1846

Uit het Stadsbestuur treden dit jaar enkele oude getrouwen, die zeer vele jaren Arnemuiden dienden als raadslid of wethouder, namelijk Abraham van Eenennaam en Leendert Wisse.

De 72-jarige Abraham van Eenennaam, zoon van de voormalige burgemeester Salomon van Eenennaam, vanaf 1803 raadslid en ruim 25 jaar wethouder, verzoekt niet meer in aanmerking te komen voor herbenoeming. De timmermansbaas en ook gedurende een aantal jaren eigenaar van een zoutkeet, zal nog vele jaren van zijn welverdiende rust genieten. Op 90-jarige leeftijd is hij in 1764 overleden.
Abraham van Eenennaam werd als timmermansbaas opgevolgd door zijn zoon Salomon (1795-1856). Z'n zonen Laurens (1803-1865) en Frans (geboren in 1897) zijn beiden broodbakker. Ook hun nazaten zullen tot halverwege de 20e eeuw het bakkersbedrijf voortzetten. Een andere zoon, Pieter van Eenennaam, is korenmolenaar te Nieuw- en Sint Joosland. Een kleinzoon van Abraham van Eenennaam, Salomon, zal later wel een halve eeuw Arnemuiden als raadslid, wethouder en burgemeester dienen.

Een andere oudgediende is de 79-jarige Leendert Wisse, rentenier en voorheen landbouwer op een hofstede tussen Arnemuiden en Middelburg. Hij wordt dit jaar ziekelijk en is niet meer in staat zijn raadslidmaatschap waar te nemen. Op 15 mei van dit jaar is Wisse overleden.

In de vacature van Van Eenennaam krijgt het volgende tweetal de meeste stemmen: Jacob Meerman, de scheepstimmermansbaas, 5 stemmen, en Jan Karei Crucq, de timmermansbaas, 4 stemmen. In de vacature van Wisse wordt het volgende tweetal gesteld: Jacob Schoonenboom, landbouwer, 4 stemmen, en Antheunis Boogert, landbouwer, 3 stemmen. Benoemd worden Jacob Meerman en Jacob Schoonenboom.
Tot wethouder in de vacature van de afgetreden wethouder Abraham van Eenennaam wordt benoemd de kleermakersbaas Jan Kraamer.

Burgemeester Baars wordt steeds zwakker. Keer op keer moet hij door ongesteldheid of toenemende zwakte verstek laten gaan om de raadsvergaderingen voor te zitten. In die gevallen treedt wethouder Adriaan Adriaanse als oudste in jaren en met de langste staat van dienst als voorzitter op. Ook wordt Adriaanse tot ambtenaar van de burgerlijke stand benoemd. Wanneer we alle perikelen van ook dit jaar weer op ons in laten werken, is het ook niet verwonderlijk dat het zware ambt van burgemeester van Arnemuiden gedurende nu al zovele jaren voor de heer Baars een slopende werking heeft.
Zeer opmerkelijk is overigens in 1846 het zeer grote aantal inwoners (116) dat overlijdt. Onder hen is ook de timmermansbaas Jan Karei Crucq op de jonge leeftijd van 43 jaar. Zijn overlijden wordt aangegeven door zijn schoonzoon Gillis Kesteloo, de molenaar, en zijn oom Maarten Kraamer, de kleermaker.
Ook overlijdt dit jaar op 72-jarige leeftijd Jacoba Maria Grijp, weduwe van mr. Gerhard Haesebroeck, de moeder van de predikant ds. H. Haesebroeck.

* * *

Een belangrijke gebeurtenis dit jaar is het bezoek van Zijne Excellentie de heer Staatsraad Gouverneur op de 27e mei aan Arnemuiden. Het in de notulen van de gemeenteraad opgenomen verslag van het bezoek is dermate interessant dat we het volledig in deze Kroniek overnemen:

Hedenmorgen vereerde de heer Staatsraad Gouverneur om 11 uur de Stad met een bezoek. De ingezetenen is verzocht Z.E. de meest mogelijke eer te bewijzen. De voorzitter stelt de vergadering voor Zijne Excellentie in een commissie aan de Poort op te wachten. Hiertoe worden aangewezen de burgemeester, wethouder Adriaanse en de secretaris.

Hiermee genoegen genomen hebbende, zo begeeft zich de burgemeester en de genoemde leden naar de Middelburgsche Poort, alwaar Z.E., reeds in aantocht, uit het rijtuig stapte en door de burgemeester begeleid, naar het Stadhuis wandelde, de leden aldaar begroette en voorts in de raadkamer zitting nam, door de burgemeester namens de raad met een hartelijke toespraak verwellekomd, Z.E. de toestand der gemeente in het kort mededeelde en na bedankt te hebben voor de hulp welke deze gemeente van tijd tot tijd vanwege het Provinciaal Bestuur steeds mocht ondervinden. Zo bedankte Zijne Excellentie voor die toespraak en gaat, na het een en ander rakende het Plaatselijk Bestuur gevraagd te hebben, over tot het nazien van al de registers en stukken van de secretaris, dewelke in de beste orde bevonden worden en daarvoor deszelfs tevredenheid te kennen gegeven hebbende, zo begeeft zich Z.E., na aan twee belangstellende personen audiëntie verleend te hebben, met al de leden naar het kerkgebouw, alwaar Z.E. door de predikant en de leden des kerkeraads werd opgewacht en gecomplimenteerd werd, het kerkgebouw in ogenschouw nam en zich daarna begaf naar de school, teneinde het onderwijs in dezelve op te nemen.

Hierover hoogst tevreden, zo begeeft zich Z.E., na de weverijen bezichtigd te hebben, met de leden naar de Middelburgsche Poort en neemt aldaar van het bestuur vriendelijk afscheid, deszelfs tevredenheid over het een en ander te kennen gevende, en bedankende voor de verversing welke voor Zijne Excellentie was in gereedheid gebracht.

De burgemeester en secretaris, mede afscheid nemende van de leden, als moetende in die betrekkingen Z.E. te Kleverskerke ontvangen, zo begeven zich de leden naar het Stadhuis en na gebruik gemaakt te hebben van de verversing voor Zijne Excellentie in gereedheid gebracht, zo verlaten de leden elkander, tevreden over het bezoek van Zijne Excellentie in hun midden gehad te hebben, terwijl de wethouder Adriaanse dezelve herinnert hedenavond ten 5.30 ure andermaal alhier te compareren. De kosten voor de receptie van de Heer Gouverneur gemaakt, ter som van f 13,74, worden uit de post onvoorziene uitgaven betaald.
Des avonds komt de raad opnieuw bijeen met uitzondering van het lid Meerman, dewelke door het sterfgeval van zijn kind verzocht heeft daarvan verschoond te blijven.

* * *

In januari wordt een brief van het diaconaal armbestuur ontvangen met de mededeling dat er afgelopen zondag geen bedeling van de armen is geweest, aangezien daartoe geen fondsen meer voor handen waren.
De burgemeester wijt dit aan de predikant Haesebroeck. Door zijn halsstarrig verzet, zowel aan de bevelen van Gedeputeerde Staten als aan die van deze vergadering, is de armenbegroting tot op heden nog niet ingekomen. Daardoor hebben Gedeputeerde Staten de begroting nog niet goedgekeurd en daardoor kan de subsidie van ƒ 700 nog niet worden uitgekeerd aan de diaconie. Overwogen wordt dat, niettegenstaande deze vertraging, de behoeften van de armen bij voortduur blijven bestaan. De diaconie is niet in staat vanwege de geringe opkomst in de openbare godsdienst in die behoeften door de ontvangen gelden in de collecten te voorzien. Gedeputeerde Staten wordt voorgesteld maandelijks een voorschot van ƒ 50 te verlenen aan de diaconie.

In februari ontstaat er weer een geschil tussen het gemeentebestuur en het diaconaal armbestuur. Het armbestuur is van mening dat een aantal posten in de rekeningen van dokter Oversluijs niet voor deugdelijk erkend kunnen worden. Het gemeentebestuur heeft echter de zekerheid dat die kosten werkelijk verschuldigd zijn. Niet geheel duidelijk is in hoever burgemeester Baars als schoonvader en secretaris Baars als zwager dokter Oversluijs de hand boven het hoofd houden.
Na een dringende aanmaning van Gedeputeerde Staten wordt besloten het geschil bij te leggen en de discutabele posten ten bedrage van in totaal ƒ 73,80 uit de stadskas te vergoeden, aangezien het armbestuur niet tot de inzending van de stukken kan worden genoodzaakt en ‘den Leraar door een onverzoenlijke haat zich niet wil laten overtuigen, maar zich met kracht verzet tot beëindiging van dat geschil’.

Daarop komt de mededeling van de kerkenraad dat ‘den dominé, Filius en Van Eenennaam hun betrekking als leden van het diaconaal armbestuur hebben ter neder gelegd, om reden dezelve zich niet kunnen houden aan de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde armenbegroting voor 1846’. De gemeenteraad vraagt het Armbestuur daarop ‘zeer vriendelijk ons wel te willen berichten hoe in dezen zal behoren gehandeld te worden’.

Ook Gedeputeerde Staten bemoeien zich met deze kwestie. Ze wijzen de kerkenraad er op dat, zolang het Classicaal Bestuur nog niet heeft beslist op het ontslagverzoek van de voorzitter en enkele leden om uit hun diaconale betrekking te worden ontslagen, de diaconie aansprakelijk blijft voor de geregelde voortgang der bedeling van de armen en voor de betaling van alle uitgaven van het armbestuur en dus ook verantwoordelijk zullen zijn voor alle nadelige gevolgen welke uit het verzuim van hun plichtsbetrachting zouden kunnen voortvloeien ‘en aangezien geen stedelijk bestuur verplicht is aan enig kerkelijk armbestuur subsidie uit de gemeentekas te verstrekken, het armbestuur de voorwaarden en bepalingen van het plaatselijk bestuur in acht dient te nemen. En als er dan onoverkomelijke bezwaren zouden zijn betreffende de administratie, dan had men zich tot Gedeputeerde Staten moeten wenden alvorens tot de onberaden stap van het vragen van ontslag over te gaan’. Met klem wordt geadviseerd het ontslagverzoek bij het Classicaal Bestuur terug te vragen.

Het komt er uiteindelijk van dat er een samenspreking gehouden wordt door deputaties van Gedeputeerde Staten, het gemeentebestuur en de kerkenraad. Namens Gedeputeerde Staten worden benoemd de heren mr. M.P. van Visvliet en mr. H. du Buisson Becuis ‘om zo mogelijk doelmatige schikkingen te beramen ter beëindiging van de geschillen tussen kerkenraad en stadsbestuur’. Namens het gemeentebestuur worden aangewezen de burgemeester, wethouder Adriaanse en de secretaris. Namens de kerkenraad worden afgevaardigd ds. Haesebroeck en de ouderlingen A. Filius en L. van Eenennaam.

In juni wordt door de drie deputaties een conferentie gehouden tot regeling van de geschillen bij de armenadministratie. De commissie vermaant dat een ieder zich voortaan zal houden aan ieders bijzondere belangen. Met name mr. Van Visvliet doet krachtige pogingen om tot het bijleggen van de geschillen te komen. De leraar ds. Haesebroeck stelt zich zeer afhoudend op en wenst acht dagen beraad. Echter mr. Van Visvliet, ‘die de predikant herhaaldelijk op hevige toon terechtwijst, bindt de noodzakelijkheid om thans uit de geschillen te komen met zoveel ernst en klem op, dat de predikant daarvan afziet en instemt’.

De gemeenteraad, het resultaat van de conferentie vernemend, besluit de tekorten op de armenbegroting van in totaal zo’n ƒ 800 bij te passen ‘in de verwachting dat het armbestuur in het vervolg steeds blijken zal geven ener schuldige reverentie aan de billijke voorwaarden, haar door deze vergadering voorgeschreven’.
Er komt bericht van de kerkenraad dat zij voor vijl jaar toe wil treden tot de gemaakte schikking. Als gedeputeerden uit het armbestuur worden benoemd Izak van Belzen en Adriaan Meerman. Niettemin schijnt de predikant onverzoenlijk en halsstarrig. Zo moet de ingediende armbegroting voor 1847 weer terug gezonden worden omdat de predikant deze niet heeft ondertekend.
Uit de kerkenraadsnotulen van 12 juli blijkt, dat de predikant zich gekrenkt voelt omdat hij als onruststoker te boek staat bij Gedeputeerde Staten en het Classicaal Bestuur en hij het is die de kerkenraad naar z’n hand zet.

Ook verderop in het jaar blijken herhaaldelijk meningsverschillen tussen het gemeentebestuur en de predikant ‘aangezien de Leraar zich in geen opzicht wil laten overtuigen’. Zo vindt burgemeester Baars dat de armenbegroting voor 1846 blijken draagt opgemaakt te zijn door onkundige personen of dat men het voornemen heeft de ingezetenen op grote en drukkende lasten te brengen. Er wordt namelijk een subsidie aangevraagd van ƒ 1.690. Dit berag wordt door de gemeenteraad teruggebracht tot ƒ 760.

* * *

In de Middelburgsche Courant worden in april via een advertentie de inwoners van Middelburg dank gezegd ‘voor hun bemoeienis en betoonde medewerking om het lot van hun verarmde natuurgenoten zo mogelijk enigszins dragelijk te maken bij het verlies of mislukken van de aardappeloogst in de voorleden winter, waardoor wij alstoen met kommer de nu zo gezegende, afgelopen winter tegemoet gingen’.

In september blijkt uit de controle van de boeken van het diaconaal armbestuur over de jaren 1843 tot en met 1846 een tekort van ƒ 793,93. Het armbestuur merkt hierbij op, dat bij haar geen fondsen aanwezig zijn om dit tekort te bestrijden. De collecten en vrijwillige giften zijn de enige inkomsten van de kerk en deze zijn op verre na niet toereikend tot voorziening in de bestaande behoeften. Deze behoeften zijn sinds de alhier geheerst hebbende ziekte in 1843 aanmerkelijk toegenomen. Een aantal weduwen en wezen is ten laste van het armbestuur gebleven. De armoede neemt steeds meer toe bij de steeds verminderende en geringe visvangst. Dit is de enige bron van bestaan voor het grootste gedeelte van de ingezetenen. De armoede is zodanig toegenomen dat het armbestuur jaarlijks een niet geringe subsidie uit de plaatselijke kas moet worden toegevoegd. Ook het gemeentebestuur acht zich niet in staat om het tekort bij te passen. De hoofdelijke omslag is al tot het maximale opgevoerd. Zou de belasting op het brood, het geslachte en het gedestilleerde nog verder verhoogd worden, dan zal men deze levensmiddelen meebrengen uit Middelburg tot groot nadeel van de Arnemuidse bakkers en winkeliers. Besloten wordt Zijne Majesteit de Koning een verzoek te doen om tot delging van de schulden het Stedelijk Bestuur goedgunstig te willen toestaan ‘om tot de verkoop van 1300 gulden 2½ % inschrijving op het grootboek der nationale schuld over te gaan’.

* * *

Wat de school betreft komt er in maart heugelijk nieuws voor de verarmde stad. Bij brief van 13 maart berichten Gedeputeerde Staten naar aanleiding van het ingezonden plan voor de bouw van een nieuwe school. De provincie is bereid in de tot ƒ 5.000 teruggebrachte kosten (deze bedroegen, inclusief de aankoop van het huis met erve van de vorige schoolmeester Hoogerheyde, ƒ 6.100) de helft ten bedrage van ƒ 2.500 uit de provinciale fondsen te vergoeden. Aangeraden wordt de andere helft bij Zijne Majesteit de Koning aan te vragen, welk verzoek Gedeputeerde Staten willen ondersteunen. Deze brief wordt door de gemeenteraad met grote dankbaarheid begroet. De gevoelens van dankbaarheid worden aan Gedeputeerde Staten overgebracht. In juni komt er ook bericht van de Minister van Binnenlandse Zaken over de schoolbouw. Voor dit jaar zijn er helaas geen fondsen beschikbaar. Hij heeft evenwel Gedeputeerde Staten de verzekering gegeven dat het verzoek niet uit het oog zal worden verloren, maar volgend jaar een zoveel mogelijk gunstig rapport aan Zijne Majesteit zal worden uitgebracht.

Maar de oude schoolmeester Hoogerheyde gaat het alles te lang duren. Hij bericht het gemeentebestuur af te willen zien van z’n aanbod tot verkoop van zijn woning met erve ‘aangezien hij over ’t algemeen hoort dat de bouwing ener nieuwe school dit jaar vernietigd is en hij verplicht is noodzakelijke herstellingen te doen plaats hebben’. De gemeenteraad wijst hem er op, dat de schoolbouw niet vernietigd is, maar tot volgend jaar is uitgesteld. Hoogerheyde schrijft daarop een brief aan Gedeputeerde Staten dat hij afziet van verkoop als niet spoedig tot de bouw wordt overgegaan. Dit leidt er toe dat de gemeente gemachtigd wordt Hoogerheyde een voorschot te verlenen van ƒ 200 voor de aankoop van zijn woning. In oktober keuren Gedeputeerde Staten de aankoop van het huis met erve van Hoogerheyde goed. Nieuw is dat het perceel met de onderwijzerswoning door de schoonvader van meester Kwekkeboom, Van Borne te Westkapelle, wordt aangekocht.

* * *

In mei stellen Gedeputeerde Staten voor om de gemeenten Kleverskerke en Arnemuiden te verenigen, hetwelk naar hun gevoelen in het belang van de ingezetenen en die van Kleverskerke zal zijn. De gemeenteraad wordt uitgenodigd dit te bespreken en een zodanig getal grondeigenaars in de gemeente op te roepen als met het getal leden van de gemeenteraad overeenkomt. De volgende grondeigenaren worden uitgenodigd: Jan Karei Crucq, Antheunis Boogert, Frans van Eenennaam, Laurens van Eenennaam, Jacob Schets, Jan Bernard Joosse en Janis Caljouw. Gedeputeerde Staten wordt bericht dat er geen bedenkingen bestaan om Kleverskerke met Arnemuiden te verenigen.

De schoonhoudster van de straten en goten Helena Maartense, die na de dood van haar vader Jan Maartense met deze functie is begunstigd, overlijdt in januari. In haar plaats wordt benoemd Klaas Flink. Klaas Flink wordt voor drie jaar huurder van één van de stadswoninkjes aan de Lionstraat voor ƒ 24 per jaar. Het andere wordt verhuurd aan P. Schroevers.
De verpachting van de straatmest wordt voor drie jaar gegund aan de landman Levinus Willeboordse voor ƒ 65.

De stadsbode Harthoorn krijgt een gratificatie voor zijn bijzondere ijver en het doen van waarschuwingen voor de invordering van de hoofdelijke omslag. Geconstateerd wordt dat er nog meer dan 100 personen zijn die het verschuldigde nog niet hebben voldaan, bij wie het ook niet zal kunnen worden ingevorderd.
Er zijn ook 21 vissers die hun hoofdelijke omslag nog niet hebben voldaan door onwilligheid.

In 1846 vindt de inpoldering plaats van het geheel opgeslikte Welsingekanaal. Deze inpoldering verloopt in twee gedeelten, namelijk in 1846 de Mortierepolder en in 1860 de Schorerpolder.

In december komt een aanbeveling van de Gouverneur van Zeeland binnen 'om te proberen werk te verschaffen aan de volksklasse gedurende de winter en het treffen van maatregelen in het belang der algemene veiligheid bij het gedeeltelijk mislukken van twee voorname voedingsmiddelen, de rogge en de aardappelen, en de daarmee gepaard gaande duurte van dagelijkse levensbehoeften’.
Na ernstige beraadslaging besluit de gemeenteraad de Gouverneur kennis te geven dat de raad zich volkomen verenigt met zijn advies en het nuttig en nodig oordeelt dat gedurende dit jaargetijde bij de mislukte aardappeloogst in het onderhoud van de volksklasse en de vermeerdering der politie tot handhaving van orde en rust wordt voorzien. Echter dat zij zo min tot het een als tot het ander in staat is, aangezien bij het stil liggen der visschuiten de volksklasse zo talrijk is, dat men noch door het verschaffen van werk noch door bijdragen uit de plaatselijke kas en hun behoeften kan voorzien. Want al zouden de werken voorhanden zijn, dan nog zijn de inwoners daartoe niet in staat omdat de vissers voor handenarbeid op het land geheel ongeschikt zijn. Uitgezonderd dan enkele arbeiders, waarvoor aan de landlieden zal worden gevraagd deze zo mogelijk gedurende de winter werk te verschaffen.

Ook de plaatselijke kas gedoogt niet om in de behoeften te voorzien, evenmin als in de onkosten die nodig zouden zijn tot uitbreiding van de politie. Tot tegemoetkoming in de nood van velen in deze gemeente weet de gemeenteraad niets anders te baat te nemen dan de inroeping van de algemene weldadigheid. Het gevoelen van de Gouverneur wordt hierover ingewonnen.

* * *

De gemeenteraad is met zorgen vervuld over het gedrag van de predikant. Getwijfeld wordt of de ontvangen giften op de juiste wijze worden verantwoord. Gevreesd wordt dat hierdoor weinig of geen giften meer zullen worden ontvangen. De gemeenteraad is van oordeel dat weer tot instelling van een commissie uit zijn midden voor het armbestuur moet worden overgegaan.

* * *

Over de visserij kan, ook over 1846, niet anders dan een somber relaas worden gegeven. Weliswaar is door Zijne Majesteit de Koning in het laatst van 1845 aan de vissers de gunst verleend om de gehele winter door te blijven vissen. Echter slechts enige schuiten hebben daarvan gebruik kunnen maken vanwege het ongunstige weer. Van januari tot half februari is er maar tweemaal de gelegenheid om zeewaarts te zeilen: de eerste reis wordt niets gevangen en de tweede wat roggen en schollen. Van half februari tot eind maart zijn de vissers ook maar weinig in de gelegenheid te vissen vanwege de zware winden. Ook de vangst is dan gering: wat tongen, roggen en schollen. Daarbij komt nog dat door de zogenaamde vijfhoeken, die zich in een verbazende menigte in zee bevinden, het vissen verhinderd wordt. De netten zijn dikwijls gevuld met deze vijfhoeken.

Het tweede kwartaal wordt het wat gunstiger. Er is meer vis te vangen, in het bijzonder tamelijk grote schollen, ook tongen, schelvis en tarbot. Van begin juli tot eind september is dan weer door windstilte en dan weer door zware winden de gelegenheid tot vissen minder en ook vertoont zich minder vis. Door de hitte is de gevangen vis snel bedorven. De verdiensten zijn dan ook gering.
Ook het laatste kwartaal is de vangst gering. Zelfs de rog die doorgaans dan veel te vangen is, wordt weinig aan de kust gezien.
Enkele schuiten vissen nog een keer op de Hollandse kust, omdat vernomen wordt dat daar iets meer te vangen is. Echter het voldoet niet aan de verwachting. Vanwege de oostenwind wordt er door de Hollandse vissers veel vis gevangen. Zij brengen buitengewoon veel vis te Antwerpen aan. De marktprijs voor de Arnemuidse vissers wordt hierdoor zeer gedrukt. De verdiensten zijn ongeveer gelijk aan die van 1845. Deze variëren per man van ƒ 125 tot ƒ 178. Er is zelfs een schuit waarop maar ƒ 80 per man is verdiend.

16 schuiten hebben dit seizoen de kustvisserij beoefend. Daarnaast hebben de hoogaarzen wel wat bot, doch zeer weinig garnalen of molenaar gevangen. Wel is de oestervangst tamelijk goed. Deze oesters worden te Zierikzee voor de oesterput aldaar opgekocht. Aan het eind van het jaar wordt ten behoeve van de visleursters spiering van de Zijd aan de Klundert gekocht, die aan de leursters een kleine verdienste oplevert.

* * *

Van de Hervormde Gemeente is weinig anders dan aanhoudend geruzie tussen predikant en gemeentebestuur te melden. In januari wordt dokter Oversluijs (de schoonzoon van burgemeester Baars) door de kerkenraad onder censuur gesteld ‘wegens ergerlijk gedrag op oudejaarsavond’. Tekenend voor de wanverhouding is wel de brief van burgemeester Baars aan de kerkenraad naar aanleiding van het voorgenomen huisbezoek door de predikant:

Vernomen hebbende dat u huisbezoek wenst te doen voor het aanstaande nachtmaal, zo verzoek ik u mede uit naam van mijn vrouw van dit bezoek verschoond te blijven, daar ik u zolang gij voortgaat u vijandig tegen de regering te verzetten, als handelend lijnrecht tegen Gods Woord. Tot welk einde ik u volstrekt niet in mijn woning zal toelaten, als beschouwende u onbekwaam dat werk naar de eis des Woords te kunnen doen. Lees de vermaning van de apostel Paulus tot de leraars. Daaruit zult gij zien hoedanig u behoorde te wezen. Mogelijk strekt het onder de Zegen Gods tot uwe bekering. Wat de verdere kerkenraad betreft, daar heb ik niets tegen en ben bereid die af te wachten.

In het notulenboek zijn uitvoerige briefwisselingen opgenomen tussen kerkenraad (in feite de predikant) en het gemeentebestuur, waarover hiervoor al het een en ander is vermeld. Het zou te ver voeren hier al te diep op in te gaan. Wel interessant is het vermelde in de notulen van 11 april, dat ‘het diaconaal armbestuur meerdere verwikkelingen en botsingen vreest bij de sterke pogingen die hier worden aangewend ter daarstelling ener afgescheidene gemeente, zoals de benoeming der nieuwe raadsleden ten bewijze strekt, en zich daarom van deze moeilijke betrekking gaarne ontslagen zag’.
De kerkenraad legt haar betrekking van diaconaal armbestuur neer, omdat ze zich niet kan verenigen met de door het gemeentebestuur gewijzigde armenbegroting voor 1846. De hierover verzonden brief wordt ondertekend door alle kerkenraadsleden behalve door P. Boone, die ‘zich hiervan wil verschoond zien’.
Van de uitnodiging van het Classicaal Bestuur om op 14 mei over de geschillen tussen gemeentebestuur en kerkenraad te spreken is hiervoor al melding gemaakt.

De armenrekening over 1845 sluit met een tekort van ƒ 25,85 (ontvangsten ƒ 1.168,63 en uitgaven ƒ1.194,48). Ook de kerkerekening over 1845 sluit met een tekort van ƒ 145,84 (ontvangsten ƒ 405,90 en uitgaven ƒ 551,74).

Per 1 januari 1847 zijn aftredend de ouderlingen Job de Ridder en Marinus Grootjans en de diakenen Pieter Boone en Jacob Meerman. Tot driemaal toe bedanken alle op de dubbeltallen gestelde kandidaten voor ouderling. Het Classicaal Bestuur wordt daarop gevraagd het stellen van dubbeltallen te mogen staken en vrijheid te verlenen dat één van de aftredende ouderlingen zal blijven zitten.

Arnemuidse visleurders en -leursters in Middelburg.
Arnemuidse visleurders en visleursters in Middelburg.