1845

In 1845 telt Arnemuiden ruim 1300 inwoners. Er zijn slechts 46 inwoners van boven de 61 jaar, waarvan 12 boven de 70 jaar en 2 boven de 80 jaar. Er zijn 198 huizen in de gemeente. Het grondgebied heeft een oppervlakte van 486 bunders.

Uit een register van begin de veertiger jaren blijken de volgende interessante gegevens over de beroepsbezigheden van de bevolking:

ambtenaren 2                 slagers 3
arbeiders 84                   sluiswachter 1
bode 1                           smidsknechts 3
bakkers 3                       timmerlieden 4
bakkersknechts 3            timmermansknechts 9
dienstmeiden 22             veerman 2
geneeskundigen 2          veldwachter 1
herbergiers 1                 vissers 137
hoefsmeden 2                visleurders 2
houtzagers 3                  visleursters 150
klerken 1                       vrachtrijders 1
koetsiers 1                     wagenmakers 1
landbouwers 13              wevers mannen 53
landb.knechts 14            wevers vrouwen 73
molenaars 1                   wevers kinderen 43
molenaarsknechts 1        weversbazen 2
rijksontvanger 1             winkeliers (mannen) 6
schaapherder 1              winkeliers (vrouwen) 7
schippers 2                    leerlingen (mannen) 68
schippersknechts 3         leerlingen (vrouwen) 36
schilders 1                     zonder beroep (mannen) 179
schoenmakers 4             zonder beroep (vrouwen) 357

In zijn in 1845 verschenen ‘Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden’ geeft A.J. van der Aa de volgende schets van Arnemuiden:

Men heeft in de gemeente 1 school en 1 stijfselfabriek.
De inwoners vinden schier het enige middel van bestaan in de kustvisserij, welke zij thans met 16, in 1834 nog met 21 schuiten, uitoefenen, terwijl buiten deze schuiten hier nog gevonden worden 19 hoogaarzen, die op de Schelde en de Zeeuwse stromen vissen.

Vroeger stonden hier 31 zoutketen, die aan velen een goed bestaan opleverden. Deze zoutketen, die aan onderscheidene heren uit Middelburg toebehoorden, waren langzamerhand tot 10 verminderd, toen op 7 juli 1802, ’s avonds om 11 uur, de kruitmolen aan de Middelburgse Havendijk, ruim een half uur hemelsbreed daarvan verwijderd, in de lucht sprong en het vuur aan de zoutketen mededeelde, zodat er 8 tot de grond toe afbrandden, weshalve er nu nog slechts twee overig zijn, welker eigenaars de ene te Middelburg, de andere te Arnemuiden woont.
Het Stadhuis is een vrij aanzienlijk maar ouderwets gebouw.
Het Tolhuis, dat vroeger de Ontvanger van de Grafelijke Tol tot woonhuis diende, en een fraai gebouw, bijna zo hoog als de kerk was, is op last van de Staten van Zeeland verkocht en dient thans tot woning van een particulier.

De Hervormde Gemeente, die tot de classis en ring van Middelburg behoort, telt thans ruim 1300 zielen. De Kerkenraad heeft een vrij beroep. De rooms-katholieken, zo die binnen het stadje als die in de gemeente wonen, en slechts 15 in getal zijn, worden tot de statie van Middelburg gerekend.

Het Arnemuidse Gat is allengs aan zijn mond met zand toegestopt, zodat de gehele stroom tot aan de stad zo zeer verland is, dat thans niet dan kleine schuiten en dat nog alleen bij hoog water, de stad genaken kunnen.

Boven in de westelijke gevel van de kerk ziet men een half vergulde, half zwarte bol, die met het uurwerk verbonden, de schijngestalten van de maan voorstelt, en onder deze bol is een uurbord, waarop tevens het hoog en laag water wordt aangewezen, hetwelk door de wending van het gezegde uurwerk geschiedt.

* * *

Het gebouw van de stijfselfabriek in het Christiaanpoldertje wordt dit jaar ingericht tot aardappelbloemfabriek. De stijfselfabriek rendeerde niet. Spoedig wordt deze fabriek echter opgeheven, want ook deze loopt niet. Daarna doet het gebouw dienst als calicotweverij tot 1855.

* * *

1845 is een jaar van rampen en armoede.
De aardappeloogst mislukt in het najaar. De inzameling van de winteraardappels wordt zeer bekommerend genoemd, zodat dit gewas voor het merendeel als verloren moet worden beschouwd. Door het misgewas van dit voorname levensmiddel wordt de gemeente dringend opgewekt tot het bijeenzamelen van een toereikende voorraad van levensbehoeften zoals tarwe, rogge, gerst, meel, boekweit, erwten, bonen, rijst, gierst en gort, om deze tegen verminderde prijzen en in geringe hoeveelheid aan de armen en behoeftige ingezetenen af te staan. De landbouwers worden opgewekt deze tegen matige prijzen aan de inwoners te verkopen.

Na ernstig beraad weet niemand van de raadsleden een middel om in een voorraad levensmiddelen te voorzien. Door de geringe visvangst gaat de toestand van jaar tot jaar verder achteruit. Aan verdere optrekking van de hoofdelijke belasting is ook niet te denken, daar de meeste vissers onvermogend zijn en anderen weigerachtig om iets te voldoen. Er wordt een commissie ingesteld belast met het inzamelen van liefdegiften van Zeelands meer gegoede ingezetenen. Deze wordt gevormd door Jan Kraamer, Joos van der Weele en secretaris Baars. Er wordt een advertentie in de Middelburgse Courant geplaatst. Ook het advies van de Gouverneur van Zeeland wordt ingeroepen.
Het provinciaal bestuur schrijft terug geen onderstand te kunnen geven met het oog op de misoogst. Aangeraden wordt om publieke onderstand in te roepen. Dringend wordt geadviseerd voorzorgmaatregelen te nemen tot handhaving van de rust en orde bij het bestaande misgewas van de winteraardappeloogst. Aangeraden wordt ‘acht te geven op wat dagelijks voorvalt tot aanschaf van de levensbehoeften als op datgeen wat tot vermaak en uitspanning strekt zo op markten, in winkels en in herbergen’. Verder adviseert de Gouverneur om de politiedienaren tot een nauwe plichtsbetrachting aan te manen en geen afwijkingen te gedogen. Eventueel moeten voor tijdelijk vertrouwde personen aangesteld worden. Ook wordt aangeraden een nachtwacht in te stellen.

Na ernstige beraadslaging wordt besloten dat bij werkelijke rustverstoringen een ijlbode naar de Gouverneur zal worden gezonden. Bijzonder zal gelet worden op het gedrag van de veldwachter. Er zullen geen vertrouwenspersonen worden aangesteld, daar dit bij het bestaande gebrek maar verbittering zou wekken en de financiële toestand verder zou verzwaren. Ook zal geen nachtwacht ingesteld worden. Ook vindt beraad plaats over werkverschaffingsmaatregelen. De vest zou nog wel gedempt kunnen worden, doch de stedelijke financiën laten dit niet toe. Mogelijk is er bij enkele landlieden nog wat werk, maar dit geldt niet voor een groot aantal vissers.

Opmerkelijk zijn in dit verband de volgende passages in het notulenboek van de gemeenteraad van 2 oktober: ‘Het komt ons het beste voor de toekomst, welke wel kommervol en duister is doch in de Goddelijke Voorzienigheid, steeds gelaten met bedaardheid tegemoet te gaan zonder betoning van veel kommer of vrees en hoe minder beweging men tot krachtdadige wederstand maakt, hoe beter ons zulks toeschijnt, zijnde wij dan ook niet bevreesd dat iets van dien aard in onze arme, doch steeds aan ons onderwerpelijke gemeente zal voorvallen’.

* * *

Ook aan het einde van dit jaar wordt ons gewest getroffen door een watervloed. De schade voor Arnemuiden blijft beperkt. Er moeten enige herstellingen plaatsvinden aan het dijkje van de Molenpolder en aan het Stadhuis. Door de stormwind is er een gat in het dak van het Stadhuis gewaaid. De herstelkosten bedragen ƒ 60,18, terwijl de kosten voor afdamming in verband met de gevreesde inundatie van het Christiaanpoldertje ƒ 2,63½ bedragen. Het herstel van het zeedijkje aan de Molenpolder door de arbeiders kost ƒ 53,78. Tot voorkoming van een herhaalde overstroming van het Molenpoldertje bij hoge watervloeden of doorbraak van het dijkje wordt besloten het zeedijkje te verhogen en de kosten van naar schatting ƒ 30 à ƒ 40 uit de post onvoorzien te betalen. De wethouders Adriaanse en Van Eenennaam wordt opgedragen de verhoging ‘ten meeste voordele van de stadskas’ plaats te doen hebben.

* * *

Temidden van alle treurnis en rampspoed mag het volgende bericht niet onvermeld blijven. Dit bericht vormt het allereerste signaal van de zo belangrijke ontwikkelingen voor de toekomst van Arnemuiden. Een lichtpunt tussen de donkere wolken van rampen, tegenslagen en armoede! Op 12 november komt namelijk Dirk Dronkers met een belangrijke concessie uit Den Haag terug. Deze concessie omvat de ook voor Arnemuiden zo belangrijke haven- en kanaalwerken op Walcheren, de afdamming van het Sloe en de aanleg van een spoorlijn van Vlissingen naar Bergen op Zoom. Dirk Dronkers wordt voor het door hem bereikte resultaat op grootscheepse wijze te Middelburg gehuldigd als redder van de stad en de eilanden Walcheren en Zuid-Beveland.

* * *

Over de school kan vermeld worden dat in maart een plan met begroting van de Middelburgse gemeentearchitect Bourdrez ter tafel komt voor een nieuwe school. Ook een uitbreiding of vervanging van de oude, destijds op kosten van de vorige schoolmeester Hoogerheyde op de hoek Lionstraat/Noordstraat gebouwde school is bekeken. De ruimte daar ter plaatse is te beperkt om daarop een nieuwe school volgens de aangewezen grootte van 17 Nederlandse ellen lengte en 8,5 ellen breedte te stichten.
Het oog is nu geslagen op de er tegenover gelegen hoek Lionstraat/Noordstraat, waar het huis en de erve van Hoogerheyde ligt. De oude schoolmeester is bereid zijn huis en erve in eigendom over te dragen voor ƒ 1.000. De erve is van voldoende oppervlakte om daarop de verlangde school te bouwen. Het huis kan dan dienen voor een behoorlijke woning van meester Kwekkeboom, die daarvan tegen betaling van een jaarlijkse huur gebruik kan maken.

Weliswaar heeft de stad op de Markt een plaats in eigendom waar de school zou kunnen worden gesticht. Toch voelt de gemeenteraad daar niet veel voor, want ‘uit aanmerking van het meerder geraas, zo van wagens als van de daar wonende hoefsmid’, wordt deze plaats minder doelmatig bevonden als die van Hoogerheyde. De totale kosten worden geraamd op ƒ 6.100, te weten voor de bouw van de nieuwe school ƒ 5.000, voor de aankoop van het huis met erve van Hoogerheyde ƒ 1.000 en voor onkosten ƒ 100. Het provinciaal bestuur wordt gevraagd het geheel ten laste van de provinciale fondsen te bekostigen.

* * *

Er doet zich ook een treurige affaire voor rondom de nieuwe stadsbode J.H. Harthoorn. Hij vraagt de gemeenteraad of hij thans alle aan zijn functie verbonden voordelen mag gaan genieten, ook het blijven wonen in het Stadhuis. Daardoor zal hij ook het genot verkrijgen van ‘den Hof, welke jaren aan den anderen ten faveure der bode is afgestaan’. De reden van zijn verzoek is dat hij in onmin leeft met z’n moeder, de ook nog in het Stadhuis wonende weduwe van de vorige stadsbode. De vete is volstrekt niet bij te leggen en de oude weduwe heeft hem bevolen met z’n vrouw het Stadhuis te verlaten. Hij is echter niet in staat om van zijn gering inkomen een woning te huren en ‘ziet zich alzo in de diepste armoede en ellende gedompeld en niets anders overblijft dan in deze duistere ogenblikken nevens God op deze vergadering zijn hoop te stellen’. De gemeenteraad besluit dat bode Harthoorn voortaan alle emolumenten verbonden aan het bodeambt inclusief het alleengebruik van de Stadhuiswoning met de tuin zal genieten. De weduwe Harthoorn wordt gelast het Stadhuis te verlaten en een woning elders te huren.

* * *

In augustus wordt burgemeester Baars in zijn functie van strandvonder te Arnemuiden verzocht dadelijk maatregelen te nemen betreffende de door Arnemuidse vissers aangebrachte natte tarwe, enig kemijnzaad en wat gerst, afkomstig van het op de 30e juli op de Banjaard gestrande Napolitaanse brikschip La Nova Fochana. Het graan is zodanig door zeewater doorweekt, dat het tot een spoedig bederf zal overgaan. Het aangebrachte wordt zo spoedig mogelijk openbaar verkocht.

Verder laten we nog enkele interessante gegevens van weliswaar wat ondergeschikt belang volgen. Tot tegenschatters voor de personele belasting worden benoemd de timmermansbaas Jan Karei Crucq en de winkelier Frans Jooosse. Zij beiden waren de overgrootvaders van mijn grootouders (Jozias Joosse en Martina Crucq). In dit verband vermelden we degenen die in de acht hoogste belastingklassen hoofdelijk worden omgeslagen:

In de 1e klas:
C.D. Baars (burgemeester) en Antheunis Boogert (rentenier).
In de 2e klas:
Abraham van Eenennaam (wethouder), Jan Karei Crucq (timmermansbaas), Adriaan Adriaanse (wethouder) en Gillis Kesteloo (korenmolenaar).
In de 3e klas:
de weduwe van Christiaan Crucq (rentenierster) en Leendert Wisse (landman).
In de 4e klas:
H. Haesebroeck (predikant), Frans van Eenennaam (broodbakker), Jan Noom (heelmeester), C.J. Baars (secretaris), Jan Oversluijs (heelmeester) en G.J. van Ginhoven (rijksontvanger).
In de 5e klas:
Pieter J. Crucq (broodbakker), Laurens van Eenennaam (broodbakker), Frans Joosse (winkelier), Pieter Kwekkeboom (schoolmeester), Pieter van Eenennaam (timmermansbaas) en Francois Chatin (commies 1e klas).
In de 6e klas:
Janis Caljouw (tuinier) en de landlieden Tannetje Crucq, Jacob Schoonenboom, Adriaan Koets, Leunis Willeboordse en Adriaan Filius.
In de 7e klas:
Pieter Kraamer (kleermaker), Cornelis Moens (winkelier), Salomon van Eenennaam (timmermansbaas), Jacobus Leunis de Rijke (slachter), Jan Kraamer (kleermaker), Adriaan van Sweeden (wagenmaker), Jan Bernard Joosse (tuinier), Doris Odding (winkelier). Arend Jan Beerthuis (weversbaas), Elisabeth de Vogel (hoefsmeedster), Cornelis van Eenennaam (vrachtrijder) en Elisabeth van Eenennaam (landbouweres).
In de 8e klas:
Joos van der Weele (hoefsmid), Jan Hendrik Nieuwenhuis (weversbaas), Jacob Meerman (scheepsmaker), Paulus Joosse (schoenmaker), Marinus Grootjans (visser), Gillis Harworth (weversbaas), Lieven Verrstraate (winkelier), Jan Buijs (kleermaker). Janna Kraamer (winkelierster). Maarten Kraamer (kleermaker), Blaas Schets (slachter), Jacob Schets (vrachtrijder), H.W. Hoogerheyde (oud-schoolmeester), Joris Westerweel (schoenmaker) en Adriaan Meerman (scheepsmaker).

Als vertrouwenspersonen namens de inwoners van Arnemuiden worden bij de verkiezing van een lid voor Provinciale Staten benoemd de landbouwer Antheunis Boogert, de bakkersbaas Pieter Johannis Crucq (zoon van de vorige burgemeester Christiaan Crucq) en de bakkersbaas Laurens van Eenennaam (zoon van wethouder Abraham van Eenennaam).
De weduwe van de overleden stadsbode B.J. Harthoorn krijgt als pachtster van het gras op de begraafplaats vermindering van pacht vanwege het verminderen van de oppervlakte gras door het begraven.
De pachter van de straatmest beklaagt zich erover dat door ingezetenen mestbakken worden aangelegd tot verzameling van deze specie. Dit strekt tot z’n nadeel. Besloten wordt maatregelen te nemen om dit tegen te gaan.
Aan de broodbakkers Frans en Laurens van Eenennaam (beiden zijn zoons van wethouder Abraham van Eenennaam) wordt toestemming verleend tot het doen malen van 16 mudden gerst of ander beestevoeder tot mesting van hun varkens.

Weversbazen over de calicotweverijen zijn Gillis Haworth en Jan Hendrik Nieuwenhuis.
Tot veldwachter wordt benoemd Matthijs Glerum in de plaats van de vorig jaar aangestelde Hendrik Kuipers, die benoemd is tot deurwaarder. Glerum zal vele jaren een vertrouwde verschijning in Arnemuiden zijn. Hij wordt ook aangesteld als klokkensteller.

Bij Koninklijk Besluit van 14 oktober 1845 wordt aan de stad Middelburg vergunning verleend tot bedijking van de Mortierepolder (49,79 ha). Deze bedijking vindt plaats in 1846.

* * *

Over de visserij in het algemeen kan ook dit jaar weinig goed nieuws vermeld worden. Het is een jaar van matige vangsten en prijzen. 16 visschuiten en 19 hoogaarzen gaan dit jaar ter visvangst. Door de langdurige vorst kan de kustvisserij eerst eind maart een aanvang nemen. Wel lopen in februari 12 schuiten uit, maar de kordenetten zijn zo met ijs bezet dat ze niet gebruikt kunnen worden. In april vertrekken enige schuiten naar de Hollandse kust, waar de vangsten ook matig zijn. De gehele zomerperiode is de visvangst zeer gering, ook vanwege het ongestadige weer. Zelfs in de herfst, de zogenaamde roggevangsttijd, wordt er zeer weinig gewone vis gevangen. De verdiensten per vissersman variëren dit jaar van ƒ 90 (de minste) tot ƒ 170 à ƒ 200 (de meeste). Wel wordt er vanaf september veel rog gevangen. Deze vindt in Antwerpen een goede aftrek. Door de hoge invoerrechten zijn de vissers wel gedwongen de gevangen rog zelf naar Antwerpen te brengen. Vanwege de ruime aanvoer van kabeljauw en schelvis door Hollandse en Belgische sloepen aldaar is echter de marktprijs laag, ook veroorzaakt door de aardappelziekte en de in België gevorderde hoge invoerrechten.

In november gaan enige schuiten op de kuilvisserij op schar op de Schelde. Dit levert ƒ 2 à ƒ 3 per man per week op. Door de misoogst van de aardappelen zijn de levensmiddelen voor de vissers aanzienlijk duurder geworden. De armoede is groot. De vooruitzichten zijn donker, zowel voor de vissers als voor het grootste deel van de ingezetenen die door of van de visserij hun bestaan hebben.
De cirka 19 hoogaarzen vangen dit jaar nogal wat bot en garnalen en in oktober/november wat oesters, die voor een redelijke prijs kunnen worden verkocht. Molenaar of haring wordt niet gevangen. Wel wordt wat spiering uit Holland opgebracht en te Arnemuiden verkocht, wat een kleine verdienste oplevert.

In oktober komt de voor de vissers ongunstige mededeling dat ze voor de uitoefening van de kustvisserij gehouden zijn van half november tot half februari de visserij buitengaats te staken. De reden hiervan is dat ze jaarlijks een premie van ƒ 250 per schip ontvangen ingevolge ’s Konings Besluit. De gemeenteraad dient een dringend verzoek in om de vissers van die verplichting te ontheffen en hen toe te staan ‘dat ze desverkiezende de gehele winter hun brood op het water kunnen zoeken, hetwelk bij een gunstige winter veel tot voorziening hunner behoeften zou kunnen toedragen, zo bij de vissers als bij de visleursters’. Verheugend is het bericht in november van Zijne Majesteit de Koning, dat de vissers vrijheid hebben de gehele aanstaande winter de visserij buitengaats uit te oefenen. Vanwege de zware stormwinden na half november tot aan het einde van het jaar kan er echter weinig gebruik van gemaakt worden.

* * *

Wat de Hervormde Gemeente betreft is er in deze jaren een groeiende onmin merkbaar tussen het gemeentebestuur en ds. Haesebroeck. Ook in de Hervormde Gemeente ligt de predikant zeer verkeerd. Er is een drukke briefwisseling tussen de predikant en het gemeentebestuur. Ook de Classis is hier bij betrokken en berispt de kerkenraad in maart over eigendunkelijk handelen.
De notulen van de gemeenteraad maken er melding van dat er naar aanleiding van de jaarrekening van het armbestuur ‘een zeer vijandige en verwarde brief van den Leraar bij het gemeentebestuur is ingekomen, waarin op zeer vijandige wijze kennis wordt gegeven van het gedrag van de geneesheer Oversluijs waarin vele onwaarheden zijn vermeld’. De gemeenteraad legt deze brief ter zijde.
Ook in oktober wordt blijk gegeven van geruzie met het kerkbestuur. De predikant als presidentkerkvoogd wordt een slechte administratie verweten. Hierover wordt gesproken met een deputatie van de kerkenraad, bestaande uit ouderling Daniël van Belzen en de diakenen Abraham Marijs en Jacob Jobse.

Uit de armenrekening over 1844 blijkt dat de ontvangsten volledig zijn besteed aan de armenzorg; er is geen enkel saldo. Maar helaas blijkt uit een staat van baten en lasten over 1845 echter dat er een tekort is ontstaan van ruim ƒ 500. Door de kerkenraad wordt het provinciaal bestuur (buitenom de gemeente) zelfs een subsidie van ƒ 500 gevraagd ‘ter bestrijding van de gevolgen van de tyfusepidemie van 2 jaar terug’. Het gemeentebestuur wenst een deugdelijke afrekening van de baten en lasten van de armenzorg over de jaren 1843-1845, vooral ook van de besteding van de tijdens de epidemie in 1843 ontvangen giften van buiten de gemeente. Er wordt over het ontstaan en het wegwerken van het tekort van ruim ƒ 500 een uitvoerige briefwisseling gevoerd tussen het gemeentebestuur en de kerkenraad. Het gemeentebestuur weigert de armenbegroting voor 1846 goed te keuren zolang dit tekort niet is opgehelderd. Uiteindelijk wordt er een zodanige schikking getroffen, dat de diaconie weer met een schone lei kan beginnen.

Maar in december laait het gekrakeel weer op. In het notulenboek vermeldt ds. Haesebroeck: ‘In de namiddagkerkdienst van 6 december, terwijl deze nauwelijks geëindigd is, ‘werd de predikant door de bode der stedelijke regering vanwege de burgemeester op de trappen der predikstoel tot grote ergernis van gemeente en kerkenraad een brief overhandigd, welks inhoud die ergernis en verontwaardiging vermeerderde’. Het blijkt een zeer felle brief van burgemeester Baars, waarin hij betoogt dat de predikant zich moest schamen om de arbitrage-uitspraak van Gedeputeerde Staten over de oude geschillen tussen gemeentebestuur en predikant te weerstreven. Temeer ‘daar Gedeputeerde Staten in liefde, vrede en eensgezindheid ons behandelden en juist de vissers de premie van ƒ 250 en het varen in de winter toestonden’. En ook omdat het gemeentebestuur dit jaar al ƒ 700 subsidie verleende ten behoeve van de armenkas en nu weer ƒ 100. De kerkenraad neemt met misnoegen kennis van deze brief en de predikant schrijft een ongezouten brief terug, waarin hij betoogt dat ‘hij bij het provinciaal bestuur valselijk is beschuldigd’. Kort daarop gaat een commissie uit de kerkenraad bij Zijne Excellentie de Commissaris van de Koning op audiëntie om over al het voorgevallene in de kerk en over de verwekte grote ergernis in de gemeente te spreken.

De kerkerekening over 1844 sluit eveneens met een kwaad slot van ƒ 37,45 (ontvangsten ƒ 452,98 en uitgaven ƒ 490,43).

De ouderlingen Daniël van Belzen en Cornelis Oreel en de diakenen Blaas Cornelisse en Paulus Joosse zijn dit jaar aftredend. Van de gestelde kandidaten stoppen P.J. Crucq, J. Buijs en J. Schets briefjes in de ‘kerkezak’ dat ze niet in aanmerking wensen te komen. Verkozen worden tot ouderlingen Adriaan Filius en Laurens van Eenennaam en tot diakenen Adriaan Meerman en Izak van Belzen.

Vermeldenswaard is het verslag van het gehouden huisbezoek begin dit jaar: ‘Er is niets vermeldenswaardigs als de klachten over het leven op de straten en de verregaande goddeloosheid op de zon- en feestdagen en over de planken op de stoelen in de kerk dat velen niet zoveel behoeven te betalen’.
Dit jaar wordt het zeer grote aantal van 51 nieuwe lidmaten aangenomen.

1846

Uit het Stadsbestuur treden dit jaar enkele oude getrouwen, die zeer vele jaren Arnemuiden dienden als raadslid of wethouder, namelijk Abraham van Eenennaam en Leendert Wisse.

De 72-jarige Abraham van Eenennaam, zoon van de voormalige burgemeester Salomon van Eenennaam, vanaf 1803 raadslid en ruim 25 jaar wethouder, verzoekt niet meer in aanmerking te komen voor herbenoeming. De timmermansbaas en ook gedurende een aantal jaren eigenaar van een zoutkeet, zal nog vele jaren van zijn welverdiende rust genieten. Op 90-jarige leeftijd is hij in 1764 overleden.
Abraham van Eenennaam werd als timmermansbaas opgevolgd door zijn zoon Salomon (1795-1856). Z'n zonen Laurens (1803-1865) en Frans (geboren in 1897) zijn beiden broodbakker. Ook hun nazaten zullen tot halverwege de 20e eeuw het bakkersbedrijf voortzetten. Een andere zoon, Pieter van Eenennaam, is korenmolenaar te Nieuw- en Sint Joosland. Een kleinzoon van Abraham van Eenennaam, Salomon, zal later wel een halve eeuw Arnemuiden als raadslid, wethouder en burgemeester dienen.

Een andere oudgediende is de 79-jarige Leendert Wisse, rentenier en voorheen landbouwer op een hofstede tussen Arnemuiden en Middelburg. Hij wordt dit jaar ziekelijk en is niet meer in staat zijn raadslidmaatschap waar te nemen. Op 15 mei van dit jaar is Wisse overleden.

In de vacature van Van Eenennaam krijgt het volgende tweetal de meeste stemmen: Jacob Meerman, de scheepstimmermansbaas, 5 stemmen, en Jan Karei Crucq, de timmermansbaas, 4 stemmen. In de vacature van Wisse wordt het volgende tweetal gesteld: Jacob Schoonenboom, landbouwer, 4 stemmen, en Antheunis Boogert, landbouwer, 3 stemmen. Benoemd worden Jacob Meerman en Jacob Schoonenboom.
Tot wethouder in de vacature van de afgetreden wethouder Abraham van Eenennaam wordt benoemd de kleermakersbaas Jan Kraamer.

Burgemeester Baars wordt steeds zwakker. Keer op keer moet hij door ongesteldheid of toenemende zwakte verstek laten gaan om de raadsvergaderingen voor te zitten. In die gevallen treedt wethouder Adriaan Adriaanse als oudste in jaren en met de langste staat van dienst als voorzitter op. Ook wordt Adriaanse tot ambtenaar van de burgerlijke stand benoemd. Wanneer we alle perikelen van ook dit jaar weer op ons in laten werken, is het ook niet verwonderlijk dat het zware ambt van burgemeester van Arnemuiden gedurende nu al zovele jaren voor de heer Baars een slopende werking heeft.
Zeer opmerkelijk is overigens in 1846 het zeer grote aantal inwoners (116) dat overlijdt. Onder hen is ook de timmermansbaas Jan Karei Crucq op de jonge leeftijd van 43 jaar. Zijn overlijden wordt aangegeven door zijn schoonzoon Gillis Kesteloo, de molenaar, en zijn oom Maarten Kraamer, de kleermaker.
Ook overlijdt dit jaar op 72-jarige leeftijd Jacoba Maria Grijp, weduwe van mr. Gerhard Haesebroeck, de moeder van de predikant ds. H. Haesebroeck.

* * *

Een belangrijke gebeurtenis dit jaar is het bezoek van Zijne Excellentie de heer Staatsraad Gouverneur op de 27e mei aan Arnemuiden. Het in de notulen van de gemeenteraad opgenomen verslag van het bezoek is dermate interessant dat we het volledig in deze Kroniek overnemen:

Hedenmorgen vereerde de heer Staatsraad Gouverneur om 11 uur de Stad met een bezoek. De ingezetenen is verzocht Z.E. de meest mogelijke eer te bewijzen. De voorzitter stelt de vergadering voor Zijne Excellentie in een commissie aan de Poort op te wachten. Hiertoe worden aangewezen de burgemeester, wethouder Adriaanse en de secretaris.

Hiermee genoegen genomen hebbende, zo begeeft zich de burgemeester en de genoemde leden naar de Middelburgsche Poort, alwaar Z.E., reeds in aantocht, uit het rijtuig stapte en door de burgemeester begeleid, naar het Stadhuis wandelde, de leden aldaar begroette en voorts in de raadkamer zitting nam, door de burgemeester namens de raad met een hartelijke toespraak verwellekomd, Z.E. de toestand der gemeente in het kort mededeelde en na bedankt te hebben voor de hulp welke deze gemeente van tijd tot tijd vanwege het Provinciaal Bestuur steeds mocht ondervinden. Zo bedankte Zijne Excellentie voor die toespraak en gaat, na het een en ander rakende het Plaatselijk Bestuur gevraagd te hebben, over tot het nazien van al de registers en stukken van de secretaris, dewelke in de beste orde bevonden worden en daarvoor deszelfs tevredenheid te kennen gegeven hebbende, zo begeeft zich Z.E., na aan twee belangstellende personen audiëntie verleend te hebben, met al de leden naar het kerkgebouw, alwaar Z.E. door de predikant en de leden des kerkeraads werd opgewacht en gecomplimenteerd werd, het kerkgebouw in ogenschouw nam en zich daarna begaf naar de school, teneinde het onderwijs in dezelve op te nemen.

Hierover hoogst tevreden, zo begeeft zich Z.E., na de weverijen bezichtigd te hebben, met de leden naar de Middelburgsche Poort en neemt aldaar van het bestuur vriendelijk afscheid, deszelfs tevredenheid over het een en ander te kennen gevende, en bedankende voor de verversing welke voor Zijne Excellentie was in gereedheid gebracht.

De burgemeester en secretaris, mede afscheid nemende van de leden, als moetende in die betrekkingen Z.E. te Kleverskerke ontvangen, zo begeven zich de leden naar het Stadhuis en na gebruik gemaakt te hebben van de verversing voor Zijne Excellentie in gereedheid gebracht, zo verlaten de leden elkander, tevreden over het bezoek van Zijne Excellentie in hun midden gehad te hebben, terwijl de wethouder Adriaanse dezelve herinnert hedenavond ten 5.30 ure andermaal alhier te compareren. De kosten voor de receptie van de Heer Gouverneur gemaakt, ter som van f 13,74, worden uit de post onvoorziene uitgaven betaald.
Des avonds komt de raad opnieuw bijeen met uitzondering van het lid Meerman, dewelke door het sterfgeval van zijn kind verzocht heeft daarvan verschoond te blijven.

* * *

In januari wordt een brief van het diaconaal armbestuur ontvangen met de mededeling dat er afgelopen zondag geen bedeling van de armen is geweest, aangezien daartoe geen fondsen meer voor handen waren.
De burgemeester wijt dit aan de predikant Haesebroeck. Door zijn halsstarrig verzet, zowel aan de bevelen van Gedeputeerde Staten als aan die van deze vergadering, is de armenbegroting tot op heden nog niet ingekomen. Daardoor hebben Gedeputeerde Staten de begroting nog niet goedgekeurd en daardoor kan de subsidie van ƒ 700 nog niet worden uitgekeerd aan de diaconie. Overwogen wordt dat, niettegenstaande deze vertraging, de behoeften van de armen bij voortduur blijven bestaan. De diaconie is niet in staat vanwege de geringe opkomst in de openbare godsdienst in die behoeften door de ontvangen gelden in de collecten te voorzien. Gedeputeerde Staten wordt voorgesteld maandelijks een voorschot van ƒ 50 te verlenen aan de diaconie.

In februari ontstaat er weer een geschil tussen het gemeentebestuur en het diaconaal armbestuur. Het armbestuur is van mening dat een aantal posten in de rekeningen van dokter Oversluijs niet voor deugdelijk erkend kunnen worden. Het gemeentebestuur heeft echter de zekerheid dat die kosten werkelijk verschuldigd zijn. Niet geheel duidelijk is in hoever burgemeester Baars als schoonvader en secretaris Baars als zwager dokter Oversluijs de hand boven het hoofd houden.
Na een dringende aanmaning van Gedeputeerde Staten wordt besloten het geschil bij te leggen en de discutabele posten ten bedrage van in totaal ƒ 73,80 uit de stadskas te vergoeden, aangezien het armbestuur niet tot de inzending van de stukken kan worden genoodzaakt en ‘den Leraar door een onverzoenlijke haat zich niet wil laten overtuigen, maar zich met kracht verzet tot beëindiging van dat geschil’.

Daarop komt de mededeling van de kerkenraad dat ‘den dominé, Filius en Van Eenennaam hun betrekking als leden van het diaconaal armbestuur hebben ter neder gelegd, om reden dezelve zich niet kunnen houden aan de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde armenbegroting voor 1846’. De gemeenteraad vraagt het Armbestuur daarop ‘zeer vriendelijk ons wel te willen berichten hoe in dezen zal behoren gehandeld te worden’.

Ook Gedeputeerde Staten bemoeien zich met deze kwestie. Ze wijzen de kerkenraad er op dat, zolang het Classicaal Bestuur nog niet heeft beslist op het ontslagverzoek van de voorzitter en enkele leden om uit hun diaconale betrekking te worden ontslagen, de diaconie aansprakelijk blijft voor de geregelde voortgang der bedeling van de armen en voor de betaling van alle uitgaven van het armbestuur en dus ook verantwoordelijk zullen zijn voor alle nadelige gevolgen welke uit het verzuim van hun plichtsbetrachting zouden kunnen voortvloeien ‘en aangezien geen stedelijk bestuur verplicht is aan enig kerkelijk armbestuur subsidie uit de gemeentekas te verstrekken, het armbestuur de voorwaarden en bepalingen van het plaatselijk bestuur in acht dient te nemen. En als er dan onoverkomelijke bezwaren zouden zijn betreffende de administratie, dan had men zich tot Gedeputeerde Staten moeten wenden alvorens tot de onberaden stap van het vragen van ontslag over te gaan’. Met klem wordt geadviseerd het ontslagverzoek bij het Classicaal Bestuur terug te vragen.

Het komt er uiteindelijk van dat er een samenspreking gehouden wordt door deputaties van Gedeputeerde Staten, het gemeentebestuur en de kerkenraad. Namens Gedeputeerde Staten worden benoemd de heren mr. M.P. van Visvliet en mr. H. du Buisson Becuis ‘om zo mogelijk doelmatige schikkingen te beramen ter beëindiging van de geschillen tussen kerkenraad en stadsbestuur’. Namens het gemeentebestuur worden aangewezen de burgemeester, wethouder Adriaanse en de secretaris. Namens de kerkenraad worden afgevaardigd ds. Haesebroeck en de ouderlingen A. Filius en L. van Eenennaam.

In juni wordt door de drie deputaties een conferentie gehouden tot regeling van de geschillen bij de armenadministratie. De commissie vermaant dat een ieder zich voortaan zal houden aan ieders bijzondere belangen. Met name mr. Van Visvliet doet krachtige pogingen om tot het bijleggen van de geschillen te komen. De leraar ds. Haesebroeck stelt zich zeer afhoudend op en wenst acht dagen beraad. Echter mr. Van Visvliet, ‘die de predikant herhaaldelijk op hevige toon terechtwijst, bindt de noodzakelijkheid om thans uit de geschillen te komen met zoveel ernst en klem op, dat de predikant daarvan afziet en instemt’.

De gemeenteraad, het resultaat van de conferentie vernemend, besluit de tekorten op de armenbegroting van in totaal zo’n ƒ 800 bij te passen ‘in de verwachting dat het armbestuur in het vervolg steeds blijken zal geven ener schuldige reverentie aan de billijke voorwaarden, haar door deze vergadering voorgeschreven’.
Er komt bericht van de kerkenraad dat zij voor vijl jaar toe wil treden tot de gemaakte schikking. Als gedeputeerden uit het armbestuur worden benoemd Izak van Belzen en Adriaan Meerman. Niettemin schijnt de predikant onverzoenlijk en halsstarrig. Zo moet de ingediende armbegroting voor 1847 weer terug gezonden worden omdat de predikant deze niet heeft ondertekend.
Uit de kerkenraadsnotulen van 12 juli blijkt, dat de predikant zich gekrenkt voelt omdat hij als onruststoker te boek staat bij Gedeputeerde Staten en het Classicaal Bestuur en hij het is die de kerkenraad naar z’n hand zet.

Ook verderop in het jaar blijken herhaaldelijk meningsverschillen tussen het gemeentebestuur en de predikant ‘aangezien de Leraar zich in geen opzicht wil laten overtuigen’. Zo vindt burgemeester Baars dat de armenbegroting voor 1846 blijken draagt opgemaakt te zijn door onkundige personen of dat men het voornemen heeft de ingezetenen op grote en drukkende lasten te brengen. Er wordt namelijk een subsidie aangevraagd van ƒ 1.690. Dit berag wordt door de gemeenteraad teruggebracht tot ƒ 760.

* * *

In de Middelburgsche Courant worden in april via een advertentie de inwoners van Middelburg dank gezegd ‘voor hun bemoeienis en betoonde medewerking om het lot van hun verarmde natuurgenoten zo mogelijk enigszins dragelijk te maken bij het verlies of mislukken van de aardappeloogst in de voorleden winter, waardoor wij alstoen met kommer de nu zo gezegende, afgelopen winter tegemoet gingen’.

In september blijkt uit de controle van de boeken van het diaconaal armbestuur over de jaren 1843 tot en met 1846 een tekort van ƒ 793,93. Het armbestuur merkt hierbij op, dat bij haar geen fondsen aanwezig zijn om dit tekort te bestrijden. De collecten en vrijwillige giften zijn de enige inkomsten van de kerk en deze zijn op verre na niet toereikend tot voorziening in de bestaande behoeften. Deze behoeften zijn sinds de alhier geheerst hebbende ziekte in 1843 aanmerkelijk toegenomen. Een aantal weduwen en wezen is ten laste van het armbestuur gebleven. De armoede neemt steeds meer toe bij de steeds verminderende en geringe visvangst. Dit is de enige bron van bestaan voor het grootste gedeelte van de ingezetenen. De armoede is zodanig toegenomen dat het armbestuur jaarlijks een niet geringe subsidie uit de plaatselijke kas moet worden toegevoegd. Ook het gemeentebestuur acht zich niet in staat om het tekort bij te passen. De hoofdelijke omslag is al tot het maximale opgevoerd. Zou de belasting op het brood, het geslachte en het gedestilleerde nog verder verhoogd worden, dan zal men deze levensmiddelen meebrengen uit Middelburg tot groot nadeel van de Arnemuidse bakkers en winkeliers. Besloten wordt Zijne Majesteit de Koning een verzoek te doen om tot delging van de schulden het Stedelijk Bestuur goedgunstig te willen toestaan ‘om tot de verkoop van 1300 gulden 2½ % inschrijving op het grootboek der nationale schuld over te gaan’.

* * *

Wat de school betreft komt er in maart heugelijk nieuws voor de verarmde stad. Bij brief van 13 maart berichten Gedeputeerde Staten naar aanleiding van het ingezonden plan voor de bouw van een nieuwe school. De provincie is bereid in de tot ƒ 5.000 teruggebrachte kosten (deze bedroegen, inclusief de aankoop van het huis met erve van de vorige schoolmeester Hoogerheyde, ƒ 6.100) de helft ten bedrage van ƒ 2.500 uit de provinciale fondsen te vergoeden. Aangeraden wordt de andere helft bij Zijne Majesteit de Koning aan te vragen, welk verzoek Gedeputeerde Staten willen ondersteunen. Deze brief wordt door de gemeenteraad met grote dankbaarheid begroet. De gevoelens van dankbaarheid worden aan Gedeputeerde Staten overgebracht. In juni komt er ook bericht van de Minister van Binnenlandse Zaken over de schoolbouw. Voor dit jaar zijn er helaas geen fondsen beschikbaar. Hij heeft evenwel Gedeputeerde Staten de verzekering gegeven dat het verzoek niet uit het oog zal worden verloren, maar volgend jaar een zoveel mogelijk gunstig rapport aan Zijne Majesteit zal worden uitgebracht.

Maar de oude schoolmeester Hoogerheyde gaat het alles te lang duren. Hij bericht het gemeentebestuur af te willen zien van z’n aanbod tot verkoop van zijn woning met erve ‘aangezien hij over ’t algemeen hoort dat de bouwing ener nieuwe school dit jaar vernietigd is en hij verplicht is noodzakelijke herstellingen te doen plaats hebben’. De gemeenteraad wijst hem er op, dat de schoolbouw niet vernietigd is, maar tot volgend jaar is uitgesteld. Hoogerheyde schrijft daarop een brief aan Gedeputeerde Staten dat hij afziet van verkoop als niet spoedig tot de bouw wordt overgegaan. Dit leidt er toe dat de gemeente gemachtigd wordt Hoogerheyde een voorschot te verlenen van ƒ 200 voor de aankoop van zijn woning. In oktober keuren Gedeputeerde Staten de aankoop van het huis met erve van Hoogerheyde goed. Nieuw is dat het perceel met de onderwijzerswoning door de schoonvader van meester Kwekkeboom, Van Borne te Westkapelle, wordt aangekocht.

* * *

In mei stellen Gedeputeerde Staten voor om de gemeenten Kleverskerke en Arnemuiden te verenigen, hetwelk naar hun gevoelen in het belang van de ingezetenen en die van Kleverskerke zal zijn. De gemeenteraad wordt uitgenodigd dit te bespreken en een zodanig getal grondeigenaars in de gemeente op te roepen als met het getal leden van de gemeenteraad overeenkomt. De volgende grondeigenaren worden uitgenodigd: Jan Karei Crucq, Antheunis Boogert, Frans van Eenennaam, Laurens van Eenennaam, Jacob Schets, Jan Bernard Joosse en Janis Caljouw. Gedeputeerde Staten wordt bericht dat er geen bedenkingen bestaan om Kleverskerke met Arnemuiden te verenigen.

De schoonhoudster van de straten en goten Helena Maartense, die na de dood van haar vader Jan Maartense met deze functie is begunstigd, overlijdt in januari. In haar plaats wordt benoemd Klaas Flink. Klaas Flink wordt voor drie jaar huurder van één van de stadswoninkjes aan de Lionstraat voor ƒ 24 per jaar. Het andere wordt verhuurd aan P. Schroevers.
De verpachting van de straatmest wordt voor drie jaar gegund aan de landman Levinus Willeboordse voor ƒ 65.

De stadsbode Harthoorn krijgt een gratificatie voor zijn bijzondere ijver en het doen van waarschuwingen voor de invordering van de hoofdelijke omslag. Geconstateerd wordt dat er nog meer dan 100 personen zijn die het verschuldigde nog niet hebben voldaan, bij wie het ook niet zal kunnen worden ingevorderd.
Er zijn ook 21 vissers die hun hoofdelijke omslag nog niet hebben voldaan door onwilligheid.

In 1846 vindt de inpoldering plaats van het geheel opgeslikte Welsingekanaal. Deze inpoldering verloopt in twee gedeelten, namelijk in 1846 de Mortierepolder en in 1860 de Schorerpolder.

In december komt een aanbeveling van de Gouverneur van Zeeland binnen 'om te proberen werk te verschaffen aan de volksklasse gedurende de winter en het treffen van maatregelen in het belang der algemene veiligheid bij het gedeeltelijk mislukken van twee voorname voedingsmiddelen, de rogge en de aardappelen, en de daarmee gepaard gaande duurte van dagelijkse levensbehoeften’.
Na ernstige beraadslaging besluit de gemeenteraad de Gouverneur kennis te geven dat de raad zich volkomen verenigt met zijn advies en het nuttig en nodig oordeelt dat gedurende dit jaargetijde bij de mislukte aardappeloogst in het onderhoud van de volksklasse en de vermeerdering der politie tot handhaving van orde en rust wordt voorzien. Echter dat zij zo min tot het een als tot het ander in staat is, aangezien bij het stil liggen der visschuiten de volksklasse zo talrijk is, dat men noch door het verschaffen van werk noch door bijdragen uit de plaatselijke kas en hun behoeften kan voorzien. Want al zouden de werken voorhanden zijn, dan nog zijn de inwoners daartoe niet in staat omdat de vissers voor handenarbeid op het land geheel ongeschikt zijn. Uitgezonderd dan enkele arbeiders, waarvoor aan de landlieden zal worden gevraagd deze zo mogelijk gedurende de winter werk te verschaffen.

Ook de plaatselijke kas gedoogt niet om in de behoeften te voorzien, evenmin als in de onkosten die nodig zouden zijn tot uitbreiding van de politie. Tot tegemoetkoming in de nood van velen in deze gemeente weet de gemeenteraad niets anders te baat te nemen dan de inroeping van de algemene weldadigheid. Het gevoelen van de Gouverneur wordt hierover ingewonnen.

* * *

De gemeenteraad is met zorgen vervuld over het gedrag van de predikant. Getwijfeld wordt of de ontvangen giften op de juiste wijze worden verantwoord. Gevreesd wordt dat hierdoor weinig of geen giften meer zullen worden ontvangen. De gemeenteraad is van oordeel dat weer tot instelling van een commissie uit zijn midden voor het armbestuur moet worden overgegaan.

* * *

Over de visserij kan, ook over 1846, niet anders dan een somber relaas worden gegeven. Weliswaar is door Zijne Majesteit de Koning in het laatst van 1845 aan de vissers de gunst verleend om de gehele winter door te blijven vissen. Echter slechts enige schuiten hebben daarvan gebruik kunnen maken vanwege het ongunstige weer. Van januari tot half februari is er maar tweemaal de gelegenheid om zeewaarts te zeilen: de eerste reis wordt niets gevangen en de tweede wat roggen en schollen. Van half februari tot eind maart zijn de vissers ook maar weinig in de gelegenheid te vissen vanwege de zware winden. Ook de vangst is dan gering: wat tongen, roggen en schollen. Daarbij komt nog dat door de zogenaamde vijfhoeken, die zich in een verbazende menigte in zee bevinden, het vissen verhinderd wordt. De netten zijn dikwijls gevuld met deze vijfhoeken.

Het tweede kwartaal wordt het wat gunstiger. Er is meer vis te vangen, in het bijzonder tamelijk grote schollen, ook tongen, schelvis en tarbot. Van begin juli tot eind september is dan weer door windstilte en dan weer door zware winden de gelegenheid tot vissen minder en ook vertoont zich minder vis. Door de hitte is de gevangen vis snel bedorven. De verdiensten zijn dan ook gering.
Ook het laatste kwartaal is de vangst gering. Zelfs de rog die doorgaans dan veel te vangen is, wordt weinig aan de kust gezien.
Enkele schuiten vissen nog een keer op de Hollandse kust, omdat vernomen wordt dat daar iets meer te vangen is. Echter het voldoet niet aan de verwachting. Vanwege de oostenwind wordt er door de Hollandse vissers veel vis gevangen. Zij brengen buitengewoon veel vis te Antwerpen aan. De marktprijs voor de Arnemuidse vissers wordt hierdoor zeer gedrukt. De verdiensten zijn ongeveer gelijk aan die van 1845. Deze variëren per man van ƒ 125 tot ƒ 178. Er is zelfs een schuit waarop maar ƒ 80 per man is verdiend.

16 schuiten hebben dit seizoen de kustvisserij beoefend. Daarnaast hebben de hoogaarzen wel wat bot, doch zeer weinig garnalen of molenaar gevangen. Wel is de oestervangst tamelijk goed. Deze oesters worden te Zierikzee voor de oesterput aldaar opgekocht. Aan het eind van het jaar wordt ten behoeve van de visleursters spiering van de Zijd aan de Klundert gekocht, die aan de leursters een kleine verdienste oplevert.

* * *

Van de Hervormde Gemeente is weinig anders dan aanhoudend geruzie tussen predikant en gemeentebestuur te melden. In januari wordt dokter Oversluijs (de schoonzoon van burgemeester Baars) door de kerkenraad onder censuur gesteld ‘wegens ergerlijk gedrag op oudejaarsavond’. Tekenend voor de wanverhouding is wel de brief van burgemeester Baars aan de kerkenraad naar aanleiding van het voorgenomen huisbezoek door de predikant:

Vernomen hebbende dat u huisbezoek wenst te doen voor het aanstaande nachtmaal, zo verzoek ik u mede uit naam van mijn vrouw van dit bezoek verschoond te blijven, daar ik u zolang gij voortgaat u vijandig tegen de regering te verzetten, als handelend lijnrecht tegen Gods Woord. Tot welk einde ik u volstrekt niet in mijn woning zal toelaten, als beschouwende u onbekwaam dat werk naar de eis des Woords te kunnen doen. Lees de vermaning van de apostel Paulus tot de leraars. Daaruit zult gij zien hoedanig u behoorde te wezen. Mogelijk strekt het onder de Zegen Gods tot uwe bekering. Wat de verdere kerkenraad betreft, daar heb ik niets tegen en ben bereid die af te wachten.

In het notulenboek zijn uitvoerige briefwisselingen opgenomen tussen kerkenraad (in feite de predikant) en het gemeentebestuur, waarover hiervoor al het een en ander is vermeld. Het zou te ver voeren hier al te diep op in te gaan. Wel interessant is het vermelde in de notulen van 11 april, dat ‘het diaconaal armbestuur meerdere verwikkelingen en botsingen vreest bij de sterke pogingen die hier worden aangewend ter daarstelling ener afgescheidene gemeente, zoals de benoeming der nieuwe raadsleden ten bewijze strekt, en zich daarom van deze moeilijke betrekking gaarne ontslagen zag’.
De kerkenraad legt haar betrekking van diaconaal armbestuur neer, omdat ze zich niet kan verenigen met de door het gemeentebestuur gewijzigde armenbegroting voor 1846. De hierover verzonden brief wordt ondertekend door alle kerkenraadsleden behalve door P. Boone, die ‘zich hiervan wil verschoond zien’.
Van de uitnodiging van het Classicaal Bestuur om op 14 mei over de geschillen tussen gemeentebestuur en kerkenraad te spreken is hiervoor al melding gemaakt.

De armenrekening over 1845 sluit met een tekort van ƒ 25,85 (ontvangsten ƒ 1.168,63 en uitgaven ƒ1.194,48). Ook de kerkerekening over 1845 sluit met een tekort van ƒ 145,84 (ontvangsten ƒ 405,90 en uitgaven ƒ 551,74).

Per 1 januari 1847 zijn aftredend de ouderlingen Job de Ridder en Marinus Grootjans en de diakenen Pieter Boone en Jacob Meerman. Tot driemaal toe bedanken alle op de dubbeltallen gestelde kandidaten voor ouderling. Het Classicaal Bestuur wordt daarop gevraagd het stellen van dubbeltallen te mogen staken en vrijheid te verlenen dat één van de aftredende ouderlingen zal blijven zitten.

Arnemuidse visleurders en -leursters in Middelburg.
Arnemuidse visleurders en visleursters in Middelburg.

1848

Op de 6e januari vergadert de gemeenteraad samen met het 7-tal hoogst geërfde grondeigenaren (de latere wethouder en burgemeester Antheunis Boogert, de broers Jan Bernard en Frans Joosse, de vrachtrijder Jacob Schets, Levinus de Rijke en de broers Laurens en Frans van Eenennaam) in het Stadhuis. Het gaat over de belangrijke vraag aan welke gemeente de aan de ingang van het Sloe gelegen en in 1847 ingedijkte Oranjeplaat (de latere Sebastiaan de Lange Polder) dient te worden toegewezen.

Dorothea Joosse, gehuwd met genoemde Jacob Schets, op latere leeftijd. Geboren in 1823 als dochter van de eveneens genoemde Frans Joosse en Janna de Meulmeester, zuster van de eveneens onder dit jaartal genoemde diaken Joost Joosse en organist/kerkvoogd Paulus Joosse. Zij was van beroep winkelierster. Na het overlijden van Jacob Schets huwt zij met de in 1811 geboren Cornelis Buijs. Dora Schets is op 77-jarige leeftijd overleden in december 1900.
Dorothea Joosse, gehuwd met de hiervoor genoemde Jacob Schets, op latere leeftijd. Geboren in 1823 als dochter van de eveneens genoemde Frans Joosse en Janna de Meulmeester, zuster van de eveneens onder dit jaartal genoemde diaken Joost Joosse en organist/kerkvoogd Paulus Joosse. Zij was van beroep winkelierster. Na het overlijden van Jacob Schets huwt zij met de in 1811 geboren Cornelis Buijs. Dora Schets is op 77-jarige leeftijd overleden in december 1900.

Gezamenlijk wordt tot de conclusie gekomen dat het voor de hand ligt de nieuwe polder toe te voegen aan het grondgebied van Arnemuiden. Ze grenst aan het Arnemuidse vaarwater, de politie kan zonder bezwaar in de polder surveilleren en ze ligt vlakbij de door de landman J. van ’t Westende bewoonde buskruitmolen. Bovendien ligt Arnemuiden voor de opgezetenen van de nieuwe polder het kortste bij in verband met de winkeliers, politie, brandweer, begraafplaats, timmerlieden en metselaars, burgerlijke stand en dergelijke. Ook is het voor de opgezetenen belangrijk ‘tot de naaste bijgelegen gemeente te worden toegevoegd alwaar gelegenheid is de christelijke plichten volgens de wijze hunner godsdienst uit te oefenen’.

Het gevolg van dit beraad is dat bij Koninklijk Besluit van 7 oktober 1848 de Sebastiaan de Langepolder wordt toegewezen aan de gemeente Arnemuiden. De gemeenteraad besluit ‘het vermelde Koninklijk Besluit te deponeren in het Stedelijk Archief bij de overige stukken van waarde, teneinde de toewijzing van dien polder aan deze gemeente te allen tijde te kunnen bewijzen’. Overigens wordt in 1857 hetzelfde besloten ten aanzien van de dan ingedijkte Calandpolder.

* * *

Een andere belangrijke gebeurtenis is de bouw van de nieuwe school op het in 1846 van de vorige schoolmeester Hoogerheyde aangekochte erf aan de Jan Leeuwenstraat, de latere Lionstraat. Dit is dus het gebouw dat tot in de vijftiger jaren dienst deed als bewaar- en later als kleuterschool. Begin februari keuren Gedeputeerde Staten het plan, het bestek en de begroting voor de nieuwe school goed. Op 26 februari wordt de nieuwbouw aanbesteed onder 10 aannemers (waaronder de plaatselijke aannemers Salomon van Eenennaam en Pieter van Eenennaam). Aannemer voor ƒ 4.840 is Adriaan Rinders uit Breskens. Opzichter is de heer Bourdrez uit Middelburg. Het gebouw wordt 17 el lang en 8.5 el breed. Tegen de achtergevel komt een portaal met een privaat onder een afdak. Er worden ook nieuwe schoolmeubelen aangekocht: 13 schrijftafels en 5 leestafels van 4.50 el lang, 3 leesborden, een kachel met ijzeren hek, een boekenkast, kapstokken en pennebakken. De bouw kan volledig plaats vinden uit de verkregen subsidies van het rijk van ƒ 2.500 en van de provincie van ƒ 2.500.
Temidden van alle treurige en armoedige omstandigheden is het voor Arnemuiden waarlijk een heuglijke en historische dag als op de 15e september om 10 uur de nieuwe school van meester Kwekkeboom wordt ingewijd. Voor deze plechtigheid worden uitgenodigd de schoolopziener, de plaatselijke schoolcommissie, opzichter Bourdrez en aannemer Rinders.

Het is kenmerkend voor burgemeester Baars dat een verslag van deze historische gebeurtenis in het notulenboek van de gemeenteraad wordt opgetekend. Zo worden we in staat gesteld - nu bijna 150 jaar later - dit verslag door overname in de Kroniek van Arnemuiden aan de vergetelheid te ontrukken.

Notulen gemeenteraad van 19 september 1848.

De burgemeester geeft zijn verlangen te kennen dat in de notulen dezer vergadering tot een blijvend aandenken het navolgende zou geschreven worden.
Dat op Vrijdag den 15e september dezes jaars in het bijzijn van de Regering, den Heer Schoolopziener Mr. A.P. van Deinse, de Plaatselijke Schoolcommissie en een aantal Toehoorders, het nieuwe schoolgebouw, dat zo door Rijks- als Provinciale subsidie geheel kosteloos voor de gemeente in het Jan Leeuwenstraatje op een door de Stad gekochte Erve van den gepensioneerde onderwijzer H.W. Hoogerheyde is gesticht, plechtig is ingewijd geworden. Bij welke gelegenheid door de Burgemeester in naam der Regering, door de Heer Schoolopziener, de Secretaris als Lid der Plaatselijke Schoolcommissie en de onderwijzer P. Kwekkeboom gepaste aanspraken en dankzegging naast God zijn toegebracht geworden.
Als aan Zijne Majesteit, onze geëerbiedigde Koning, aan Heren Gedeputeerde Staten, aan de Regering en aan de Schoolopziener door wiens ondersteuning en medewerking wij in staat zijn gesteld dit fraaie gebouw te doen stichten tot genoegen van aanhoorders en kinderen, welke zich nu en dan door Psalmgezang deden horen en na den afloop aan elk dier kinderen een klein geschenk, bestaande in een peperkoekje waarop een suikerportretje was geplaatst, is uitgereikt geworden, terwijl gemelde autoriteiten zich weder ten Stadhuize begaven om van de aldaar in gereedheid gebrachte verversching gebruik te maken en daarna zich vergenoegd van elkander scheiden.
De onkosten voor de inwijding van de school, het geschenk aan de kinderen en de gebruikte verversingen door de genodigden bedragen ƒ 23,78.

* * *

Over de calicotweverijen kan het volgende worden vermeld.
De weversbaas A.J. Beerthuis wijst het gemeentebestuur namens de Almelose fabrikanten, de heren Salomonson, op de menigvuldige verzoeken van ingezetenen om op de weverij geplaatst te worden. Hij verzoekt het oude schoolgebouwtje op de hoek Noordstraat/Jan Leeuwenstraat, eigendom van de gepensioneerde schoolmeester H.W. Hoogerheyde, tot gebruik voor weverij in te richten.
Uit een inspectie door timmermansbaas Crucq blijkt dat het oude gebouw daarvoor nog bestand is ‘alzoo de meeste beweging op den grond en niet aan de muren plaats heeft’. De gemeenteraad besluit, ter leniging van de armoede van de inwoners, dit gebouwtje voor dat doel af te staan. De opbrengst van ƒ 15 per jaar zal aangewend worden voor het jaarlijks onderhoud, terwijl het restant aan de eigenaar Hoogerheyde ter hand zal worden gesteld.

Baas Beerthuis vraagt ook ‘om van het Stadhuis door de keldergang, langs de Erve uitlopende op de Zuidwal naar de opgerichte weverij in het Christiaanpoldertje te mogen gaan, teneinde de wevers aldaar en die van het Stadhuis in een kort moment te kunnen gadeslaan’. De gemeenteraad heeft geen bedenkingen tegen dat verzoek en stemt er mee in dat Baas Beerthuis daarvan ‘ten nutte der fabrijken’ kan gebruik maken.
De hier bedoelde weverij in het Christiaanpoldertje is de destijds door secretaris C.J. Baars gestichte stijfselfabriek. Later is hierin een aardappelbloemfabriek gevestigd, maar ook deze voldeed niet. Het gebouw doet nu dus dienst als calicotweverij en zal in latere jaren gebruikt worden als ziekenzaal. Onder het jaartal 1870 is aangetekend dat deze ziekenzaal aan een particulier is verkocht.

Omstreeks 1848 zijn er dus op vijf plaatsen calicotweverijen in bedrijf, namelijk op de bovenverdieping van het Stadhuis, in de twee door timmermansbaas Crucq gebouwde lokalen onder aan de Westdijkstraat in de Jan Leeuwenstraat, in de voormalige stijfselfabriek in het Christiaanpoldertje en in het oude schoolgebouwtje aan de Jan Leeuwenstraat.

Eén van de weversbazen, de in Engeland geboren George Jozef, overlijdt in december op 33-jarige leeftijd. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door zijn 39-jarige collega-weversbaas A.J. Beerthuis.
Onder de dit jaar overleden 53 inwoners behoren verder ook de 49-jarige, uit Nimwegen afkomstige winkelier Doris Odding en de 42-jarige, te Veere geboren landbouwer Levinus Wi\lleboordse.

* * *

In maart beklagen de alhier wonende bakkers zich ‘dat zeer in hun nadeel op een clandestiene wijze brood wordt ingevoerd uit Middelburg, Nieuwland en andere gemeenten, ja dat zelfs door de vissers uit België brood wordt meegebracht’. De burgemeester betoogt dat hij steeds alle middelen heeft aangewend om deze zo zeer voor de stedelijke financiën nadelige invoer van brood tegen te gaan door daarop zowel door de rijkscommiezen als hun beambten streng te doen surveilleren.

De grote Arnemuidse broden van de plaatselijke bakkers Crucq en Van Eenennaam.
De grote Arnemuidse broden van de plaatselijke bakkers Crucq en Van Eenennaam.

De commies van de stedelijke belasting D. Remijn overlijdt in maart. Tot zijn opvolger wordt benoemd Jacob Spoelstra, commies der 4e klasse bij ’s Rijks belastingen.

Er worden dit jaar geen hogere belastingen (opcenten) geheven, daar de ingezetenen door de geringe visvangst zeer veel te lijden hebben.

Dit jaar wordt het veer op Nieuwland opnieuw voor zeven jaar verpacht. Bij de verpachting blijkt er weinig liefhebberij te zijn. De nieuwe pachter wordt G. Menheere, die dit bijna 25 jaar zal blijven totdat de veerdienst op Nieuwland door de aanleg van de dam in het vaarwater beëindigd zal worden.

Aardig om te vermelden is ook dat op de 29e november verkiezingen worden gehouden voor leden der Staten-Generaal. Het Stadhuis van Arnemuiden fungeert als stembureau voor de stemgerechtigde kiezers uit Arnemuiden, Kleverskerke en Nieuw- en Sint Joosland. Slechts 22 kiesgerechtigden komen ter stembus, namelijk 7 uit Arnemuiden (Cornelis Daniël Baars, Antheunis Boogert, Jacob Schoonenboom, Adriaan Adriaanse, Francois van Eenennaam, Jan Bernard Joosse en Laurens van Eenennaam), 7 uit Kleverskerke (Johannis Cabboord, Cornelis de Bree, Aarnout Arense, Jan Christiaanse, Jan Sturm, Jacob Koster en Pieter van Vlaanderen) en 8 uit Nieuw- en Sint Joosland (Adriaan Bliek, Adriaan Dingemanse, Izaak Catsman, Jan van Waarde, Ferdinand Ferdinandusse, Pieter Bak, Marinus Levinus de Kraker en Jacobus Walraven).

* * *

Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1848 vermeldt dat de vangst van haring, bot, rog en garnaal, geep en zeebaars zeer voldoende en van rog zelfs overvloedig te noemen is.

Het is merkwaardig dat burgemeester Baars in z’n jaarverslag over 1848 een geheel ander beeld schetst. Hij vermeldt dat de kustvisserij dit jaar opnieuw met 17 schuiten is uitgeoefend. In het voorjaar kampen de vissers met zware stormwinden, waardoor zij menigmaal in levensgevaar verkeren. Op de Zeeuwse kust wordt ook weinig gevangen. Gedurende het 1e kwartaal wordt per vissersman niet meer verdiend dan ƒ 10 à ƒ 15.
Daarna is de vloot op de Hollandse kust gaan vissen, alwaar tamelijk veel schol en tong wordt gevangen. Gedurende het 2e kwartaal liggen de verdiensten per vissersman dan ook op ƒ 69,35 à ƒ 92,75. Echter, het is wel zeer nadelig voor de bakkers en winkeliers in deze gemeente aangezien de schuiten soms drie weken aan de Hollandse kust verblijven.
Iedere schuit kan gerekend worden wekelijks ruim ƒ 10 in die winkels te besteden. Nu worden de inkopen op plaatsen in Holland gedaan, zodat gedurende een geruime tijd in het zomerseizoen wel ƒ 130 nadeel per week voor de neringdoenden ontstaat.
De vissers zijn daardoor ook genoodzaakt hun vis in Hollandse kustplaatsen te verkopen. Daardoor wordt alhier weinig aangevoerd, waardoor de visleursters niets kunnen verdienen tenzij vis van elders duur wordt ingekocht.

Nadat de vangst op de Hollandse wal afneemt, gaat men vanaf juli weer op de Zeeuwse kust vissen. Doch de vangst blijft het overige van het jaar zeer gering en bestaat slechts uit kleine schollen en tongen. Ook de vangst van roggen in het najaar valt dit jaar erg tegen. Gedurende het 2e halfjaar wordt per vissersman gemiddeld zo’n ƒ 33 verdiend. Eind december gaan nog wel drie schuiten naar zee. De vangst is dan zeer goed; achter Vlissingen wordt veel schar en schardijn gevangen.

Over het algemeen kan dan ook gesteld worden dat de verdiensten aanmerkelijk minder zijn dan vorig jaar. De hoogste verdiensten liggen rond de ƒ 185 per man; de minste op ƒ 135. Burgemeester Baars tekent aan, dat zonder de tot heden genoten premie van het rijk de meeste schuiten aan de wal zouden moeten blijven. Ook merkt hij op dat de bemanning van de hoogaarzen, die op schar, garnalen, oesters en mossels vissen, ook maar nauwelijks droog brood hebben verdiend, een enkele uitgezonderd.

Tenslotte geven we hierna nog een overzicht van de schippers van de 17 visschuiten:
Jacob Meerman Jzn, Job Schroevers, Jacobus Meerman, Leendert Grootjans, Jacob van Belzen, Marinus van Belzen, Johannis van Belzen, Klaas van Belzen, Izak van Belzen, Adriaan, Jacob en Blaas Meerman, Adriaan de Ridder, Louis le Mahieu, Marinus Grootjans, Cornelis Mulder, Klaas Grootjans, Jan de Ridder en Johannis de Nooijer.

* * *

Over de kerkelijke gemeente is het volgende te vermelden. 
De kerkvoogdij is grotendeels verlopen door het overlijden en bedanken van leden. Tot nieuwe kerkvoogden worden benoemd Adriaan Adriaanse, Jacob de Ridder, Jacob Maartense, Joos van der Weele en Paulus Joosse.
Tot notabelen worden benoemd Salomon van Eenennaam, Jan Oversluijs, Hubrecht Willem Hoogerheyde, Gillis Kesteloo, Antheunis Boogert, Jacob Schoonenboom, Daniël Joosse van Belzen, Cornelis Mulder en Marinus Grootjans.

De kerkerekening over 1847 sluit met een tekort van ƒ 148,88 (ontvangsten ƒ 348,25 en uitgaven ƒ 497,13); de armenrekening met een tekort van ƒ 13,17 (ontvangsten ƒ 341,90 en uitgaven ƒ 355,07). Zeer opmerkelijk zijn de bijzonder lage collecten voor zowel armen als kerk.

Ook op andere wijze is de treurige toestand in de Hervormde Gemeente merkbaar. Zo zijn er slechts 12 nieuwe lidmaten die belijdenis des geloofs doen.
Het is ook zeer moeilijk de plaatsen van de aftredende ambtsdragers vervuld te krijgen. Aftredend zijn per 1.1.1849 de ouderlingen Jan van Belzen en Pieter Kraamer en de diakenen Joris Westerweel en Jacob de Nooijer. De gekozen ouderlingen Salomon van Eenennaam en Cornelis Mulder en de diaken Joost Joosse en Joost van Belzen willen allen ‘niet in aanmerking komen’. Uiteindelijk kunnen tot nieuwe ouderlingen worden benoemd Marinus van Belzen en Joost Smout, terwijl de aftredende diakenen Joris Westerweel en Jacob de Nooijer aanblijven.

Aan het einde van het jaar vraagt P.J. Crucq, voorheen vele jaren ambtsdrager, zijn kerkelijke attestatie op. Deze wordt hem overigens geweigerd. Zijn brief aan de kerkenraad is veelzeggend:

De treurige gesteldheid der gemeente kan u, noch de broeders kerkenraad onbekend zijn. Ik heb onder alle de stormen en beroeringen die de gemeente hebben verscheurd en verwoest volhard in mijne gewone uit- en ingang. Langer kan dat nu niet meer. Ik behoef dus niet, naar mijn gevoel, mij daar meer over te openbaren. Dat zou wellicht tot twisting aanleiding geven en daar is al zoo veel twist alhier, dat het beschreienswaardig is.
Dus eenvoudig, verzoek ik mijne attestatie.

Uw dienaar, P. Crucq.

1847

Op de 12e maart overlijdt wethouder Jan Kraamer, een zeer bekende persoonlijkheid in Arnemuiden. Sinds vorig jaar bekleedde de 67-jarige kleermakersbaas dit ambt. Ook zijn vader, z’n broers Cornelis en Maarten en z’n zoons Jan, Pieter Jan en Christiaan Jan oefenden het beroep van kleermaker te Arnemuiden uit. In zijn plaats wordt tot wethouder benoemd Joos van der Weele, de smid, die dit tot zijn overlijden op 83-jarige leeftijd in 1889, dus 42 jaar, zal blijven.

In de vacature van raadslid worden op tweetal geplaatst Gillis Kesteloo, de molenaar, met 6 stemmen, en Pieter Kraamer, de kleermakersbaas, met 5 stemmen. Gekozen wordt Gillis Kesteloo. Ook hij zal een lange tijd (23 jaar) in de gemeenteraad zitting hebben.

Gillis Kesteloo, de molenaar. Lid van de gemeenteraad van 1847-1870.
Gillis Kesteloo, de molenaar. Lid van de gemeenteraad van 1847-1870.

* * *

Pieter Jan Kraamer, eveneens kleermakersbaas, wordt op zijn verzoek begunstigd met de betrekking van stadslijkdienaar en strobinder in de plaats van zijn overleden vader. In de vacature van Kraamer in het college van zetters voor de plaatselijke belastingen wordt benoemd Adriaan van Sweeden, de wagenmaker. Tot tegenschatters voor de personele belasting worden benoemd Frans Joosse en Maarten Kraamer.
Joos van der Weele volgt de overleden Kraamer ook op als lid van de Commissie van Schooltoezicht.
Er worden drie personen benoemd om als stembureau te fungeren voor de verkiezing van leden van de landelijke stand in Provinciale Staten, te weten Frans Joosse, Pieter Jan Kraamer en Blaas Schets.

Op voorstel van secretaris Baars wordt, evenals in vele andere gemeenten, ook te Arnemuiden een ‘wijkmeester’, belast met het bijhouden van het bevolkingsregister en het uitgeven van verhuisbiljetten, aangesteld. Tot onbezoldigd wijkmeester wordt benoemd de gepensioneerde onderwijzer H.W. Hoogerheyde.

* * *

De landman J. van ’t Westende, bewoner van de kruitmolen in de Wilhelminapolder, dient een verzoek in om een rijweg te maken door het zogenaamde Schuttershof ‘teneinde hij in staat zoude wezen des winters langs die weg met zijn chais (of sjees) ter uitoefening van zijn godsdienst naar Middelburg te rijden’.

Raadslid Meerman, de scheepswerfbaas, geeft te kennen ‘dat tot zijn smarte en ergernis door enige jongens niet wordt ontzien om des zondags in de open lucht met de kaart en andere vermakelijkheden te spelen, mitsgaders dat men openlijk op de dag des Heeren allerhande winkelwaar verkoopt’. De vergadering, ‘zich mede hiertegen verklarende en zoveel mogelijk dit kwaad willende stuiten’, besluit dat ‘de viering der zon- en feestdagen moet plaats hebben en om door de bode bij al de winkeliers te laten aanzeggen dat zij de vergadering hoogste genoegen zal geven om voortaan op de zondag aan niemand zonder buitengewone omstandigheden van ziekte iets te willen verkopen, daar op dergelijke handelwijs niet de zegen maar een vloek des Heeren over de gansche gemeente te wachten staat, mitsgaders de veldwachter te gelasten om stipt toe te zien dat die dag door het een of ander spel niet worde ontheiligd’.

Dit jaar is de bedijking van de Oranjeplaat in het Sloe in volle gang. Heel wat vreemd werkvolk ten behoeve van de indijkingswerkzaamheden bivakkeert in de omgeving. Tegen de pinksterdagen doen geruchten de ronde dat het werkvolk belast met de indijking van de Oranjeplaat ongeregeldheden wil veroorzaken op de dan te houden kermis. Het is namelijk een vast gebruik in Arnemuiden dat op 2e pinksterdag kermis wordt gehouden. Tot handhaving van de goede orde roept burgemeester Baars de assistentie in van de Officier van Justitie te Middelburg, teneinde ongeregeldheden te voorkomen. Op de pinksterdagen zijn in de gemeente dan ook twee agenten van het Departement Dragonders aanwezig. Zij patrouilleren van ’s avonds zeven uur tot de volgende morgen half drie.

Er wordt nòg een nachtelijke bewaker aangesteld. Op verzoek van de landlieden rondom Arnemuiden wordt gedurende de oogsttijd tot buitengewoon politiebeambte aangesteld Jan Hendrik Harthoorn, de stadsbode. Hij zal ’s nachts patrouilleren om stroperijen tijdens de oogst te voorkomen.

* * *

Verheugend is het in juli ontvangen bericht dat aan de stad een rijkssubsidie wordt toegekend van ƒ 2.500 voor de bouw van de nieuwe school. Dit bericht wordt ‘met dankerkentenis’ aangenomen. Er worden nu voorbereidingen getroffen om een plan met bestek op te stellen om zo spoedig mogelijk met de bouw te beginnen.
De winkelier B.M. Giffard verzoekt vergunning voor het bouwen van een woning op het Hoofd naast de woning van de tegenwoordige veerman R. Blaasse. Hij krijgt toestemming om een woning te bouwen op 48 Nederlandse ellen grond.

Aan het einde van het jaar moet de Gouverneur van Zeeland aan Zijne Majesteit de Koning opgave doen aan welke gemeente de tussen de eilanden Walcheren, Zuid Beveland en Wolphaartsdijk gelegen en in bedijking zijnde Oranjeplaat behoort te worden toegewezen. Het Stadsbestuur van Arnemuiden wordt hierover een mening gevraagd. De gemeenteraad wenst deze vraag eerst te bespreken met de landlieden ‘die tot de hoogst geërfde grondeigenaren in de gemeente behoren’. Hiervoor worden aangezocht Antheunis Boogert, Francois van Eenennaam, z’n broer Laurens van Eenennaam, Jan Bernard Joosse, z’n broer Frans Joosse, Jacob Schets en Levinus de Rijke.

* * *

Het Jaarverslag omtrent de toestand der visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1847 vermeldt over de Arnemuidse visserij het volgende:

Bij zijn brief van de 24e november 1847 berichtte ons geacht medelid voor Arnemuiden, de heer C.J. Baars, dat dien morgen een aanzienlijke hoeveelheid schardijn op de Honte voor Vlissingen was gevangen en hij berekende dat onder andere één visser 160 korven waren ten deel gevallen, die tegen 50 cent per korf waren verkocht.

We laten over de visserij in het jaar 1847 burgemeester Baars zelf aan het woord:

Op 15 februari zijn bijna alle visschuiten (de vloot bestaat dit jaar uit 17 grote visschuiten en ongeveer 19 hoogaarzen voor de zogenaamde kleine visserij) uitgelopen, doch door zware wind nu en dan belet te vissen. Een enkele week in het eerste kwartaal diep in zee geweest met een redelijke vangst en op het laatste van maart een matige vangst van schollen en tongen opgedaan. Gedurende het gehele tweede kwartaal was de visserij aan de Zeeuwse kust min. Daardoor is men aan de Hollandse wal gaan vissen van begin mei tot half juni. Daar wordt nogal wat schol gevangen. De meesten blijven wekenlang in Holland en komen zodoende weinig thuis. Dit is wel tot groot nadeel van de broodbakkers en de winkeliers dezer gemeente, daar de vissers nu de benodigde levensmiddelen en brandstof in Holland aanschaften. Ook de visleursters hebben hierdoor niet weinig geleden, daar de gevangen vis meest in Holland door de vissers werd verkocht.
Hebbende men aan de Hollandse kust wat meerder vis gevonden, behalve tamelijk grote schollen ook tongen en schelvis. Daarna is men weer naar deze wal teruggekeerd. Maar de visvangst was en bleef maar gering. Nu en dan redelijk wat kleine schol, tong, rog en in september ook steur, terwijl in het najaar wat roggen, die anders in dat jaargetij dan veel gevangen worden, zich opdeden. De Antwerpse markt is echter verzadigd, zodat de opbrengst van de rog toch gering is. In november is de vangst allergeringst, terwijl in december op de Schelde gevist werd op schardijn en schar.
Aan het eind van het jaar deed zich op de Schelde, bijzonder achter Vlissingen, schardijn op, die naast wat scharren nog enige verdienste opleverde. Zo ving een visser in november in één getij 160 vismanden schardijn.
Ook werd kleine haring gevangen, wat de verwachting doet rijzen dat deze door grotere vangsten zullen worden gevolgd. Over het algemeen is de visserij iets gunstiger als in het vorige jaar. De verdiensten in dit seizoen waren de hoogste ongeveer f 210 en de minste f 141 voor ieder man.
Wat betreft de kleine visserij, die evenwel niet tot vorenstaande behoort, deze werd door hoogaarzen uitgeoefend. De vangst van garnalen en bot is dit jaar maar gering geweest. Molenaar deed zich niet voor. Alleen de oestervangst, die door enkele vissers wordt uitgeoefend, was tamelijk wel en die vissers hebben redelijk hun bestaan van oktober tot eind van het jaar daarin gevonden.

De eigenaars van de 17 visschuiten voor de grote visserij zijn:

01  Jacobus Meerman.
02  Job Schroevers (voorheen van Daniël van Belzen).
03  Jacobus Meerman.
04  Leendert Grootjans.
05  Jacob van Belzen.
06  Marinus van Belzen en Klaas van Belzen.
07  Johannis van Belzen en de weduwe Daniël Grootjans.
08  Klaas van Belzen en de weduwe Daniël Grootjans.
09  Izak van Belzen.
10  Adriaan Jacobus en Blaas Meerman.
11  Adriaan de Ridder en Pieter Johannis Crucq.
12  Louis le Mahieu.
13  Marinus Grootjans en Boudewijn Boudewijnzn Grootjans.
14  Cornelis Mulder.
15  Klaas Grootjans.
16  Jan de Ridder en Robbert Schroevers.
17  Johannis de Nooijer.

* * *

De Hervormde Gemeente verkeert ook dit jaar in treurige omstandigheden vanwege de gedragingen van de predikant. Er worden ernstige klachten over ds. Haesebroeck ingediend bij de Classis: weigering om een kind te dopen, weigering om een gift voor de armen aan de ontvanger van de armenkas ter hand te stellen, drankmisbruik, ernstige mishandeling van een door de diaconie bedeeld ouderloos kind, een onbetamelijke omgang met een te Arnemuiden wonende weduwe.
Hoewel niet voor alle klachten voldoende bewijs is, wordt hij door de Classis ernstig vermaand zich voortaan voorzichtiger en waardiger te gedragen.

Veelbetekenend voor de situatie in de Hervormde Gemeente is wel het volgende. Eind december stuurt het diaconaal armbestuur een noodkreet naar het gemeentebestuur. De gemeenteraad beraadt zich hier ernstig over, maar verkeert met de toestand van het armbestuur ‘in de uiterste verlegenheid’. Opnieuw is een aanzienlijk tekort op de armenrekening geconstateerd.
Het gemeentebestuur weet werkelijk geen raad met de toestand. We troffen hierover de volgende ontboezeming aan:

De meeste ingezetenen schrijven de ruïne zowel van de armen als van de kerk en gemeente aan den Leraar toe, aangezien nagenoeg niemand meer lust gevoelt den openbare godsdienst bij te wonen en daardoor de collecten van de godsdienst, zo voor de armen als voor de kerk, zo gering zijn dat daarin nauwelijks zoveel stuivers worden gecollecteerd als voorheen guldens, hetwelk daardoor een ontzettend verlies betekent en tot schade is leidende der gemeente.

De gemeenteraad acht - zolang de predikant ds. Haesebroek aan de gemeente is verbonden en de Hervormde gemeente zich zo kennelijk afkeert van de predikant - de armenbegroting een bodemloze put. In de afgelopen jaren werd al aan extra subsidie betaald het aanzienlijke bedrag van ƒ 1.649. Daarnaast werd aan hoofdelijke belasting geheven een bedrag van ƒ 566. Niettemin wordt besloten - tot dekking van het tekort op de armenbegroting - een belasting te heffen op de invoer van telhout, turf en steenkolen.

In de plaats van de aftredende ouderlingen Adriaan Filius, Laurens van Eenennaam en Job de Ridder worden gekozen Jacob de Ridder, Jacob Maartense en Pieter Kraamer. In de plaats van de aftredende diakenen Izak van Belzen en Adriaan Meerman komen Janis de Hamer en Pieter de Meulmeester.

De financiële toestand in de kerkelijke gemeente is zeer triest. Begin dit jaar maakt de predikant de kerkenraad ‘indachtig dat tengevolge van de menigvuldige sterfgevallen gevraagd moest worden om de post voor onvoorziene uitgaven tot dekking der begrafeniskosten te mogen gebruiken’. De armenrekening over 1846 sluit met eenzelfde bedrag aan ontvangsten en ook aan uitgaven (ƒ 1.262,03).

Ook is er onmin met de kerkvoogdij. Na de godsdienstoefening op 14 november wordt ‘wederom de klacht aangeheven over het beletsel dat door de kerkvoogden op veel zitplaatsen gelegd is’. Na rijp beraad besluit de kerkenraad de kerkvoogdij te schrijven ‘dat men hoopt en wenst dat de kerkvoogden niet langer onverzettelijk mogen blijven omtrent het stuk dat de kerk luttel voordeel aanbrengt’. Hier wordt gedoeld op het gebruik dat de kerkvoogden plankjes spijkeren op de zitplaatsen van hen die hun zitplaatsengeld niet betalen.

1849

In 1849 overlijden 49 inwoners, onder wie enkelen die een belangrijke plaats innamen in de Arnemuidse gemeenschap.

Op de 10e maart overlijdt op 75-jarige leeftijd wethouder Adriaan Adriaanse. Geboren te Domburg huwde hij met Maria Joosse, dochter van Joost Adriaanzn Joosse en zuster van Jan Bernard en Frans Joosse. Zijn overlijden wordt bij de burgerlijke stand aangegeven door zijn schoonzoons Jan Louis de Troye en Abraham Marijs.
Adriaanse, vele jaren korenmolenaar te Arnemuiden, was raadslid vanaf 1819 en wethouder sedert 1842.
Burgemeester Baars memoreert in de raadsvergadering van 19 maart het overlijden van wethouder Adriaanse, waarbij hij opmerkt dat ‘de overledene met kracht de belangen der stad waarnam en behartigde en wij alzoo in hem een waardig lid en getrouwen Vriend te betreuren hebben’.

In de plaats van Adriaanse wordt als wethouder gekozen de 60-jarige wagenmaker Adriaan van Sweeden, afkomstig uit Kruiningen en sinds 1826 wonend te Arnemuiden, gehuwd met Jacoba Joosse, zwager van de overleden wethouder Adriaanse. Hem wordt ook de sleutel van de effectenkist overhandigd.
Ook moet voorzien worden in de opengevallen functies van commissaris-generaal van het brandwezen en van ambtenaar van de burgerlijke stand. In beide functies wordt benoemd wethouder Joos van der Weele.
In de opengevallen plaats van lid van de Stedelijke Raad wordt de landbouwer Antheunis Boogert gekozen (samen met Adriaan Meerman stond hij op tweetal).

In maart overlijdt ook op 30-jarige leeftijd Pieter Johannis Kraamer, kleermakersbaas, lijkdienaar en strobinder van beroep, de zoon van de vorig jaar overleden wethouder Jan Kraamer. Zijn broer, de winkelier Abraham Kraamer, verzoekt om begunstigd te worden met de betrekkingen van lijkdienaar en strobinder, zoals deze ook vele jaren door z’n vader Jan Kraamer werden bekleed.

* * *

In de raadsvergadering van 31 augustus geeft wethouder Joos van der Weele te kennen, dat burgemeester C.D. Baars op de 9e augustus, na een kortstondige ongesteldheid, in de ouderdom van ruim 73 jaar is overleden. Hij merkt in zijn gedachteniswoord op dat ‘Z.E. sedert den jare 1797 in onderscheidene betrekkingen zo tot dit als tot andere besturen met nut werkzaam was en in den jare 1832 als burgemeester dezer stad door de Koning werd benoemd, welke post door hem met de meeste belangstelling, tot heil van volk en gemeente, werd behartigd’.
Burgemeester Cornelis Daniël Baars werd in 1776 te Middelburg geboren als zoon van Daniël Baars en Margaretha Nannings. Hij huwde met D.J. Blommaart en woonde vele jaren in de twee huizen, genaamd ‘Iperen’ en ‘Het Gouden Hoofd’ aan de noordzijde van de Langstraat.

Het is moeilijk uit te drukken welke grote plaats de oude burgemeester Baars in Arnemuiden heeft ingenomen gedurende ruim een halve eeuw. Hij bekleedde een zeer zware post temidden van zoveel verval, armoede en rampspoed. Uit de notulenboeken van de gemeenteraad krijgen we van hem de indruk als van iemand die met buitengewone ijver, betrokkenheid en bekwaamheid de gemeente als een ware burgervader diende. Mede dankzij zijn nauwgezette aantekeningen konden uit het archief zeer vele, tot nu toe onbekende gegevens in deze Kroniek worden opgenomen.

Als oudste in rang neemt wethouder Joos van der Weele tijdelijk de waarneming van het burgemeesterambt op zich. In de plaats van de overleden burgemeester wordt als lid van de Commissie voor de keersluis in het kanaal benoemd zijn zoon, secretaris C.J. Baars. Als plaatsvervangend lid (dit was de overleden wethouder Adriaanse) wordt benoemd wethouder Joos van der Weele.

De overleden burgemeester Baars had voor eigen rekening iemand die de correspondentie uit Middelburg haalde en daarnaar toe bracht. De gemeenteraad verzoekt secretaris Baars een vertrouwenspersoon met het overbrengen van de correspondentie te belasten en daarvoor zo mogelijk niet meer te betalen dan 10 à 15 cent per week.

* * *

Op 20 september overlijdt ook de voormalige schoolmeester Hubrecht Willem Hoogerheyde op 64-jarige leeftijd. Hij werd in 1785 te Bergen op Zoom geboren en was vanaf 1807 tot 1842 schoolmeester te Arnemuiden. Zijn overlijden wordt aangegeven bij de burgerlijke stand door zijn 23-jarige zoon Jillis, scheepstimmermansknecht, en zijn schoonzoon P. Kraamer, kleermaker. In de door het overlijden van Hoogerheyde opengevallen plaats van wijkmeester voor het bevolkingsregister wordt benoemd de huidige schoolmeester Pieter Kwekkeboom.

Secretaris Baars geeft de gemeenteraad te kennen, dat zich op 25 september bij hem had vervoegd de zoon van de overleden gepensioneerde onderwijzer Hoogerheyde. Namens zijn moeder kwam hij informeren of nu al dadelijk het pensioen van zijn vader ophoudt en of er een mogelijkheid zou bestaan daarvan een gedeelte toe te kennen voor onderstand van zijn krankzinnige broer Lucas (Lucas Hoogerheyde deed enige tijd dienst als ondermeester bij z’n vader). Hierdoor zou zijn moeder een enigszins beter bestaan verkrijgen. De secretaris heeft hem meegedeeld dat het pensioen ophoudt met het overlijden. Als zijn moeder niet voldoende heeft voor onderhoud, dan dient ze onderstand te vragen aan het diaconaal armbestuur. Kort hierop wordt Lucas Hoogerheyde opgenomen in een gesticht te Dordrecht, waar hij na enkele jaren is overleden.

* * *

De winkelier en broodverkoper B.M. Giffard vraagt toestemming om in zijn woning aan de Nieuwstraat te mogen overgaan tot de stichting van een oven voor het bakken van brood. De naastwonenden, Jan Siereveld, de weduwe Jan Schroevers en Cornelis Huiszoon, worden ter raadsvergadering hun mening gevraagd. Ze verklaren tegen het verzoek van Giffard geen bezwaar te hebben.

Het herstel van het dijkje van de Molenpolder wordt dit jaar voltooid. Lange tijd was dit door de slag van het water zodanig afgenomen dat dikwijls gevreesd werd dat dit bij hoogtij geheel zou doorbreken. Thans bevindt het zich weer in een goede staat. De kosten voor het aanbrengen van kleigrond en graszoden hebben ƒ 30,21 bedragen.

De keetweg is vanwege de regenval onbruikbaar geworden en de doorvoer is nagenoeg gestremd. Het wordt ten hoogste noodzakelijk gevonden de keetweg van een andere verharding te voorzien.

* * *

De visserij wordt in 1849 opnieuw door 17 visschuiten buitengaats en door ongeveer 19 hoogaarzen op garnalen, mossels en oesters op de ondiepe zeegaten en kustwateren uitgeoefend. Uit het jaarverslag over 1849 van secretaris Baars geven we hiervan een samenvatting.

Wat betreft de grote visserij wordt vanaf half februari ‘na veel geleden armoede in het winterseizoen, met lust en ijver begonnen om zo mogelijk onder Gods Zegen in de behoefte van vrouw en kinderen te voorzien’. Herhaalde malen wordt op de Zeeuwse kust het net uitgeworpen, maar geheel vruchteloos. Zelfs zo dat de oudste vissers hier geen voorbeelden uit het verleden van kunnen geven, daar deze kusten vroeger in alle getijden des jaars rijk voorzien waren van vis en de vissers dubbel beloond werden voor hun arbeid. Zoals nu heeft men het nog nimmer bevonden.
Zodoende zijn de vissers, evenals in 1848, genoodzaakt zich weer naar de Hollandse kust te begeven. Om de 3 à 4 weken komen ze weer in de thuishaven. Dit berokkent grote schade aan de visleursters die nu verstoken zijn van te verleuren vis. Ook voor de neringdoenden, de winkeliers, is dit zeer schadelijk, daar ze nu hun leverantie aan de vissers missen.

Niettegenstaande dit verlies vordert de nood dat de vissers op de Hollandse kust hun geluk beproeven. Hun pogingen aldaar worden rijkelijk gezegend. Gedurende enkele weken worden daar grote, smakelijke schollen gevangen. Deze veranderen langzaamaan in een kleiner soort, dat toch zeer vet en goed is. Door de grote overvloed daalt de marktprijs echter geducht. Daarna gaan de vissers weer in de Zeeuwse wateren vissen. Echter tevergeefs. Er wordt slechts een enkel tongetje en een mager scholletje en somstijds niets gevangen.

Zo trekt men in juni en juli weer naar de Hollandse kust. Maar de pogingen zijn daar nu geheel vruchteloos. Zo maken ze van de nood een deugd. Waarschijnlijk dateert uit deze tijd de overlevering, dat de vissers in magere jaren hun schuiten vol laden met vette varkens en deze verhandelen in Haarlem en Alkmaar. Zie hierover ook de beschrijving van Charles de Coster onder het jaartal 1873.

Vanaf augustus vist men weer op de Zeeuwse kust, zij het met veel tegenspoed en zeer geringe vangsten. Tot oktober wordt er nagenoeg niets gevangen.
In het najaar, als de rog op de kust komt, verandert het. De vangst is dan redelijk. Niettemin is de visserij over het geheel genomen dit jaar zeer gering. Ook is er in het najaar geen schardijn op de kust.

Zijne Majesteit de Koning wordt toestemming gevraagd om door te mogen vissen tot eind december ‘om een gering stukje roggebrood te verdienen’. Van de verkregen vergunning wordt echter weinig gebruik gemaakt. Er is geen vis en geen gelegenheid vanwege het onstuimige weer. De verdiensten per vissersman variëren van ƒ 26,60 tot ƒ 126,79; een enkeling heeft een opbrengst van ƒ 160 à ƒ 180.

Er doen zich dit jaar geen rampen of ongelukken voor. Wel geraakt schipper Izak van Belzen in het voorjaar door het onstuimige weer op de Hollandse kust zonder zwaarden en roer, zodat de bemanning ternauwernood schip en leven heeft kunnen redden. Een kanonneerboot neemt het stuurloze schuitje op sleeptouw en brengt het te Hellevoetsluis binnen. Na reparatie is het weer te Arnemuiden teruggekeerd.

Secretaris Baars verzucht aan het eind van zijn jaarverslag:

Diep is dit arme volk te beklagen. Ik hoop dat de harten der rijken tot milddadige giften mogen geneigd worden opdat het volk hier niet van honger zal omkomen, gedachtig aan de woorden ‘Het is zaliger te geven dan te ontvangen’.

* * *

In de Hervormde Gemeente lopen de interne spanningen naar een climax. Het schijnt dat de gemeente zich steeds meer afkeert van de predikant ds. Haesebroeck. Aangezien de predikant zelf de notulen in het Acteboek inschrijft is moeilijk een objectief beeld te verkrijgen.
Van de kerkenraadsvergadering van 28 januari wordt genotuleerd dat ‘men zich beklaagt over de heersende lauwheid en onverschilligheid in de gemeente’.

In een gecombineerde vergadering van kerkvoogden en notabelen op de 3e maart ‘wordt aan de predikant vergunning verleend om de predikstoel en kerk voor de predikant der afgescheidenen af te staan’. Dit wordt door ds. Haesebroeck geweigerd. Op zondag de 4e maart wordt de predikant eenzelfde verzoek gedaan, maar nu door de kerkenraad.
De predikant geeft het Classicaal Bestuur te kennen ‘dat alhier sedert enige tijd oefeningen of bijeenkomsten worden gehouden van afgescheiden christenen, zoals zij zich noemen, en dat hem is verzocht de preekstoel af te staan maar dat hij dit heeft geweigerd’.
De kerkvoogdij ‘wil met geweld doordrijven’ dat op woensdagavond de 7e maart de kerk gebruikt wordt voor een godsdienstoefening door een christelijk afgescheiden voorganger.

De kerkvoogdij stuurt op 6 maart de predikant een brief met de volgende inhoud:

'Op morgenavond te half zes zal er een openbare godsdienstoefening in de kerk alhier ten voordele derzelve en de armen door de Leraar der Christelijk afgescheiden gemeente worden gehouden, ten welke einde dat gebouw daartoe door ons met algemene stemmen is afgestaan. Daar u volgens uwe betuiging aan de kerkenraad op zondag jl. daartegen niets had, hopen wij dat dit bericht door uw eerwaarde met welgevallen zal vernomen worden, vooral als u bedenkt dat kerk en armen het hoog benodigd heeft en hetzelve mitsdien tot krachtige ondersteuning derzelve zal verstrekken’. De brief is ondertekend door Paulus Joosse, president, en Joos van der Weele, secretaris.

Paulus Joosse, presidentkerkvoogd, kerkorganist (1858- 1886) en vele jaren stadsbode. Onder leiding van hem en waarnemend burgemeester Joos van der Weele wordt de Hervormde kerk geregeld op doordeweekse dagen opengesteld voor de Christelijk afgescheiden ds. H.G. Klijn van de Middelburgse Gasthuiskerk en later vermoedelijk ds. H.H. Middel
Paulus Joosse, president kerkvoogd, kerkorganist (1858-1886) en vele jaren stadsbode. Onder leiding van hem en waarnemend burgemeester Joos van der Weele wordt de Hervormde kerk geregeld op doordeweekse dagen opengesteld voor de Christelijk afgescheiden ds. H.G. Klijn van de Middelburgse Gasthuiskerk en later vermoedelijk ds. H.H. Middel

De predikant, die de Classis dringend verzoekt het voorgaan van afgescheiden voorgangers te beletten, tekent op de 11e maart in het notulenboek aan: ‘Er is door het verzet van de predikant tegen de prediker der afgescheidenen en zijn beroep op het Classicaal Bestuur zodanig wantrouwen bij de kerkenraadsleden jegens hem ontstaan, dat hij zich gedrongen voelt bij missive van 13 maart daarvan kennis te geven aan Gedeputeerde Staten, het Classicaal Bestuur en de regering’.

Niettemin sturen de kerkvoogden de predikant een kennisgeving ‘dat er bij de weekdienst op de 7e maart door de afgescheiden leraar zulk een opkomst is geweest, dat de collecten meer hebben gerendeerd dan zulks in acht gewone godsdienstoefeningen in de maand februari jl. het geval was’. Kort daarop wijst de Classis de kerkvoogdij er op dat ze onrechtmatig heeft gehandeld.

Ds. Haesebroeck neemt onslag als president van het diaconaal armbestuur ‘gedachtig aan de verwarring door C.J. Baars als ontvanger der kerkvoogdij te weeg gebracht’. Hij verzoekt het gemeentebestuur om bescherming voor zijn persoonlijke veiligheid als hij zich als burger in de kerk of op straat bevindt.

Uit de armenrekening over 1848 blijkt dat alle ontvangsten ad ƒ 1.691,65 zijn besteed. De kerkerekening sluit met een goed slot van ƒ 23,63 (ontvangen ƒ 418,69 en uitgegeven ƒ 395,06). Het diaconaal armbestuur geeft het gemeentebestuur in juni te kennen dat door een menigte sterfgevallen de post op de begroting voor begrafeniskosten ontoereikend is voor de bestrijding van de daardoor noodzakelijke uitgaven. Bij de behandeling van de armenbegroting voor 1850 in september bezint de gemeenteraad zich op mogelijkheden om de subsidie uit de gemeentekas voor de bestedings- en bedelingskosten te verlagen ‘daar het getal der bedeelden op dit ogenblik slechts 8 à 10 bedraagt’. In dit verband zijn de overwegingen van de gemeenteraad bij de vaststelling van de begroting voor 1850 vermeldenswaard:

dat het Armbestuur van jaar tot jaar achteruitgaat vanwege de geringe collecten bij de openbare godsdienst, voortvloeiende uit het feit dat de ingezetenen zich niet met de leer van de predikant kunnen verenigen en alzo zich ter uitoefening van hun godsdienst naar elders begeven en dat in de behoeften op geen mogelijkheid langs een andere weg voorzien kan worden, daar de ingezetenen bij de geringe visvangst en mitsdien de weinige verdiensten, meer dan genoeg zowel door lands- als plaatselijke belastingen zijn bezwaard.

Onthullend is ook de vermelding in het notulenboek van de gemeenteraad ‘dat aangaande de godsdienst die in de gemeente tot een nooit gekend verval is gekomen, daarin een goede verandering te wachten zou zijn wanneer met de Leraar in overleg tot heil der ingezetenen kan getreden worden’.

De kerkenraad bestaat dit jaar uit de ouderlingen Jacob de Ridder, Joost Smout, Jacob Maartense en Marinus van Belzen en de diakenen Joost Joosse, Joost van Belzen en Janis de Hamer. Ouderling Maartense bedankt ‘daar hij zich niet meer geschikt kennende voor de verplichtingen aan de heilige bediening verbonden’.
In de plaats van de ouderlingen Maartense en De Ridder worden gekozen Cornelis Oreel en Salomon van Eenennaam (ondanks dat Van Eenennaam naar aanleiding van zijn nominatie schreef ‘lk acht mij nu minder geschikt; er is zoveel waarmee ik mij niet kan verenigen en wat mij niet bevalt in de kerk’). Tot vervanging van de aftredende diakenen Janis de Hamer en Pieter Meulmeester worden door het gemeentebestuur gekozen Jacob Bliek en Willem Baas.

Op 27 oktober wordt aangetekend dat er geen huisbezoeking is gedaan ‘aangezien de broeders ouderlingen geene gelegenheid hadden om de leraar de nodige hulp daarbij te verlenen’. Kort daarop geeft president-ouderling J.A. de Ridder kennis dat er de avond van de dag der voorbereiding ongeregeldheden hebben plaats gehad in het huis van de leraar, die aanstoot zouden kunnen geven aan de gemeente. Ook ‘andere nietigheden over het gedrag van de leraar’ - zo tekent de notulist ds. Haesebroeck aan - komen ter tafel.

Door het Classicaal Bestuur wordt op 18 november geschreven, dat uit onderzoek naar aanleiding van de aanklacht van de kerkvoogdij ‘als zou de predikant door zijn leer en zijn wandel de kerk, armen en gemeente te gronde zoeken te richten, is gebleken dat de klachten weliswaar niet zo gegrond zijn bevonden. Toch wordt hij ernstig vermaand om voortaan niet alleen te voorkomen al hetgeen berispelijk is, maar zich ook te bevlijtigen tot een getrouwe en gemoedelijke vervulling van zijn dienstwerk, te stichten en zijn tegenstanders zelfs eerbied en hoogachting in te boezemen.

Meer artikelen...

  1. 1850
  2. 1851
  3. 1852
  4. 1853