1842

In de raadsvergadering van de 5e januari wordt de 25-jarige Pieter Kwekkeboom benoemd tot schoolmeester te Arnemuiden.

Pieter Kwekkeboom, geboren op 12 april 1816 te Brigdamme, verhuisde reeds als kind met zijn ouders naar de herberg ‘Het kasteel van Batavia’ te Westkapelle. Op de dorpsschool trok de ‘naar geest en lichaam ferme jongen’ de aandacht van de schoolopziener Van Deinse. Op zijn voorspraak kreeg Kwekkeboom in 1832 een rijksbeurs voor het volgen van de kweekschool te Haarlem. Daar heeft hij vier jaar met lof gestudeerd op de bekende kweekschool, waar P.J. Prinsen (1777-1854) directeur was. Prinsen, die een verbeterde leesplank invoerde, rekende hem onder z’n beste leerlingen en was zeer gesteld op Kwekkeboom.

Kwekkeboom werd ondermeester te Goes en daarna te Middelburg. Hij werd om zijn kennis en krachtige persoonlijkheid zeer geschikt geacht de als zeer rumoerig bekend staande school te Arnemuiden te leiden. Zijn voorganger, de oude meester H.W. Hoogerheyde, had geen kans gezien enige orde te scheppen in het chaotische gedrag bij de schoolkinderen. Hoewel Kwekkeboom weinig lust gevoelde om naar de betrekking te Arnemuiden te dingen, liet hij zich hiertoe overhalen door de schoolopziener mr. A.P. van Deinse, die vreesde voor een langdurig vacant blijven van deze ‘zware betrekking’.

Al op 21 januari treedt meester Kwekkeboom in dienst. Hij zal te Arnemuiden blijven tot 1 april 1886 en neemt dan op zijn verzoek ontslag. Hij is overleden op 7 januari 1887.

Eén van zijn eerste leerlingen, de in 1830 geboren Marinus de Mol Azn (de zoon van de in de Westdijkstraat wonende timmermansknecht Anthonie de Mol), heeft een uitvoerige levensbeschrijving, met name tijdens zijn onderwijzerschap te Arnemuiden, van meester Kwekkeboom gegeven. Deze verschijnt in vijf achtereenvolgende artikelen in de Middelburgse Courant in maart 1887. De bekende historieschrijver F. Nagtglas heeft aan de hand van deze levensbeschrijving in ’Levensberichten van Zeeuwen’ een beeld geschetst van de toestand in Arnemuiden vóór en tijdens de ambtsperiode van meester Kwekkeboom.
Een aantal bijzonderheden nemen we hieruit over.

In het afgelegen en deerlijk verarmde en vervallen Arnemuiden vond men destijds nog erbarmelijke toestanden.
Het smalle voetpad, kronkelend door weilanden en over vlonders, was wel schilderachtig, maar als bestrooid met kwalijk riekend visafval, terwijl de rijweg langs de zaagmolens dikwijls onbruikbaar was. Middelburg werd dagelijks door zwermen merendeels haveloze Arnemuidenaars bezocht, die vis kwamen uitleuren of aalmoezen ophalen.

De school was vóór de komst van meester Kwekkeboom in 1842 ‘een broeinest van onzedelijkheid, onzindelijkheid en verdierlijking en - volgens de beschrijving van Nagtglas - niet te vergelijken met de nu vrij welvarende, nette, aan de spoorweg gelegen gemeente.

Van orde was er in de school geen spoor te vinden. Zó was de toestand in 1841 toen meester Kwekkeboom tot onderwijzer werd benoemd. Kwekkeboom heeft in Arnemuiden een enorme invloed gehad door er, soms hardhandig maar altijd edelmoedig, de beschaving te introduceren. Vanaf de eerste schooldag eiste Kwekkeboom orde, gehoorzaamheid en stilte. Gesteund door zijn krachtige gestalte en ontzagwekkend voorkomen, wist hij door onverzwakte geestkracht en als het niet anders kon, door geweld, de vroeger soms razende bengels te betomen. Wie de oude school heeft gekend en nu de kinderen stil en ordelijk in het nieuwe ruime lokaal bezoekt, staat werkelijk versteld over de omkering door één man teweeg gebracht.

Dat van de volksschool beschaving uitstraalt, is ook te Arnemuiden gebleken, want dat die vuile vissersplaats nu een knap dorp is geworden, is in geen geringe mate aan het verbeterd onderwijs te danken. De hardhandige, maar edelhartige Kwekkeboom is hier de rechte man op de rechte plaats geweest en heeft meer dan veertig jaren op zijn eigenaardige, soms wel eens wat ruwe manier gearbeid en letterlijk geworsteld om deze wildernis te ontginnen. Ontzaglijk groot is dan ook de invloed geweest door die schijnbaar boerse schoolmeester op zijn medeburgers uitgeoefend.

Hij was aller raadsman en vriend en zelden heeft zeker iemand in zó hoge mate de algemene volksgunst genoten. Dit bleek vooral bij oud en jong toen de eens zo krachtige en opgewekte man ziekelijk werd en daarom de 1e april 1886 ontslag moest nemen. In zijn huwelijksleven had het hem aan wederwaardigheden niet ontbroken en zijn echtgenote, een dochter van de bekende Westkappelse onderwijzer Jacob van Borne, moest jaren lang wegens zielsziekte buitenshuis worden verpleegd.

Op de 7e januari 1887 is Kwekkeboom na veel lijden heengegaan.
Om het graf van dien eenvoudigen man stond de gansche gemeente geschaard, want de oude meester werd door allen als een vader bemind. Daar werd dan ook naar waarheid getuigd, dat het heil zijner medeburgers het doel van zijn leven was geweest en dat hem daarvoor nimmer arbeid te zwaar, nooit offer te groot was’.

Meester Kwekkeboom is tegen de achtergrond van de omstandigheden in die jaren een lichtend voorbeeld en zijn naam verdient met ere te blijven voortleven in Arnemuiden.

Gedurende het leven van de gepensioneerde schoolmeester Hoogerheyde zal meester Kwekkeboom het door z’n voorganger bekostigde schoollokaal in het Jan Leeuwenstraatje (de huidige Lionstraat) mogen gebruiken. Bij het overlijden van de oude meester zal hij verplicht zijn om op eigen kosten zich van een behoorlijk schoollokaal en de daarin vereiste schoolmeubelen te voorzien. Ook is hij verplicht om zelf voor eigen rekening voor een woonhuis te zorgen.

* * *

Nu er een bekwame schoolmeester is aangesteld geeft schoolopziener Van Deinse zijn verlangen te kennen dat er te Arnemuiden weer een ’kinderschooltje’ wordt opgericht, gelijk dit vroeger hier bestond. Zijn bedoeling is ‘dat de kinderen die nog te jong zijn om bij de onderwijzer te gaan, daar mochten worden voorbereid en gewoon worden aan het schoolgaan en ook even daardoor van het straatlopen zouden verstoken zijn, hetwelk toch hunne jeugdige harten niet anders dan tot ondeugendheid opleiden zal’.

Op de gemeentelijke aanplakborden wordt een publicatie aangebracht. De ingezetenen worden opgeroepen te kennen te geven wie hiertoe genegen is. Deze kunnen zich tot het Stadsbestuur wenden om toegelaten te worden.
Spoedig komt er een verzoek binnen van de vrouw van de vorige schoolmeester Hoogerheyde, P. Ciebrant (de vroegere maitres), om toegelaten te worden tot het oprichten van een bewaarschool van kinderen. Het gemeentebestuur gaat hiermee akkoord.

* * *

Arnemuiden telt dit jaar 1276 zielen.
In 1842 bestaat het gemeentebestuur uit burgemeester Cornelis Daniël Baars, secretaris/gemeenteontvanger Cornelis Jacobus Baars, de wethouders Abraham van Eenennaam en Adriaan Adriaanse, en de raadsleden Jan Kraamer (de kleermakersbaas), Adriaan van Sweeden (de wagenmaker) en Joos van der Weele (de hoefsmid).
Tot leden van de Commissie voor het Plaatselijk Schooltoezicht worden benoemd wethouder Adriaan Adriaanse, de predikant ds. R. Hoogezand, secretaris C.J. Baars en de stadsheelmeester J. Oversluijs. Na vertrek van ds. Hoogezand volgt het gemeenteraadslid J. Kraamer hem op.
De stadsbode Harthoorn krijgt weer machtiging om het gras op de nieuwe begraafplaats af te maaien voor ƒ 120 per jaar.
De oud-burgemeester van Kleverskerke, Pieter Goudswaard, gaat de gemeente verlaten. In de daardoor ontstane vacature van zetter voor de plaatselijke belastingen wordt benoemd Steven Maartense te Kleverskerke.
De rekening over 1841 sluit met een goed slot van ƒ 798,21 (de inkomsten waren ƒ 8.581,37 en de uitgaven ƒ 7.783,16).
J.K. Crucq bedankt als assistent-brandspuitmeester en wordt opgevolgd door de timmerman Pieter van Eenennaam.
Jan Meertens, de ’zuiverhouder van straten en goten’, overlijdt. Het jaren lang door hem bewoonde stadshuisje aan de Jan Leeuwenstraat wordt nu verhuurd aan Jacobus La Soe. Zijn dochter, Lena Meertens, wordt nu ‘zuiverhouder’.
De verpachting van de beer en de straatmest vindt opnieuw voor 7 jaar plaats aan de huidige pachter Leendert de Zeeuw uit Middelburg voor f 20 per jaar.

Op de hofstede van de weduwe Matthijsse onder Middelburg breekt longziekte onder het rundvee uit. Arnemuiden wordt daardoor als ‘verdacht grondgebied’ voor die ziekte verklaard. Al het grondgebied gelegen binnen een afstand van cirka 2800 ellen van de besmette hoeve wordt als verdacht aangemerkt. Behalve de hoeve van Leendert Wisse ligt er geen bebouwing binnen de aangegeven afstand. Het gemeentebestuur wil de gemeente dan ook niet tot verdacht gebied verklaren.

* * *

Ondertussen hebben vele inwoners werk en vaste inkomsten gevonden in één van de katoenweverijen in de gemeente. Maar men is wel overgeleverd aan het goeddunken van de heren Salomonson. Deze beklagen zich in mei over de geringe prijzen van de katoentjes. Zij voelen zich genoodzaakt tot vermindering van het eerder toegezegde weekloon. De Gouverneur van Zeeland zelf wendt zich tot de gemeenten met calicotweverijen met het verzoek om de loonsvermindering te compenseren uit de stedelijke of armenkas. Hij acht het van uitermate groot belang dat dit middel van bestaan voor de ingezetenen van Arnemuiden in stand blijft.

Het gemeentebestuur deelt de Gouverneur echter mee, dat ‘hoezeer de fabrieken in de gemeente tot een krachtdadige ondersteuning verstrekken en het wenselijk is dat tot instandhouding daarvan daarin mocht worden voorzien, het echter volstrekt onmogelijk is uit de stedelijke of armenkas een tegemoetkoming te verstrekken’. Een berekening toont aan dat wekelijks gemiddeld 250 stukjes calicot worden afgeslagen. Tezamen zou dit een niet onbeduidend tekort van ƒ 1.460 per jaar uitmaken. Dringend wordt de Gouverneur verzocht maatregelen te nemen dat door het rijk of de provincie daarin wordt tegemoet gekomen.

In september komen de heren fabrikanten met een nieuw verzoek. Of het Stadsbestuur het benodigde licht voor de wevers gedurende de wintermaanden ten bedrage van 15 cent per week ten laste van de stad wil nemen. Het bestuur acht echter geen redenen aanwezig om deze kosten uit de stadskas te betalen.

* * *

Op 20 juni overlijdt één van beide plaatselijke heelmeesters, dokter Joseph Hendrik van Opdorp op de leeftijd van 45 jaar. Hij werd geboren te Antwerpen en was gehuwd met Elisabeth Zwigtman. Dokter Van Opdorp maakte een kundige, doch wat ruwe indruk. Het moet een groot verdriet voor het doktersechtpaar geweest zijn toen zij in 1834/1835 vier jonge kinderen door de dood verloren.
Korte tijd na het overlijden van dokter Van Opdorp trouwt z’n weduwe met zijn opvolger, de 12 jaar jongere dokter Jan Noom. Echter in april 1847 overlijdt ook Elisabeth Zwigtman op 41-jarige leeftijd.

* * *

Wat betreft de visserij is er over 1842 weinig opwekkends te vermelden. We laten het jaarverslag van burgemeester Baars over 1842, gedateerd 29 december 1842, globaal volgen:

De 17 visschuiten zijn tegen de 15e februari in gereedheid gebracht om zeewaarts te gaan. Enige zijn uitgelopen, doch weinig vis is gevangen. Daarna, hoewel soms door zware winden verhinderd, deden zich van maart tot in april aan de kust schollen, kleine schelvis en bokking op en was de vangst enkele weken matig.
Verder de ganse zomer door is de vangst, hoewel het weer en de gelegenheid gunstig waren, zeer gering geweest, daar geen schelvis meer werd gezien, tong matig, ook enige roggen en flooten met kleine tarbot. Wel heeft schipper J. van Belzen in juni in één week in België voor ruim f 150 vis verkocht en hiervan zuiver f 50 overgehouden. En schipper D.J. van Belzen bracht van de verkoop voor f 129 netto f 39 mee naar huis.
In het najaar vertoonde zich de schelvis weder en ook de rog vermeerderde. Evenwel de visvangst was over het algemeen gering, zodat veelal de verdiensten per week maar f 2 à f 3 voor ieder persoon waren en in het gehele visseizoen maar een enkele week f 4 à f 5.

Hoezeer op het verzoek van de vissers gunstig werd beslist om de visvangst tot het einde van het jaar uit te oefenen en het gunstige najaarsweer dit ook nogal toeliet, heeft dit ook nu weinig voordeel aangebracht omdat de vis al zeer vroeg de kusten heeft verlaten en reeds begin december zoveel niet werd gevangen, dat de wekelijkse kosten van de visschuit van f 4 à f 5 konden worden goedgemaakt. Waarbij nog is gekomen dat de ventjagers van Antwerpen niet meer de roggen en flooten volgens een bestaande overeenkomst zijn komen afhalen vanwege de thans geheven zware invoerrechten op verse vis in België. Dit was aanleiding dat de vissers zelf met deze vis derwaarts zijn gegaan, aangezien zij die hier niet kunnen kwijtraken en deze vis aldaar zeer in trek is. Zouden de invoerrechten niet worden geheven, dan zouden de verdiensten enigszins gunstiger zijn geweest.
Mocht hier in gunstige zin verandering in komen, waarnaar zo zeer verlangd wordt, dan zouden, daar toch aan onze kust in het visseizoen en vooral in het najaar veel rog en flooten worden gevangen, de verdiensten daardoor niet weinig verbeterd worden.

Het gevolg van de zeer matige visvangst was diepe armoede, die nu sedert enige jaren verbazend is toegenomen en nu in deze winter tot heden zodanig bestaat, waardoor niet alleen de ambachtsman, broodbakker, winkelier en verhuurder van woningen lijdt en verarmt en de enkele gegoeden bijna boven vermogen moeten ondersteunen. Men moet zich er over verwonderen dat er niet alleen tot heden geen zware diefstallen of inbraken hebben plaatsgevonden, maar dat er geen van gebrek zijn omgekomen, daar een aantal gebrek aan klederen heeft, zelfs zonder voldoende voedsel zijn en sommigen nauwelijks eens per dag een stuk droog roggebrood kunnen bekomen om de hooggaande honger te stillen. Terwijl het armbestuur onmogelijk in de behoeften kan voorzien, daar haar inkomsten alleen bestaan uit de collecten bij de openbare godsdienst, die nu bij gemis aan een eigen leraar maar eenmaal op iedere zondag plaats heeft, waardoor het gemeentebestuur aan de f 255 subsidie heeft moeten toevoegen f 100 op de armbegroting. De uitzichten zijn tot op dit ogenblik treurig. De zware inkomende rechten in België op de invoer van verse vis drukken de vissers ook zeer, daar voorheen van de roggen en flooten, die aldaar zeer in trek zijn en volgens contract aan ventjagers geleverd worden, f 14.000 à f 15.000 in één seizoen inkwam.

Tenslotte volgt hierna nog een overzicht van de schippers van de visschuiten (tussen haakjes is de mede-eigenaar aangegeven):

  1. Marinus de Nooijer (Cornelis Gilliszn de Nooijer);
  2. Daniël Jooszn van Belzen (Grietje Janse);
  3. Abraham Katte (Joos Vogel);
  4. Joost Leendert Grootjans (J.K. Crucq);
  5. Jacob van Belzen (Jacob Blaaszn de Ridder);
  6. Marien van Belzen (Grietje Janse en Klaas van Belzen);
  7. Johannis van Belzen (Daniël Leendertzn Grootjans);
  8. Klaas van Belzen (Daniël Leendertzn Grootjans);
  9. Izaac van Belzen (Jan Karel Crucq en Klaas Meulmeester);
  10. Job de Ridder (Jacob Adriaanzn de Ridder);
  11. Marinus Grootjans (Boudewijn Grootjans);
  12. Cornelis Mulder (weduwe C. Crucq);
  13. Klaas Grootjans (Jan de Wit);
  14. Louis le Mahieu;
  15. Cornelis Meerman (weduwe Buster, C.J.Baars en F. van Eenennaam);
  16. Robbert Schroevers (Jan de Ridder);
  17. Frans de Nooijer.

* * *

In augustus bericht ds. R. Hoogezand het Stadsbestuur dat hij een beroep heeft ontvangen van de gemeente van Axel. Burgemeester Baars wijst het bestuur er op dat ‘alhier ten alle dage het gebruik heeft geweest om in een commissie zijn eerwaarde te gaan bedanken voor de vriendelijke kennisgeving en tevens zijn eerwaarde uit te nodigen om dat beroep van de hand te wijzen en onder ons met vernieuwde pogingen het Evangelie der Zaligheid te blijven verkondigen’. Het bezoek van de commissie, bestaande uit burgemeester Baars, wethouder Van Eenennaam en secretaris Baars, heeft echter geen effect. De predikant neemt het beroep naar Axel aan. Sinds 1835 stond hij te Arnemuiden.

In december wordt een eerste beroep uitgebracht op ds. Bähler.
Met het beroep wordt een brief van aanbeveling van de burgemeester meegezonden. Het Stadsbestuur verklaart ‘het hoogst aangenaam te vinden dat de burgemeester namens het bestuur bij een te beroepen leraar zijn eerwaarde tot het aannemen van dat beroep vriendelijk uitnodigt’.

Het diaconaal armbestuur ontvangt van de gemeente een extra subsidie van ƒ 100.

* * *

Tot afsluiting van dit jaartal nemen we tenslotte uit het notulenboek van de gemeenteraad een interessant verslag over van de beraadslaging over de hernieuwde verheffing van Arnemuiden tot stad.
Deze beraadslaging wordt gevoerd naar aanleiding van een op 2 september ontvangen resolutie van Gedeputeerde Staten, waarin er op wordt gewezen dat indertijd aan sommige gemeenten de benaming van Stad is toegekend. In verband met de bepalingen van de nieuwe Grondwet is er voor steden van de tweede rang (zoals Arnemuiden) geen plaats meer. Men is òf volwaardig stad òf men wordt gerekend tot het platteland. Het gemeentebestuur wordt uitgenodigd haar gevoelen aan Gedeputeerde Staten mee te delen.

Het Stadsbestuur wijdt hier in zijn vergadering van 20 september een uitvoerige discussie aan. De interessante beraadslaging, zoals deze is vermeld in het notulenboek, is waard om in deze Kroniek te vermelden. We nemen het vrij uitvoerige relaas om de historische waarde daarvan volledig over:

Overwogen wordt:
dat weliswaar deze gemeente o.a. indertijd door haar insluiting door wallen of vesten als haar bevolking weder tot een Stad is verheven, echter reeds ten jare 1574 op de 9e maart door Prins Willem de I wegens het manmoedig gedrag der ingezetenen tegen Zijne Majesteits vijanden tot een Stad is verheven en geheel en al vrijgemaakt of ontlast van de oude, voorgaande keuren, ordonnantiën, jurisdictie van de Stad Middelburg en Regeerders derzelve, dewelke als een nieuw verkregen erfenis, geen zeggenschap noch beschikking meer over deze stad zouden hebben en waarvan de privileges met het secreet zegel van de Prins tot op deze dag in het archief der gemeente wordt bewaard;
dat bij het voorrecht, hetwelk de ingezetenen als toen was te beurt gevallen, dezelve zich vervrijmoedigd hebben om zich nader tot de Prins te wenden, met het ootmoedig verzoek dezelve te vergunnen om neffens andere Steden zich voortaan te mogen laten vinden in de Vergadering der Staten van Zeeland, doch dit verzoek, voor geen inwilliging vatbaar bevonden zijnde, werd aan dezelve te kennen gegeven dat zij zich met de gegeven privileges zouden vergenoegen;
dat bij resolutie van het provinciaal bestuur van 8 juni 1665 de regenten van Arnemuiden voor een eeuwige wet is gegeven dat haar magistraat zou bestaan uit 2 burgemeesters, 5 schepenen en 5 raden;
dat vanaf die tijd (1574) tot ons land weder door de Fransen was overgegeven toe, de gemeente steeds in dat voorrecht duurzaam heeft verkeerd, dat op die tijd weliswaar dezelve kortelings is behandeld geworden als een dorp, echter tot wederverkrijging van die privileges door ons reeds in de maand september van 1814 een rekest aan de Koning is gepresenteerd en waarop wij bij missive van 3 oktober 1814 namens Zijne Koninklijke Hoogheid door de heer districtcommissaris van Walcheren, weder zijn gerustgesteld dat onze Plaats weder in de rang van Stad zou worden hersteld; dat ook daarop bij Besluit van Zijne Majesteit de Koning Willem I dd 20 augustus 1816 op het daartoe aan hen door Gedeputeerde Staten gedane verzoek weder in dat genot is hersteld geworden en waarin zij bij Koninklijk Besluit van 31 juli 1825 is bevestigd geworden; dat deze gemeente alzo gedurende een tijdvak van 268 jaren tot overgrote roem van het alhier bestaan hebbende voorgeslacht, die naam heeft gedragen en het tegenwoordig bestuur, trots op die erenaam, het nimmer voor het nageslacht zou kunnen verantwoorden, nu zij uitgenodigd wordt haar verlangen te kennen te geven of zij wensen zouden dat derzelve stad voortdurend dien naam behield en de daaraan verbonden voorrechten worde verleend of wel dat zij tot het platteland weer gebracht wenst te worden, door welke afstand zij zouden minachten datgene wat hun voorouders zo duur is te stade gekomen en ook daardoor als een blijk van ’s Prinsen hoge tevredenheid die privileges zijn toegekend geworden en hetwelk door ons tegenwoordig bestuur, ingevolge de daaromtrent vermelde Koninklijke Besluiten steeds met haar de benaming van Stad te verlenen, is erkend geworden,

zo is goedgevonden:

aan Gedeputeerde Staten te kennen te geven dat de vergadering, zo lang aan haar de keus zal worden overgelaten, nimmer zal, mag noch kan besluiten om hare Stad, wie gedurende een zo groot aantal jaren die naam vererend voor het voorgeslacht heeft gedragen, tot een dorp te laten vernederen, maar zij veeleer verlangt daarvoor enige opoffering te doen, dan dat door het nageslacht deze daad van verregaande toegevendheid in dit tegenwoordig bestuur naar waarheid en met recht zou worden misprezen en mitsdien eerbiedig aan uwedele zal gelieven te behagen, aan het hogere bestuur goedgunstig te willen voordragen dat de stedelijke Raad op de hier vorengemelde privileges van Prins Willem de I en de verder daarbij door haar aangehaalde motieven verlangt dat haar stad voortdurend dien naam mag behouden.

Wat betreft de Hervormde Kerk worden dit jaar wel 13 kerkenraadsvergaderingen gehouden. Het notulenboek bevat hiervan echter weinig bijzonderheden. Het aantal lidmaten is dit jaar 518.
De armenrekening sluit met een batig saldo van f 13,34 (ontvangsten ƒ 1.006,58 en uitgaven f 993,24); de kerkerekening heeft een goed slot van f 199,38 (ontvangsten ƒ 760,32 en uitgaven ƒ 560,94).