1843

1843 is een rampjaar voor het vervallen en zo zeer armoedige Arnemuiden. In 1843 breekt een vreselijke typhus-epidemie van ongekende ernst en omvang in de gemeente uit. Zelden in de historie van Arnemuiden kwam het voor dat er in één jaar zoveel inwoners overlijden als in 1843.

Tijdens deze ernstige epidemie wordt door de Provinciale Geneeskundige Commissie de hulp ingeroepen van de 25-jarige dokter J.C. de Man (1818-1909) uit Middelburg, ‘omdat Arnemuiden door een sluipende ziekte wordt geteisterd’. Dr. De Man is tot 1859 stadsgeneesheer van Middelburg. Zijn patiënten waren zeer sterk aan deze bekwame geneesheer gehecht. Dr. de Man herkent de ziekte als typhus en weet, dankzij enkele doortastende maatregelen, de situatie na enige tijd onder controle te krijgen.

Dr. J.C. de Man (1818-1909) uit Middelburg. Naar hem is de ‘De Manstraat’ genoemd. Tijdens de vreselijke typhus-epidemie in 1843 is dr. De Man een lichtend voorbeeld in Arnemuiden.
Dr. J.C. de Man (1818-1909) uit Middelburg. Naar hem is de ‘De Manstraat’ genoemd. Tijdens de vreselijke typhus-epidemie in 1843 is dr. De Man een lichtend voorbeeld in Arnemuiden.

* * *

Van de op 1 januari 1843 in Arnemuiden wonende 1277 inwoners (in 1840 waren dit er nog 1369) overlijden er dit jaar 130, waaronder 82 als gevolg van de epidemie. Ook 1844 eist nog een aantal slachtoffers van de gevolgen van de epidemie (in dat jaar overlijden 50 inwoners).

Dokter De Man geeft in zijn ‘Geneeskundig bericht over de Epidemische ziekte, welke in het jaar 1843 heeft geheerst te Arnemuiden’, een nauwgezet verslag van deze verschrikkelijke epidemie, die van januari 1843 tot maart 1844 zo hevig in Arnemuiden woedde. Deze beschrijving heeft hij ingeleid met een aantal bijzonder interessante mededelingen over de woonomstandigheden in Arnemuiden omstreeks 1843, dit vooral bezien vanuit het oogpunt van de gezondheidszorg. Een groot gedeelte van deze schets volgt hieronder.

Het tegenwoordige Arnemuiden is een plattelandstadje. In vorige eeuwen werd het door de zee bespoeld en was toen een met Middelburg wedijverende koopstad. Doch het heeft het lot van vele Zeeuwse steden ondergaan: van zeestad is het een landstad geworden, die nu slechts door een, een half uur lange haven met de zee gemeenschap heeft. De zee, die zich vroeger voor hetzelve uitbreidde, is opgeslikt en vruchtbare weigronden hebben haar vervangen. Van rondom is nu deze plaats omringd door boomgaarden, akkers en weiden, die meestal weinig boven de oppervlakte der zee verheven zijn, bijna geheel uit aarde of kleigrond en in alle eigenschappen delen van de Zeeuwse grond.

In de winter en in het voorjaar staan er vele plaatsen onder water en ontwikkelen mede de oorzaak van onze zogenaamde Zeeuwse koortsen. De met wallen omringde stad had vroeger grachten, die nu opgeslikt zijn, maar na aanhoudende regen in een moerasgrond veranderen.

De stad heeft 227 huizen; een groot deel van deze is ruim gebouwd en van regenwater voorzien; maar een nog veel groter deel strekt tot woonplaats der behoeftigen. Deze woningen zijn laag, vochtig, somwijlen onder de grond, en de bewoners wonen in groten getale in één huisje of somtijds in één kelder. De straten zijn, naar evenredigheid breed en zijn nog ruimer geworden, omdat er vele woningen afgebroken zijn. Tussen de huizen zijn ook grote tuinen.
De haven loopt in een nabij gelegen kanaal uit en dit laatste wordt door het instromen van het brak water bespoeld. Bij elke eb komt er natuurlijk een deel van het havenslijk boven water.

De vroegere koophandel van Arnemuiden is geheel verlopen en behalve de inwoners, welke zich met de gewone neringen en beroepen bezig houden en meer bepaald ‘burgers’ genaamd worden, leven zij van de visserij. Hierdoor heeft de plaats alle hoedanigheden van een vissersplaats en wijken de bewoners in kleding, spraak, levenswijze en oude gewoonten af van die der steden of dorpen.
De visserij gaat ook hier meer en meer achteruit en groter worden daardoor dagelijks de ellende en armoede, die trouwens altijd aan de vissersstand eigen zijn.

De beschaving is natuurlijk gering; echter vindt men hier niet dat bijgeloof, hetwelk men wel in andere landen aantreft; slechts weinige vissers waren er, die in zee vlammen en zwaarden meenden gezien te hebben, als voorspellers van de ramp die hun woonplaats teisterde.
Als gezellinnen van de armoede, ledigheid en ruwe levenswijze ziet men onder de behoeftige vissersklasse maar al te dikwijls verregaande slordigheid en gebrek aan zindelijkheid, die dan vooral toenemen, wanneer er zo vele mensen in één huis wonen; en dikwerf vindt men in deze huizen de onaangename vislucht.

Het voedsel is onder deze behoeftigen, naar evenredigheid, eenvoudig en bestaat, vooral in de winter, uit brood, vis en aardappelen. De vissers zelve hebben op zee een nog eenvoudiger keuken. Ondanks al die ontberingen, het dikwijls slechte en weinige voedsel, het lopen op blote voeten, de dikwijls natte woonplaatsen, dunne kleding, slechte ligging en de afwisselingen van wind en weder, van warmte en koude, waaraan Arnemuiden, evenals geheel Zeeland, zo zeer is bloot gesteld, maakt toch de vissersklasse een klasse van meestal sterke en gezonde mensen uit. Men vindt in deze plaats vele grijsaards.
Deze fysieke sterkte ontstaat door de arbeid en de vermoeienissen, waaraan zowel de vissers als de vrouwen, die de vis wijd en zijd verkopen, zich reeds vroeg moeten bloot stellen.
Wanneer men bij dit alles het bekende klimaat van Zeeland en de nabijheid der zee zelve in aanmerking neemt, dan voorziet men welke haastige en slepende ziekten hier endemisch (inheems) zijn moeten. Tot de laatste behoren vermes en scrofuloe bij kinderen, stomacace en scorbulus oris, phthisis, astma, blennorrheeën der slijmvliezen, hydrops en slepende rheumatiek.
Tot de eerste behoren de ziekten, welke door belette huiduitwaseming ontstaan, ontstekingen der borstorganen, en vooral ook de febres intermillentis, die alle jaren, in geheel Zeeland, regeren en in het najaar meer algemeen onder de naam van galkoortsen bekend zijn.
De sporadische zenuwkoortsen komen in Zeeland zeldzamer voor dan in andere provincies, en vooral in Arnemuiden ziet men bijna nooit een geval van typhus sporadicus.

Of het de nabijheid der zee of de lage ligging, of de winden of wel de miasmatische oorzaak der najaarskoortsen is, die maakt, dat de hevige rot- en zenuwkoortsen in deze oorden minder algemeen zijn, willen wij nu niet onderzoeken.

Na dit overzicht van de situatie in Arnemuiden gaat Dr. De Man uitgebreid in op de oorzaken en het verloop van de epidemie. Een samenvatting van het, overigens buitengewoon interessante verslag volgt hierna.

De stad verkeert in een zeer armoedige toestand. De visserij is in verval. Andere middelen van bestaan zijn opgeheven. Steeds meer gezinnen worden in armoede gedompeld. Dan sluipt in 1843 de ongewone ziekte binnen en doet de ellende zo toenemen, dat ‘men van alle kanten niets dan treurigheid en moedeloosheid bespeurde’.

Eerst in maart en april heeft de ziekte duidelijk het voorkomen van een epidemie. In mei neemt de ziekte zo zeer toe, dat er zeker 40 mensen van onderscheiden leeftijd ziek aan liggen.
De ziekte was reeds veel vroeger ontstaan, lang voor men aan de epidemie dacht. De allereerste sporen blijken achteraf zich reeds begin januari vertoond te hebben. De eerste zieke blijkt geweest te zijn de 37-jarige Robbert Schroevers uit de Langstraat, een gezonde sterke man, visser van beroep, die geen armoede had geleden, in een goed huis en midden in de stad woonde. Deze is in het begin van januari 1843 ziek geweest aan de beruchte typhus, maar is weer hersteld. De stadsgeneeskundige, die over de armen gaat, wordt eerst op 25 februari bij een lijder, de 30-jarige Marinus Schroevers uit de Nieuwstraat, geroepen. De ziekte bestond dus al 8 weken voordat er een geval van voorkwam onder hen, die gratis verpleegd werden, dus de armen.

In mei vraagt de Provinciale Geneeskundige Commissie inlichtingen over deze geheimzinnige ziekte aan de beide geneesheren te Arnemuiden (J. Oversluijs en J. Noom). Men ziet echter de ernst van de ziekte nog niet zo in. De ziekte wordt toegeschreven aan gevatte kou en gebrek aan verzorging, vooral omdat deze slechts heerst onder de arme klasse.

Op 19 mei schrijft burgemeester Baars nog geruststellend dat er geen buitengewone maatregelen nodig zijn. De ziekte bestaat wel, maar het aantal zieken is gering. Eén van de geneesheren verklaart echter, dat er reeds vanaf januari zinkingskoortsen, ofschoon niet zo lang, in z’n praktijk waren voorgekomen, doch dat de sterfte niet groot was, want er waren tot 6 mei nog maar 19 personen overleden (in 1842 in dezelfde periode 21).

Treffend is het volgende verslag van Dr. De Man over het begin van de epidemie:

Als voorbeelden wil ik noemen het huis, waarin woonde Janna Willeboordse. Deze, door armoede tot bedelen gedwongen vrouw werd ziek in mei, toen reeds drie jonge mensen, hare kinderen, achtereenvolgens de ziekte gehad hadden. Uit de kamer van dit arme gezin sloop de ziekte naar het voorste gedeelte van het huis, waar meer gegoeden woonden. Hier werd de huisvrouw, die natuurlijk die anderen opgepast had, ziek. Maar na haar volgden er gene.
Het ellendige gezin van de vrouw van Gerard Meerman, die met zes even zieke kinderen ziek in één bed lag.
Het huisgezin van De Nooijer, die, na vader en moeder achter elkander te hebben verloren, in dezelfde sponde krank werd, en vervolgens nog in hetzelfde huis zijne zuster verloor; tevens lag er, op de zolder, nog een zuster te ijlen, en in een andere straat lag zijn zwager, J. de Nooijer, ziek, die daarna in ziekte opgevolgd is door zijn vrouw.
En eindelijk Lieven Meulmeester, die sedert kort de dood zijner moeder reeds betreurde, toen, in de ziekenzaal, aan de ene zijde zijn vader de laatste adem uitblies, en aan de andere zijde zijne krankzinnige zuster, en zijne vrouw, Janna Vogel, zwaar ziek lagen. Tegen mijn raad is deze laatste huiswaarts, naar haar eigen ouders gebracht, en aldaar overleden. In dit nieuwe huis is, onmiddellijk, haar moeder, de vrouw van Joost Vogel, ziek geworden en bezweken, en later de tweede dochter van deze, die hersteld is.

In mei krijgt het diaconaal armbestuur op haar verzoek van de gemeenteraad toestemming om ‘wegens de menigvuldige sterfgevallen’ de post onvoorzien van ƒ 50 op de armenbegroting aan te wenden voor het begraven van de behoeftige personen.

In juni constateert de Provinciale Commissie dat de arme zieken onmogelijk zonder krachtdadiger ondersteuning kunnen blijven.
Op 7 juli maakt de oudste geneesheer te Arnemuiden, J. Oversluijs, de Commissie opmerkzaam op het leegstaande gebouw van de calicotweverij aan de Jan Leeuwenstraat (de latere Lionstraat), waarin thans niet wordt gewerkt. Hij acht dit zeer geschikt voor de inrichting als tijdelijk hospitaal en geeft een nauwkeurige beschrijving van de ellende in de stad.
De Provinciale Commissie nodigt het gemeentebestuur uit ter verkrijging van ‘de nodige kribben, leggerij en fournituren’ zich te wenden tot het gemeentebestuur van Middelburg of een ander stedelijk bestuur in de provincie om deze materialen ter leen te verkrijgen of over te nemen.

Hoewel er regelmatig overleg is tussen de bezorgde Provinciale Commissie en burgemeester Baars kan niet aan de indruk worden ontkomen dat van de zijde van het Stadsbestuur en met name de burgemeester, de ernst van de epidemie aanvankelijk wordt onderschat.
De Provinciale Commissie komt na onderzoek tot de conclusie dat de ziekte in de laatste 14 dagen zo ernstig van aard is geworden, dat er dagelijks lijders sterven. De Commissie dringt daarop ten sterkste aan op inrichting van zulk een ziekenzaal, op kosten van de provincie. Hierop volgt spoedig toestemming.

Er wordt een commissie met het nodige toezicht over de ziekenzaal belast, bestaande uit secretaris Baars, ds. Haesebroeck en de voormalige schoolmeester Hoogerheyde. Voor de commissie wordt een instructie vastgesteld. Deze commissie laat zich, door de gegronde vrees voor besmettelijkheid, niet weerhouden om menslievend, al wat heilzaam zijn kan in het werk te stellen.

* * *

Begin augustus wordt de oudste geneesheer J. Oversluijs zelf door de besmettelijke ziekte hevig aangegrepen. Ook hij wordt in het noodhospitaal opgenomen. Door deze omstandigheid gedrongen verzoekt de Provinciale Commissie de bekwame Middelburgse geneesheer Dr. J.C. de Man ‘om de plaats van dokter Oversluijs, in dit bijzonder geval, te vervullen, de lijders zoveel mogelijk hulp aan te brengen en zulke middelen aan te wenden als nuttig kunnen zijn om de ziekte te stuiten’.

Dr. De Man treft snel en krachtdadig ingrijpende maatregelen. Ondanks de drukkende zomerhitte weet hij de ziekenzaal tot een luchtig verblijf te maken. Uit de ziekenzaal worden allen geweerd die niet aan de heersende ziekte lijden. Waar mogelijk wordt geventileerd, worden zuiveringsmiddelen toegepast en er wordt aanhoudend gereinigd en berookt met chloormiddelen. De zieken wordt, na aanvankelijk herstel, wijn en kina gegeven om op te sterken.

In dit alles wordt Dr. De Man krachtig ondersteund door de plaatselijke Commissie, die uit de buitengewoon milde giften van Zeelands ingezetenen, niet alleen voor goed voedsel en wijn, zowel in als buiten de ziekenzaal, maar ook voor nieuwe kleding zorgen, terwijl de oude kleding wordt verbrand of begraven.
Dr. De Man schrijft: ‘Ofschoon velen deze maatregel als overtollig en verkwistend hebben beschouwd, zo geloof ik toch, dat zo iets niet opweegt tegen het gevaar van uitbreiding der ziekte in de hete dagen van augustus, vooral wanneer men let op de slordige levenswijze van deze mensen. Toen ik, op de helft van september, Arnemuiden verliet, na het herstel van de heer Oversluijs, waren er in de ziekenzaal slechts twee oppassers ziek, alle overigen waren herstellende. En in de stad waren er, in de praktijk van de heer Oversluijs althans, geen’.

Het diaconaal armbestuur verzocht in juli om aanvullende ondersteuning vanwege de menigvuldige sterfgevallen en andere ongunstige omstandigheden. Het gemeentebestuur neemt echter in aanmerking de talrijke giften welke bij het diaconaal armbestuur gedurende deze heersende ziekte van particuliere mensenvrienden zijn ontvangen.  Het wil daarvan eerst een nadere specificatie hebben. Wel wordt de post onvoorzien van de armenbegroting met ƒ 100 aangevuld wegens het groot aantal overledenen dat ten laste van het armbestuur ter aarde is besteld, omdat ‘zo door de geringe visvangst als door de heersende ziekte hun collecten niet toereikend zijn om in alle die uitgaven te voorzien’.

* * *

Naar aanleiding van het gunstig bericht van burgemeester Baars in oktober ‘dat de ziekte nagenoeg had opgehouden’, adviseert de Provinciale Commissie de 16e oktober, wegens de onkosten, wel de ziekenzaal te ontruimen, maar deze nog wel in orde en beschikbaar te houden om op mogelijke nawerkingen voorbereid te zijn.
De Commissie heeft niet mis gezien, want bedektelijk sluipt de ziekte voort en in december en volgende maanden sleept zij weer vele slachtoffers ten grave. Het winters jaargetijde maakt de ziekte echter minder gevaarlijk dan in de afgelopen zomer. De ziekenzaal is tijdens de winter niet meer gebruikt geworden.
Dr. De Man merkt op, dat het gedurende de 14 maanden dat de ziekte heerste, volstrekt niet alleen de behoeftigen waren die ziek werden. Opmerkelijk is ook dat de ziekte zich uitsluitend beperkte tot de stad Arnemuiden; zo was in Kleverskerke of Middelburg niets van de ziekte merkbaar.
Ook was er - zo merkt hij verder op - in de weersgesteldheid in 1842 en 1843 geen bijzondere aanleiding voor de ziekte. De winter van 1842/43 was koud en guur, het voorjaar was lang vochtig en de warmte in augustus was wel buitengewoon groot en drukkend, maar duurde kort. Hij concludeert, dat zonder de genomen maatregelen en vooral zonder de oprichting van de ziekenzaal, een veel grotere verwoesting zou hebben plaatsgevonden.

In de ziekenzaal zijn van half juli tot half oktober 1843 102 lijders verpleegd, waarvan er 12 zijn overleden, 2 stervende ingebracht en één buiten de zaal is gestorven. Het totaal aantal van hen die ziek geweest zijn, kan gesteld worden op ruim 350 of 400 (op een bevolking van 1277 mensen). Het aantal overledenen aan de ziekte kan gesteld worden op 82. In de eerste drie maanden van 1844 sterven er nog eens ruim 20 aan de ziekte. Een gevolg hiervan is dat de bevolking, die begin 1843 1277 zielen telde, eind 1843 is gedaald tot 1218. Het aantal weduwnaars en weduwen stijgt in 1843 van 85 tot 119. Met name sterven meer mensen in de kracht van hun leven (tussen 25 en 50 jaar) dan kinderen en ouderen.

* * *

Dr. De Man beschrijft ook uitvoerig de ziekteverschijnselen. Het begon met lusteloosheid, moeheid en duizeligheid. Na deze periode van incubatie was men doorgaans 17 à 21 dagen doodziek, met hevige koortshitte en tijden van bewusteloosheid, zinsverbijstering en ijlingen.
Vervolgens gaat hij uitvoerig in op de vermoedelijke oorzaken van deze zeldzame epidemie (de oudste geneesheer van Arnemuiden J. Oversluijs had na een praktijk van 14 jaar nog geen enkel geval van deze ziekte ontmoet).

Algemeen wordt de epidemie toegeschreven aan het slechte voedsel van de vorige winter, meestal bestaande uit bevroren aardappelen, slechte vis en roggebrood. Men houdt het er ook voor dat ze opgewekt werd door de natte koude, waaraan velen zich moesten bloot stellen, die, in het voorjaar, zeekraal op de schorren gingen snijden en tot aan de knieën in het water moesten staan. De bekende vuilheid, de armoede, de bekrompene, dikwijls onder de grond gelegen woningen worden ook als redenen aangewezen.

Echter, later komt Dr. De Man in overleg met de beide plaatselijke geneesheren tot de conclusie, dat de ziekte noch aan het voedsel, noch aan de levenswijze of de gevatte koude, maar aan een smetstof gelegen heeft. Hoewel de opeenhoping van mensen (soms zes of zeven personen in een klein vertrekje of liggend in één bedstede en vele huisgezinnen in één huis) ongetwijfeld veel toebracht aan de voortplanting van de ziekte.

In het Practisch Tijdschrift voor Geneeskunde Jaargang 1844) schrijft Dr. De Man hierover, dat hij vaststelde, dat slechts zeer weinig slachtoffers vielen onder de meer gegoeden; dat waren zij die in betere woningen gehuisvest zijn. De meeste doden vielen onder de behoeftigen, wier huizen laag, vochtig en bekrompen waren. Het kwam voor - zo schrijft hij - dat grote gezinnen in een kelder woonden, waar meestal maar één slaapplaats aanwezig was.

* * *

De ziekenzaal, waarop in het voorgaande gedoeld werd, is één van de lokalen van de calicotweverij in de Sint Jan Leeuwenstraat (de latere Lionstraat), die als noodhospitaal wordt ingericht. Hiervoor worden de nodige gelden beschikbaar gesteld bij besluit van de gemeenteraad van 25 juli 1843.
Tegelijk wordt een Instructie voor de Commissie van toezicht over het tijdelijk hospitaal goedgekeurd. Van de toen gebruikte britsen waren er in 1931 - volgens een artikel van dhr. A. Buijs - nog enige aanwezig.
Voor de behandeling van ernstige gevallen, waarvoor operatie noodzakelijk is, wordt daarna gebruik gemaakt van het Gasthuis te Middelburg.

In de Arnemuidse historie gedurende de 19e eeuw verdient Dr. J.C. de Man een eervolle en eerbiedwaardige plaats. In latere jaren wordt Dr. De Man nog verscheidene malen geraadpleegd door het gemeentebestuur bij de aanstelling van nieuwe artsen. Zeer terecht is in het uitbreidingsplan ‘Het Poldertje’ (genoemd naar de Clasinapolder) later een straat naar Dr. J.C. de Man genoemd, de De Manstraat.

Hierna volgen de namen van de overledenen in het rampjaar 1843:

03 jan: Jacomina Lampers, 69 jaar
19 jan: Grietje Cornelisse, 51 jaar
30 jan: Prina van Neck ev Jacob van Belzen, 65 jaar
30 jan: Klaas Schroevers, visleurder, 51 jaar
06 feb: Sara Giffard, 8 maanden
14 feb: Clasina Schroevers, 3 maanden
14 feb: Jacomina Westdorp ev Louis Joseph le Mahieu, 43 jaar
18 feb: Robbert Schroevers, 87 jaar
02 mrt: Johanna Cornelisse ev Marinus Keur, 38 jaar
04 mrt: Jannetje Meulmeester, 6 weken
05 mrt: Marinus Schroevers, 58 jaar
29 mrt: Maria le Mahieu, 7 weken
01 apr: Jasper Geldhof, 5 maanden
03 apr: Jan Joosse, 3 jaar
12 apr: Jannetje Schroevers wv M. de Nooijer, visleurster, 68 jaar
14 apr: Adriaan Schets, 6 maanden
07 apr: Catharina Marijs, 16 maanden
24 apr: Neeltje Riekwel wv Aart Marteijn, 44 jaar
01 mei: Cornelis van Belzen, 36 jaar
05 mei: Cornelia Keur ev Jan de Nooijer, visleurster, 47 jaar
13 mei: Lieven Meulmeester, visser, 36 jaar
14 mei: Jan de Nooijer, visser, 52 jaar
17 mei: Jannetje v. Belzen ev Leonard Grootjans, visleurster, 31 jaar
19 mei: Maatje van Belzen ev Blaas de Nooijer, visleurster, 49 jaar
24 mei: Marinus Meulmeester, visser, 39 jaar
27 mei: Neeltje de Nooijer dv Jan de Nooijer, visleurster, 21 jaar
30 mei: Jan de Ridder, 14 dagen
30 mei: Lieven Meulmeester, visleurder, 50 jaar
31 mei: Pieternella Vermaire ev Marinus Schroevers, 75 jaar
02 jun: Grietje de Nooijer ev Marinus van Belzen, visleurster, 50 jaar
08 jun: Leendert Keur ev Theuntje de Nooijer, visser, 37 jaar
14 jun: Gillis de Nooijer, visser, 72 jaar
14 jun: Hubrecht de Nooijer, 6 jaar
16 jun: Cornelis de Nooijer, visser, 51 jaar
18 jun: Klasina Cornelisse wv Lieven Meulmeester, 82 jaar
21 jun: Egbert van Belzen, visser, 29 jaar
22 jun: Grietje Meulmeester ev Boudewijn Klaasse, visleurster, 61 jaar
22 jun: W. de Nooijer ev Lieven Meulmeester, visleurster, 29 jaar
26 jun: Crina Meulmeester ev Blaas Klaasse, visleurster, 54 jaar
27 jun: Theuntje de Nooijer ev Klaas Huiszoon, visleurster, 41 jaar
01 jul: J. Meulmeester ev Maarten Kraamer, visleurster, 57 jaar
01 jul: Gillis de Nooijer, ventleurder, 47 jaar

02 jul: Pieternella Joosse, 18 jaar
02 jul: Adriana de Nooijer ev Jacob de Nooijer, visleurster, 75 jaar
04 jul: Grietje Cornelisse ev Daniël van Belzen, visleurster, 65 jaar
06 jul: Jannetje Cornelisse dv Grietje Cornelisse, visleurster, 37 jaar
06 jul: Joost Adamse, 2 jaar
11 jul: Jacomijntje Klaasse ev Robbert Schroevers, visleurster, 46 jaar
11 jul: Maatje de Nooijer wv Cornelis Grootjans, 69 jaar
19 jul: Pieternella Vogel ev Lieven van de Gruiter, visleurster. 51 jaar
19 jul: Geertje Grootjans ev Cornelis van Beizen, visleurster, 41 jaar
19 jul: Johannis Klaasse ev Catharina de Ridder, visser, 35 jaar
19 jul: Marinus Meulmeester, visser, 45 jaar
21 jul: Geertje Blaasse, visleurster, 53 jaar
22 jul: Jacoba Meerman ev Eeuwoud Baak. visleurster, 50 jaar
22 jul: Jannetje Grootjans, 6 maanden
29 jul: Sara Schilleman, 7 maanden
06 aug: Maatje Leendertse, 37 jaar
08 aug: Marinus Schroevers, visleurder, 46 jaar
08 aug: Maria de Jonge ev Andries Adamse, arbeidster, 65 jaar
09 aug: Klaas Klaasse, visser, 45 jaar
09 aug: Clasina Katte, visleurster, 32 jaar
09 aug: Neeltje Schroevers, visleurster, 51 jaar
12 aug: Barend Jan Harthoorn, stadsbode, 54 jaar
12 aug: Adriaan Meulmeester, visser, 54 jaar
13 aug: Neeltje Rijkse wv Kasper van Eenennaam, visleurster, 42 jaar
17 aug: Janna Vogel, 24 jaar
17 aug: Clasina Meerman, visser, 52 jaar
19 aug: Catharina van Belzen wv Joost Grootjans, visleurster, 67 jaar
19 aug: Cornelis de Nooijer, visser, 64 jaar
22 aug: Maatje Meerman, 2 jaar
25 aug: Eeuwoud Baak, visleurder, 64 jaar
28 aug: Adries Adamse, arbeider, 71 jaar
13 sep: Lieven Klaasse, wever, 20 jaar
14 sep: Geertje Grootjans, 8 maanden
15 sep: Cornelia Breeweg, 54 jaar
19 sep: Cornelis Cornelisse, zonder beroep, 39 jaar
21 sep: Izaak Boone, 14 maanden
22 sep: Joost Vogel, 3 maanden
22 sep: Adriaan Wijkhuis, 5 maanden
24 sep: Jan de Ridder, 16 dagen
24 sep: Tannetje de Nooijer, visleurster, 57 jaar
24 sep: Catharina de Ridder, 6 weken
24 sep: Cornelis Beekman, 12 weken
29 sep: Abraham Katte, visser, 59 jaar
30 sep: Pieter Beekman, 3 maanden
30 sep: Lein Boone, 6 weken
03 okt: Tannetje Grootjans, 5 jaar
04 okt: Joost de Nooijer, 6 weken
06 okt: Maria Schroevers, 1 jaar
06 okt: Tannetje ’t Hoen, 6 maanden
09 okt: Maria de Nooijer ev Jacob de Ridder, 75 jaar
09 okt: Cornelia Keur, 10 maanden
10 okt: Izak de Ridder, visser, 50 jaar
11 okt: Hendrika Leendertse, visleurster, 26 jaar
12 okt: Jacob Meulmeester, visleurder, 52 jaar
14 okt: Tannetje Jobse, dienstbode, 37 jaar
15 okt: Theuntje van Belzen ev Leonard Grootjans, visleurster, 39 jaar
I5 okt: Maria de Ridder, 2 dagen
16 okt: Leintje Wisse, 7 weken
19 okt: Adriana Grootjans, 5 jaar
21 okt: Jacobus Meerman, 13 maanden
25 okt: Willem Vinke, 13 dagen
28 okt: Jacob Jacobse, zeekraalsnijder, 68 jaar
29 okt: Marinus Kervink, visleurder, 22 jaar
03 nov: Grietje Meulmeester, 6 weken
07 nov: Egbert Schroevers, 2 dagen
08 nov: Pieternella Ingelse ev Gillis Kesteloo, 38 jaar
10 nov: Daniël Grootjans, visser, 71 jaar
11 nov: Marinus Schroevers, visser, 54 jaar
12 nov: Leendert van Belzen, 7 weken
13 nov: Jacob Crucq, 3 maanden
14 nov: Adriaan Jobse, visser, 55 jaar
14 nov: Jannetje Meerman, 1 jaar
17 nov: Joost Grootjans, 1 jaar
18 nov: Cornelis Smit, scheepstimmermansknecht, 47 jaar
26 nov: Cornelia van Eenennaam, 4 dagen
27 nov: Adriana Boudewijnse wv H. Schroevers, visleurster, 67 jaar
29 nov: Jacomina de Nooijer, 1 jaar
01 dec: Adries Adamse, 9 jaar
06 dec: Jacob de Nooijer, arbeider, 39 jaar
09 dec: Francois de Nooijer, 2 maanden
10 dec: Jan Schroevers, visser, 56 jaar
15 dec: Pieter van Belzen, 3 jaar
15 dec: Adriana Blok wv Pieter de Nooijer, visleurster, 38 jaar
18 dec: Jan Willeboordse, 2 jaar
25 dec: Johannis Marteijn, 20 jaar
26 dec: Hendrika Vincent wv Matteus Verbeek, visleurster, 64 jaar
29 dec: Marinus Schroevers, visser, 73 jaar
27 dec: Marinus Kervink, 74 jaar

* * *

1843 staat geheel in het teken van de epidemie. Nog enkele andere gebeurtenissen volgen hier zo beknopt mogelijk. De jaarrekening over 1842 wordt vastgesteld met een batig saldo van ƒ 875,45 (inkomsten f 4.511,27 en uitgaven ƒ 3.635,82). De plaatselijke Commissie van Toezicht op de school adviseert vanwege de bekrompen toestand van het huidige schoollokaal te komen tot de bouw van een nieuwe school. De gemeenteraad reageert hier zeer afwijzend op: ‘nog nimmer heeft de gemeente in een schoolgebouw voorzien, dit is nog altijd ingevolge zijn aanstelling door de schoolmeester aangeschaft geworden en de financiële toestand van de gemeente gedoogt dit niet’. Het ophalen van de straatmest wordt verpacht aan Theunis Bezemer, schipper te Oude Tonge, voor ƒ 88.

Af en toe vraagt de nieuwe schoolmeester P. Kwekkeboom een zaterdag vrij voor het bijwonen van de vergaderingen van schoolmeesters te Middelburg. Burgemeester Baars zegt ‘op Kwekkeboom niets aan te merken te hebben en dat hij in alle opzichten tot genoegen aan zijn verplichting voldoet; echter, bij z’n benoeming is het werken op zaterdag verplicht gesteld’. De gemeenteraad ziet echter geen zwarigheid; wel moet Kwekkeboom voor die zaterdagen geen schoolgeld invorderen.

Als gevolg van de heersende epidemie overlijdt in augustus ook de stadsbode Barend Jan Harthoorn op 54-jarige leeftijd. Hij was de zoon van de voormalige stadsbode Jan Harthoorn. De overleden stadsbode was tevens telhoutteller, assistent turftonner, koolweger en lijkbidder. Om al deze betrekkingen wordt gevraagd door zijn z'n J.H. Harthoorn, thans nog in militaire dienst. Ook de oude schoolmeester H.W. Hoogerheyde solliciteert ‘in verband met het door hem geleden verlies bij de toekenning van zijn pensioen alsmede zijn beklagenswaardige huisgezin hetwelk hij hoopt bij de vergeving der posten in aanmerking zal genomen worden’. Het Stadsbestuur benoemt echter met meerderheid van stemmen Jan Hendrik Harthoorn als stadsbode.

* * *

De heren Salomonson te Almelo sturen eind september bericht dat het per 1 oktober weer de tijd is dat de wevers ’s avonds met lamplicht moeten werken. Zij verzoeken een tegemoetkoming uit de stedelijke kas voor de daarvoor te maken kosten. Het gemeentebestuur overweegt ‘de steeds toenemende achteruitgang der weeffabrieken mitsgaders het drukkende der ingevorderde boeten waardoor het voor de wever bij alle naarstigheid volstrekt ondoenlijk is de kost te verdienen, alsmede het getal wevers hetwelk voor enige tijd nog 103 personen bedroeg, op dit ogenblik is teruggelopen tot op 44 en alzo bij een gehele onttrekking aan dat verzoek te duchten is dat weldra deze inrichting, waaraan zoveel opoffering door ons is geschied en jaarlijks aan huur voor gebruikte gebouwen nog ƒ 220 moet worden betaald, geheel zou te niet lopen’. Tot aanmoediging van de wevers alsook tot tegemoetkoming van de instandhouding van de fabrieken wordt goedgevonden voor het aankopen van olie voor de weeffabrieken ƒ 50 beschikbaar te stellen. Er wordt daarbij van uitgegaan dat ook de heren Salomonson eenzelfde bijdrage in deze kosten geven. Deze weigeren echter in de aankoopkosten van de olie bij te dragen en verzoeken de vergoeding voor de olie van stadswege met ƒ 50 te verhogen.
Het gemeentebestuur bericht de heren echter, dat - hoe gaarne men dit tot tegemoetkoming aan de wevers ook zou willen - de stedelijke financiën een hogere vergoeding niet toelaten.

* * *

Dit jaar overlijdt in Berlijn de voormalige Koning Willem I.
Als gevolg van het overlijden van Zijne Majesteit Koning Willem Frederik, Graaf van Nassau, worden ingevolge een aanschrijving ‘ten teken van rouw wegens deze treurige gebeurtenis’ gedurende acht achtereenvolgende dagen driemaal ’s daags een uur lang de klokken geluid, alsmede op de dag voor en van de begrafenis. De klokluider krijgt hiervoor een beloning van ƒ 15.

* * *

De visserij is gedurende dit voor de vissersbevolking zo veelbewogen jaar zeer gering. Het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stromen over 1843 vermeldt, dat ‘de garnalenvangst minder voordelig was dan in vorige jaren en dat men zich met meer vrucht schijnt toe te hebben gelegd op de palingvangst’.

Meer gegevens vermeldt burgemeester Baars in zijn uitvoerig jaarverslag over de visserij in 1843.
Deze wordt bedreven met 17 visschuiten voor de ‘grote visserij’. Hoewel door het onstuimig weer in februari en maart er weinig gelegenheid is om te vissen, worden zo nu en dan grote schollen, schelvis en roggen gevangen. Weldra verlaat deze vis echter weer de kust. De gehele zomer vanaf april is de vangst zeer gering. Van Engelse sloepen, die verder in zee vissen waar de Arnemuidenaars met hun kleine schuiten niet durven komen, worden grote schollen overgenomen. Deze vis is in Engeland minder in trek.

Uit de aantekeningen van burgemeester Baars nemen we ter illustratie enkele vermeldingen over:

februari: matige vangst, grote schollen, schelvis en roggen. Verdienste is ƒ 5 à ƒ 6.
maart: veel vis te Middelburg van elders aangebracht. Verdienste is ƒ 3,60 à ƒ 5.
april: aangebrachte vis bij en met de Engelsen geruild voor jenever. Verdienste ƒ 4, ƒ 5 en ƒ 6, soms zelfs ƒ 13.                              mei: weinig vangst, meest het aangebrachte van de Engelse vissers gekocht.
juni: iets meer vangst. Verdienste ƒ 4,70 à ƒ 7.

De rest van het jaar is het goed weer, maar in de nabijheid van de kust is weinig vis te vinden. De verdiensten liggen tussen de ƒ 110 en ƒ 150 de man en bij 2 à 3 schuiten op ƒ 200 de man.

Als gevolg van de heersende typhusepidemie blijft in de zomer wegens gebrek aan manschappen een deel van de schuiten nu en dan aan de wal liggen. Dit is ook het geval in het najaar omdat velen de benodigde levensmiddelen ‘niet konden geborgd’ krijgen.
Zou de van rijkswege verstrekte premie van ƒ 250 per schuit niet verstrekt worden, dan zouden onderscheidene schuiten aan de wal moeten blijven liggen vanwege gebrek aan krediet bij de werf, de zeilmaker, de touwslager e.a. Zelfs bij het verlenen van de premie zal het nog moeite kosten om aan de gang te blijven.

* * *

Deze jaren telt Arnemuiden een 19-tal landbouwers, te weten Frans van Eenennaam, Jacob Meerman, Lourens van Eenennaam, Adriaan Adriaanse, Jan Bernard Joosse, Casper van Eenennaam, Blaas Schets, Leendert Wisse, Jacob Schoonenboom, Adriaan Koets, Steven van Keulen, Levinus Willeboordse, Cornelis Oreel, Adriaan Filius, Jacobus Bliek, Jacobus Koster, de weduwe Matthijsse, C. Huissen en Pieter de Kraker.

* * *

In de Hervormde gemeente wordt in januari een zestal gesteld voor het beroepen van een predikant, te weten de predikanten Adama van Scheltema te Borsele, Köningsfeldt te Meliskerke, Molenaar te Zoutelande, Van Strien te Cleverskerke, Van Leeuwen te Vrouwenpolder en Wanrooy te Herkingen. Ds. Adama van Scheltema wordt beroepen, maar bedankt. In maart wordt een zestal kandidaten gesteld: Haesebroeck, Smissaert, Libert, Wanrooy, Hoffman en Janse. Daarvan wordt op de 19e maart de 33-jarige Henricus Haesebroeck beroepen. Al na drie dagen neemt hij het beroep aan.

Kandidaat Haesebroeck is geboren in 1810 als zoon van Mr. Gerhard Haesebroeck en Jacoba Maria Grijp en werd kandidaat in Noord-Holland in 1836. Hij is te Arnemuiden in 1855 op 45-jarige leeftijd overleden. Op 11 juni wordt hij bevestigd door z’n broer ds. Haesebroeck te Eijerland op Texel met de tekst Galaten 1:7a en doet hij intrede met de tekst Nehemia 2:20a. Consulent Van Strien uit Kleverskerke draagt op de 17e juni het archief over aan de nieuwe predikant (8 acteboeken van de kerkenraad van 1575-1840, een oud doopboek van 1810-1837, het nieuwe doopboek vanaf 1838 en het lidmatenboek van 1800-1840).

Burgemeester Baars, wethouder Van Eenennaam en secretaris Baars heten de nieuwe predikant uit naam van de stadsregering ‘hartelijk welkom met zegenwens in zijn aangevangen dienstwerk en aanbeveling onzer personen in zijn voorbidding’.

Al een maand later doet de predikant verslag aan de kerkenraad van ‘zijn met de broeders Klaas van Belsen en Caljouw volbrachte huisbezoek en daar er vervolgens niets dan nietige aanmerkingen in hetzelve hem ontmoet zijn, zo is de vergadering gesloten’.
In de plaats van de afgaande ouderlingen Adriaan van Sweeden en Klaas Daniëlse van Belsen worden uit de gestelde dubbeltallen (Daniël van Belsen, Cornelis Oreel, Cornelis Mulder en Leendert Wisse) gekozen Daniël van Belsen en Cornelis Oreel. Ter vervanging van de aftredende diakenen Gillis Kesteloo en Pieter Wisse worden uit de gestelde dubbeltallen (Blaas Cornelisse, Paulus Joosse, Pieter Boone en Levinus Willeboordse) gekozen Blaas Cornelisse en Paulus Joosse.

De kerkerekening sluit met een nadelig saldo van ƒ 46,90 (ontvangsten + batig saldo vorig jaar ƒ 654,36 en uitgaven ƒ 701,26). De armenrekening over 1842 sluit met een gering positief saldo van ƒ 10,78 (uitgaven ƒ 909,15 en ontvangsten ƒ 919,93).
Op de begroting van het armbestuur voor 1844 wordt vanwege de zorgelijke tijden beknibbeld. De subsidie van ƒ 660 wordt teruggebracht tot ƒ 415. De geraamde uitgaven voor geld en brood worden van ƒ 600 op ƒ 550 gebracht, voor kleding van ƒ 90 op ƒ 50, de begrote post voor het maken van doodkisten door de timmerman J.K. Crucq wordt gebracht op ƒ 247 en voor de heelmeester Oversluijs op ƒ 247 voor de behandeling van 47 behoeftigen die aan de thans heersende ziekte geleden hebben.