1848

Op de 6e januari vergadert de gemeenteraad samen met het 7-tal hoogst geërfde grondeigenaren (de latere wethouder en burgemeester Antheunis Boogert, de broers Jan Bernard en Frans Joosse, de vrachtrijder Jacob Schets, Levinus de Rijke en de broers Laurens en Frans van Eenennaam) in het Stadhuis. Het gaat over de belangrijke vraag aan welke gemeente de aan de ingang van het Sloe gelegen en in 1847 ingedijkte Oranjeplaat (de latere Sebastiaan de Lange Polder) dient te worden toegewezen.

Dorothea Joosse, gehuwd met genoemde Jacob Schets, op latere leeftijd. Geboren in 1823 als dochter van de eveneens genoemde Frans Joosse en Janna de Meulmeester, zuster van de eveneens onder dit jaartal genoemde diaken Joost Joosse en organist/kerkvoogd Paulus Joosse. Zij was van beroep winkelierster. Na het overlijden van Jacob Schets huwt zij met de in 1811 geboren Cornelis Buijs. Dora Schets is op 77-jarige leeftijd overleden in december 1900.
Dorothea Joosse, gehuwd met de hiervoor genoemde Jacob Schets, op latere leeftijd. Geboren in 1823 als dochter van de eveneens genoemde Frans Joosse en Janna de Meulmeester, zuster van de eveneens onder dit jaartal genoemde diaken Joost Joosse en organist/kerkvoogd Paulus Joosse. Zij was van beroep winkelierster. Na het overlijden van Jacob Schets huwt zij met de in 1811 geboren Cornelis Buijs. Dora Schets is op 77-jarige leeftijd overleden in december 1900.

Gezamenlijk wordt tot de conclusie gekomen dat het voor de hand ligt de nieuwe polder toe te voegen aan het grondgebied van Arnemuiden. Ze grenst aan het Arnemuidse vaarwater, de politie kan zonder bezwaar in de polder surveilleren en ze ligt vlakbij de door de landman J. van ’t Westende bewoonde buskruitmolen. Bovendien ligt Arnemuiden voor de opgezetenen van de nieuwe polder het kortste bij in verband met de winkeliers, politie, brandweer, begraafplaats, timmerlieden en metselaars, burgerlijke stand en dergelijke. Ook is het voor de opgezetenen belangrijk ‘tot de naaste bijgelegen gemeente te worden toegevoegd alwaar gelegenheid is de christelijke plichten volgens de wijze hunner godsdienst uit te oefenen’.

Het gevolg van dit beraad is dat bij Koninklijk Besluit van 7 oktober 1848 de Sebastiaan de Langepolder wordt toegewezen aan de gemeente Arnemuiden. De gemeenteraad besluit ‘het vermelde Koninklijk Besluit te deponeren in het Stedelijk Archief bij de overige stukken van waarde, teneinde de toewijzing van dien polder aan deze gemeente te allen tijde te kunnen bewijzen’. Overigens wordt in 1857 hetzelfde besloten ten aanzien van de dan ingedijkte Calandpolder.

* * *

Een andere belangrijke gebeurtenis is de bouw van de nieuwe school op het in 1846 van de vorige schoolmeester Hoogerheyde aangekochte erf aan de Jan Leeuwenstraat, de latere Lionstraat. Dit is dus het gebouw dat tot in de vijftiger jaren dienst deed als bewaar- en later als kleuterschool. Begin februari keuren Gedeputeerde Staten het plan, het bestek en de begroting voor de nieuwe school goed. Op 26 februari wordt de nieuwbouw aanbesteed onder 10 aannemers (waaronder de plaatselijke aannemers Salomon van Eenennaam en Pieter van Eenennaam). Aannemer voor ƒ 4.840 is Adriaan Rinders uit Breskens. Opzichter is de heer Bourdrez uit Middelburg. Het gebouw wordt 17 el lang en 8.5 el breed. Tegen de achtergevel komt een portaal met een privaat onder een afdak. Er worden ook nieuwe schoolmeubelen aangekocht: 13 schrijftafels en 5 leestafels van 4.50 el lang, 3 leesborden, een kachel met ijzeren hek, een boekenkast, kapstokken en pennebakken. De bouw kan volledig plaats vinden uit de verkregen subsidies van het rijk van ƒ 2.500 en van de provincie van ƒ 2.500.
Temidden van alle treurige en armoedige omstandigheden is het voor Arnemuiden waarlijk een heuglijke en historische dag als op de 15e september om 10 uur de nieuwe school van meester Kwekkeboom wordt ingewijd. Voor deze plechtigheid worden uitgenodigd de schoolopziener, de plaatselijke schoolcommissie, opzichter Bourdrez en aannemer Rinders.

Het is kenmerkend voor burgemeester Baars dat een verslag van deze historische gebeurtenis in het notulenboek van de gemeenteraad wordt opgetekend. Zo worden we in staat gesteld - nu bijna 150 jaar later - dit verslag door overname in de Kroniek van Arnemuiden aan de vergetelheid te ontrukken.

Notulen gemeenteraad van 19 september 1848.

De burgemeester geeft zijn verlangen te kennen dat in de notulen dezer vergadering tot een blijvend aandenken het navolgende zou geschreven worden.
Dat op Vrijdag den 15e september dezes jaars in het bijzijn van de Regering, den Heer Schoolopziener Mr. A.P. van Deinse, de Plaatselijke Schoolcommissie en een aantal Toehoorders, het nieuwe schoolgebouw, dat zo door Rijks- als Provinciale subsidie geheel kosteloos voor de gemeente in het Jan Leeuwenstraatje op een door de Stad gekochte Erve van den gepensioneerde onderwijzer H.W. Hoogerheyde is gesticht, plechtig is ingewijd geworden. Bij welke gelegenheid door de Burgemeester in naam der Regering, door de Heer Schoolopziener, de Secretaris als Lid der Plaatselijke Schoolcommissie en de onderwijzer P. Kwekkeboom gepaste aanspraken en dankzegging naast God zijn toegebracht geworden.
Als aan Zijne Majesteit, onze geëerbiedigde Koning, aan Heren Gedeputeerde Staten, aan de Regering en aan de Schoolopziener door wiens ondersteuning en medewerking wij in staat zijn gesteld dit fraaie gebouw te doen stichten tot genoegen van aanhoorders en kinderen, welke zich nu en dan door Psalmgezang deden horen en na den afloop aan elk dier kinderen een klein geschenk, bestaande in een peperkoekje waarop een suikerportretje was geplaatst, is uitgereikt geworden, terwijl gemelde autoriteiten zich weder ten Stadhuize begaven om van de aldaar in gereedheid gebrachte verversching gebruik te maken en daarna zich vergenoegd van elkander scheiden.
De onkosten voor de inwijding van de school, het geschenk aan de kinderen en de gebruikte verversingen door de genodigden bedragen ƒ 23,78.

* * *

Over de calicotweverijen kan het volgende worden vermeld.
De weversbaas A.J. Beerthuis wijst het gemeentebestuur namens de Almelose fabrikanten, de heren Salomonson, op de menigvuldige verzoeken van ingezetenen om op de weverij geplaatst te worden. Hij verzoekt het oude schoolgebouwtje op de hoek Noordstraat/Jan Leeuwenstraat, eigendom van de gepensioneerde schoolmeester H.W. Hoogerheyde, tot gebruik voor weverij in te richten.
Uit een inspectie door timmermansbaas Crucq blijkt dat het oude gebouw daarvoor nog bestand is ‘alzoo de meeste beweging op den grond en niet aan de muren plaats heeft’. De gemeenteraad besluit, ter leniging van de armoede van de inwoners, dit gebouwtje voor dat doel af te staan. De opbrengst van ƒ 15 per jaar zal aangewend worden voor het jaarlijks onderhoud, terwijl het restant aan de eigenaar Hoogerheyde ter hand zal worden gesteld.

Baas Beerthuis vraagt ook ‘om van het Stadhuis door de keldergang, langs de Erve uitlopende op de Zuidwal naar de opgerichte weverij in het Christiaanpoldertje te mogen gaan, teneinde de wevers aldaar en die van het Stadhuis in een kort moment te kunnen gadeslaan’. De gemeenteraad heeft geen bedenkingen tegen dat verzoek en stemt er mee in dat Baas Beerthuis daarvan ‘ten nutte der fabrijken’ kan gebruik maken.
De hier bedoelde weverij in het Christiaanpoldertje is de destijds door secretaris C.J. Baars gestichte stijfselfabriek. Later is hierin een aardappelbloemfabriek gevestigd, maar ook deze voldeed niet. Het gebouw doet nu dus dienst als calicotweverij en zal in latere jaren gebruikt worden als ziekenzaal. Onder het jaartal 1870 is aangetekend dat deze ziekenzaal aan een particulier is verkocht.

Omstreeks 1848 zijn er dus op vijf plaatsen calicotweverijen in bedrijf, namelijk op de bovenverdieping van het Stadhuis, in de twee door timmermansbaas Crucq gebouwde lokalen onder aan de Westdijkstraat in de Jan Leeuwenstraat, in de voormalige stijfselfabriek in het Christiaanpoldertje en in het oude schoolgebouwtje aan de Jan Leeuwenstraat.

Eén van de weversbazen, de in Engeland geboren George Jozef, overlijdt in december op 33-jarige leeftijd. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door zijn 39-jarige collega-weversbaas A.J. Beerthuis.
Onder de dit jaar overleden 53 inwoners behoren verder ook de 49-jarige, uit Nimwegen afkomstige winkelier Doris Odding en de 42-jarige, te Veere geboren landbouwer Levinus Wi\lleboordse.

* * *

In maart beklagen de alhier wonende bakkers zich ‘dat zeer in hun nadeel op een clandestiene wijze brood wordt ingevoerd uit Middelburg, Nieuwland en andere gemeenten, ja dat zelfs door de vissers uit België brood wordt meegebracht’. De burgemeester betoogt dat hij steeds alle middelen heeft aangewend om deze zo zeer voor de stedelijke financiën nadelige invoer van brood tegen te gaan door daarop zowel door de rijkscommiezen als hun beambten streng te doen surveilleren.

De grote Arnemuidse broden van de plaatselijke bakkers Crucq en Van Eenennaam.
De grote Arnemuidse broden van de plaatselijke bakkers Crucq en Van Eenennaam.

De commies van de stedelijke belasting D. Remijn overlijdt in maart. Tot zijn opvolger wordt benoemd Jacob Spoelstra, commies der 4e klasse bij ’s Rijks belastingen.

Er worden dit jaar geen hogere belastingen (opcenten) geheven, daar de ingezetenen door de geringe visvangst zeer veel te lijden hebben.

Dit jaar wordt het veer op Nieuwland opnieuw voor zeven jaar verpacht. Bij de verpachting blijkt er weinig liefhebberij te zijn. De nieuwe pachter wordt G. Menheere, die dit bijna 25 jaar zal blijven totdat de veerdienst op Nieuwland door de aanleg van de dam in het vaarwater beëindigd zal worden.

Aardig om te vermelden is ook dat op de 29e november verkiezingen worden gehouden voor leden der Staten-Generaal. Het Stadhuis van Arnemuiden fungeert als stembureau voor de stemgerechtigde kiezers uit Arnemuiden, Kleverskerke en Nieuw- en Sint Joosland. Slechts 22 kiesgerechtigden komen ter stembus, namelijk 7 uit Arnemuiden (Cornelis Daniël Baars, Antheunis Boogert, Jacob Schoonenboom, Adriaan Adriaanse, Francois van Eenennaam, Jan Bernard Joosse en Laurens van Eenennaam), 7 uit Kleverskerke (Johannis Cabboord, Cornelis de Bree, Aarnout Arense, Jan Christiaanse, Jan Sturm, Jacob Koster en Pieter van Vlaanderen) en 8 uit Nieuw- en Sint Joosland (Adriaan Bliek, Adriaan Dingemanse, Izaak Catsman, Jan van Waarde, Ferdinand Ferdinandusse, Pieter Bak, Marinus Levinus de Kraker en Jacobus Walraven).

* * *

Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1848 vermeldt dat de vangst van haring, bot, rog en garnaal, geep en zeebaars zeer voldoende en van rog zelfs overvloedig te noemen is.

Het is merkwaardig dat burgemeester Baars in z’n jaarverslag over 1848 een geheel ander beeld schetst. Hij vermeldt dat de kustvisserij dit jaar opnieuw met 17 schuiten is uitgeoefend. In het voorjaar kampen de vissers met zware stormwinden, waardoor zij menigmaal in levensgevaar verkeren. Op de Zeeuwse kust wordt ook weinig gevangen. Gedurende het 1e kwartaal wordt per vissersman niet meer verdiend dan ƒ 10 à ƒ 15.
Daarna is de vloot op de Hollandse kust gaan vissen, alwaar tamelijk veel schol en tong wordt gevangen. Gedurende het 2e kwartaal liggen de verdiensten per vissersman dan ook op ƒ 69,35 à ƒ 92,75. Echter, het is wel zeer nadelig voor de bakkers en winkeliers in deze gemeente aangezien de schuiten soms drie weken aan de Hollandse kust verblijven.
Iedere schuit kan gerekend worden wekelijks ruim ƒ 10 in die winkels te besteden. Nu worden de inkopen op plaatsen in Holland gedaan, zodat gedurende een geruime tijd in het zomerseizoen wel ƒ 130 nadeel per week voor de neringdoenden ontstaat.
De vissers zijn daardoor ook genoodzaakt hun vis in Hollandse kustplaatsen te verkopen. Daardoor wordt alhier weinig aangevoerd, waardoor de visleursters niets kunnen verdienen tenzij vis van elders duur wordt ingekocht.

Nadat de vangst op de Hollandse wal afneemt, gaat men vanaf juli weer op de Zeeuwse kust vissen. Doch de vangst blijft het overige van het jaar zeer gering en bestaat slechts uit kleine schollen en tongen. Ook de vangst van roggen in het najaar valt dit jaar erg tegen. Gedurende het 2e halfjaar wordt per vissersman gemiddeld zo’n ƒ 33 verdiend. Eind december gaan nog wel drie schuiten naar zee. De vangst is dan zeer goed; achter Vlissingen wordt veel schar en schardijn gevangen.

Over het algemeen kan dan ook gesteld worden dat de verdiensten aanmerkelijk minder zijn dan vorig jaar. De hoogste verdiensten liggen rond de ƒ 185 per man; de minste op ƒ 135. Burgemeester Baars tekent aan, dat zonder de tot heden genoten premie van het rijk de meeste schuiten aan de wal zouden moeten blijven. Ook merkt hij op dat de bemanning van de hoogaarzen, die op schar, garnalen, oesters en mossels vissen, ook maar nauwelijks droog brood hebben verdiend, een enkele uitgezonderd.

Tenslotte geven we hierna nog een overzicht van de schippers van de 17 visschuiten:
Jacob Meerman Jzn, Job Schroevers, Jacobus Meerman, Leendert Grootjans, Jacob van Belzen, Marinus van Belzen, Johannis van Belzen, Klaas van Belzen, Izak van Belzen, Adriaan, Jacob en Blaas Meerman, Adriaan de Ridder, Louis le Mahieu, Marinus Grootjans, Cornelis Mulder, Klaas Grootjans, Jan de Ridder en Johannis de Nooijer.

* * *

Over de kerkelijke gemeente is het volgende te vermelden. 
De kerkvoogdij is grotendeels verlopen door het overlijden en bedanken van leden. Tot nieuwe kerkvoogden worden benoemd Adriaan Adriaanse, Jacob de Ridder, Jacob Maartense, Joos van der Weele en Paulus Joosse.
Tot notabelen worden benoemd Salomon van Eenennaam, Jan Oversluijs, Hubrecht Willem Hoogerheyde, Gillis Kesteloo, Antheunis Boogert, Jacob Schoonenboom, Daniël Joosse van Belzen, Cornelis Mulder en Marinus Grootjans.

De kerkerekening over 1847 sluit met een tekort van ƒ 148,88 (ontvangsten ƒ 348,25 en uitgaven ƒ 497,13); de armenrekening met een tekort van ƒ 13,17 (ontvangsten ƒ 341,90 en uitgaven ƒ 355,07). Zeer opmerkelijk zijn de bijzonder lage collecten voor zowel armen als kerk.

Ook op andere wijze is de treurige toestand in de Hervormde Gemeente merkbaar. Zo zijn er slechts 12 nieuwe lidmaten die belijdenis des geloofs doen.
Het is ook zeer moeilijk de plaatsen van de aftredende ambtsdragers vervuld te krijgen. Aftredend zijn per 1.1.1849 de ouderlingen Jan van Belzen en Pieter Kraamer en de diakenen Joris Westerweel en Jacob de Nooijer. De gekozen ouderlingen Salomon van Eenennaam en Cornelis Mulder en de diaken Joost Joosse en Joost van Belzen willen allen ‘niet in aanmerking komen’. Uiteindelijk kunnen tot nieuwe ouderlingen worden benoemd Marinus van Belzen en Joost Smout, terwijl de aftredende diakenen Joris Westerweel en Jacob de Nooijer aanblijven.

Aan het einde van het jaar vraagt P.J. Crucq, voorheen vele jaren ambtsdrager, zijn kerkelijke attestatie op. Deze wordt hem overigens geweigerd. Zijn brief aan de kerkenraad is veelzeggend:

De treurige gesteldheid der gemeente kan u, noch de broeders kerkenraad onbekend zijn. Ik heb onder alle de stormen en beroeringen die de gemeente hebben verscheurd en verwoest volhard in mijne gewone uit- en ingang. Langer kan dat nu niet meer. Ik behoef dus niet, naar mijn gevoel, mij daar meer over te openbaren. Dat zou wellicht tot twisting aanleiding geven en daar is al zoo veel twist alhier, dat het beschreienswaardig is.
Dus eenvoudig, verzoek ik mijne attestatie.

Uw dienaar, P. Crucq.