren wordt gevist. Het verdere van het jaar vertoont zich aan de kust weinig of geen vis. Ook de rogvangst is in vergelijking met vorige jaren bijzonder gering.
De verdiensten zijn weliswaar iets ruimer dan in vorige jaren en variëren per vissersman van ƒ 150 tot ƒ 280. Enkelen die zeer gezegend in hun vangsten zijn verdienen zo’n ƒ 300. Niettegenstaande deze wat ruimere verdiensten hebben verscheidene vissers te worstelen om het hoofd boven water te houden vanwege de intrekking van de rijkspremie.
De verdiensten zijn tè gering om de schuiten daarvan ook nog eens behoorlijk te onderhouden, terwijl - volgens secretaris Baars - ‘de meesten ook zo diep in de schulden verzonken zijn dat er schier geen uitredding meer te wachten is’.

* * *

Van de Hervormde gemeente kan slechts vermeld worden dat in de plaats van de aftredende diakenen Gerard Meerman en Klaas Grootjans ingaande 1855 worden gekozen Abraham Buijs Jzn en Lieven de Ridder Jzn.

Meisje met pop in Arnemuidse klederdracht op nieuwjaarsdag.