1837

Dit jaar doet zich een groot onheil voor. De keersluis, die het Arnemuidse kanaal voor dichtslibben moet behoeden, vertoont al sinds enige jaren lekkages. In verband daarmee worden de sluisdeuren al sinds twee jaren niet meer gesloten. De aangewende pogingen tot herstel bleken steeds vruchteloos.
De door de Commissie van toezicht op de keersluis geraadpleegde Ingenieur van de Waterstaat H. van Diggelen acht het noodzakelijk dat er in het kanaal vóór de sluis een dam wordt gelegd, waardoor de sluis kan worden droog gezet en de sluisdeuren geinspecteerd en hersteld kunnen worden.

De gemeenteraad is van de noodzaak van het aanleggen van de dam overtuigd. Echter, het vermogen van de stad laat niet toe om meer dan het gewone jaarlijkse onderhoud bij te dragen. De financiële toestand van de stad is door de vermindering van de inkomsten en de grote bijdragen aan het diaconaal armbestuur zeer ongunstig. Het is niet verantwoord de ingezetenen nog grotere lasten op te leggen. Met de beste wil acht men zich in het volstrekte onvermogen om een buitengewone bijdrage te verlenen. In het alleruiterste geval zal overgegaan worden tot verkoop van gemeentelijke eigendommen of het heffen van plaatselijke belastingen.

Op aanraden van de Ingenieur van de Waterstaat worden al gedurende geruime tijd bij springtijden de sluisdeuren open gezet. Bij de hoge watervloed in november is daardoor ‘een dammetje bij de zoutketen, dienende tot passage van het Molendijkje naar de sluis alsmede naar het door de Stad verpachte eilandje’, ingestort. Ten behoeve van de passage en tot voorkoming van ongelukken wordt timmermansbaas Salomon Van Eenennaam dadelijk opdracht gegeven tot herstel. De herstelkosten bedragen ƒ 39,80.

* * *

In juni wordt bericht van de Commissaris van de Koning ontvangen, dat op aanstaande vrijdag 30 juni Zijne Majesteit Koning Willem I Middelburg zal bezoeken. Besloten wordt de vlag van de toren te doen wapperen. Het is nog niet geheel zeker of Zijne Majesteit ook Arnemuiden zal bezoeken. De burgemeester is verzocht zich aanstaande donderdag bij het provinciaal gouvernement te vervoegen om het bezoek voor te bespreken. Er wordt een commissie uit de gemeenteraad gevormd, bestaande uit burgemeester C.D. Baars, wethouder J. de Marée en gemeentesecretaris C.J. Baars, om op audiëntie te gaan bij Zijne Majesteit. Hij zal worden gecomplimenteerd en alsnog bedankt voor zijn goedgunstige besluit op het ingediende verzoekschrift door 16 schippers van visschuiten begin dit jaar (betreffende de toekenning van een premie voor elke schipper) ‘met verdere aanbeveling onzer belangen in Hoogstdeszelfs goedgunstig aandenken’.

Tijdens het bezoek wordt de Koning bedankt ‘voor het goedgunstige besluit dat Zijne Majesteit ten behoeve van onze kustvissers heeft gelieven te nemen met aanbeveling onzer belangen in Zijne Vaderlijke regering en bescherming. Zijne Majesteit, hiervoor bedankende, verblijdt zich dat dat besluit een gewenscht gevolg heeft gehad en wordt daarop van de commissie onder gewone plichtpleging verlaten’. Enige maanden later overlijdt de echtgenote van de Koning. Tengevolge van ‘het treurig afsterven van Hare Majesteit de Koningin op de 12e oktober 1837’ wordt de klokluider voor het gedurende tien dagen luiden van de klok een beloning gegeven van ƒ 15.

* * *

In juli ontvangt het stadsbestuur een brief van de Schoolopziener waarin ‘een treurig toneel zo van het schoolwezen als van de onderwijzer te Arnemuiden wordt voorgesteld met uitnodiging in ernstige overweging te nemen de schoolmeester H.W. Hogerheyde met een pensioen van het geven van onderwijs te verwijderen’.

De oud-leerling Marinus de Mol, geboren in 1830 als zoon van de in de Westdijkstraat wonende timmermansknecht Anthonie de Mol, geeft in latere jaren een ooggetuigenverslag van de toestanden in de school in de Middelburgsche Courant van maart 1887, waaruit we het volgende overnemen:

Verbeeld u een klein vierkant vertrek, licht ontvangende aan drie zijden door een zestal hoge tuimelramen met kleine ruiten. Tegen de vierde zijde stond de ouderwetsche schouw met vuurplaat, waarop gestookt werd van het telhout, dat door iedere leerling elken schooltijd moest worden medegebracht. Dit lokaal nu met zijn deels lemen, deels slecht betegelden vloer, waarop schooltafels en banken van allerlei afmetingen verward door elkander stonden, vertoonde aan zijn wanden slechts de leestafels van Prinsen, die er niet zonder tegenkanting van den ouden meester, en slechts op uitdrukkelijk verlangen van den schoolopziener waren gekomen. Het schooltje was vrijwel bezet met leerlingen, die gewoonlijk zulk een helsch geraas maakten, dat nu en dan voorbijgangers zich gedrongen gevoelden binnen te gaan om den meester bij te staan in het beteugelen van den woesten troep, meerendeels onbeschofte, vuile, havelooze kinderen, wier vaders op zee zwalkten en wier moeders dag aan dag barrevoets door het land zwierven, om als vischventsters den kost op te halen.
Van orde was er in de school geen spoor te vinden. Onder de lesuren zaten de grootste jongens soms plat op den grond te knikkeren, of oefenden zich in het springen over de tafels en banken, nu en dan wisten er enkelen door de tuimelramen te ontsnappen en zaten dan buiten den ouden meester na te bauwen of uit te schelden. Deze van nature goedige man werd ten laatste woedend van drift, en sloeg, geholpen door een half krankzinnigen zoon, die als ondermeester dienst deed, gelijk een bezetene om zich heen, wat de verwarring ten top deed stijgen totdat hij eindelijk radeloos de handen samensloeg en zijne vrouw ‘de maitres’ te hulp riep.

De gemeenteraad overweegt dat ‘een man die nagenoeg 30 jaar binnen deze gemeente met zijn zorgelijke huisgezin zijn kost in die betrekking heeft gevonden, met het geven van pensioen dat zeker niet toereikend zal zijn om te kunnen bestaan, uit het geven van onderwijs te verwijderen zeer hard zou zijn’. Ook wordt overwogen dat Hogerheyde tevens voorzanger en koster van de kerk en boekhouder van de armen is. Het is in het geheel niet zeker of ook de kerkenraad hem een pensioen zal willen toekennen en om een nieuwe onderwijzer een redelijk bestaan te bieden is het nodig dat hij ook die kerkelijke functies vervult. De vroede vaderen zijn dan ook van mening dat ‘onze stedelijke geldmiddelen, welke ten uiterste bekrompen zijn, een pensioen niet toelaten’.
Mochten de middelen aanzienlijk toenemen, dan is de vergadering bereid de onderwijzer op een betamelijke wijze te verwijderen.

* * *

Op 3 juni overlijdt de hoefsmid, tevens raadslid, Jan van der Weele op 69-jarige leeftijd. Zijn zoon Joos volgt hem in de smederij op de hoek Langstraat/(later) Nieuwlandseweg als smidsbaas op. Joos van der Weele zal later ook de plaats van zijn vader in de gemeenteraad innemen gedurende de periode 1841 tot 1888, waarvan ruim 40 jaar als wethouder. In de vacature van Van der Weele wordt benoemd Adriaan de Smidt, eveneens smidsbaas.

Raadslid Kraamer, tevens lijkdienaar, vestigt de aandacht op de ingeslopen gewoonte dat de begrafenisstoeten doorgaans overtijd aankomen op de begraafplaats. De grafdelver wordt daardoor ‘bij guur en onstuimig weer zonder noodzaak aan regen en wind blootgesteld’. Bepaald wordt dat de lijkdienaars voortaan de families, die hun overleden betrekkingen ter aarde willen bestellen, dienen te verwittigen ‘dat zij verplicht zijn om zorg te dragen vóór of met het slaan der klok van 12 uur binnen het hek van de begraafplaats te zijn’. Als dit niet het geval mocht zijn, dan zal een boete van ƒ 1 worden geheven, welke de lijkdienaars op hun persoonlijke verantwoordelijkheid verplicht zijn in te vorderen en deze aan de burgemeester ter hand te stellen. De helft hiervan komt ten voordele van de begraafplaats en de andere helft van de grafdelver.

De jaarrekening over 1836 beloopt een totaalbedrag aan inkomsten van ƒ 2.820,00 en uitgaven van ƒ 2.568,50, zodat een gering batig saldo resteert van ƒ 251,50.

Tot bestrijding van de grote uitgaven voelt het gemeentebestuur zich genoodzaakt om enige bomen en kaphout publiekelijk te verkopen. Besloten wordt drie eikebomen op de Markt, waarvoor de ingezetenen tot voorkoming van schade aan hun eigendommen al verzoeken tot verwijdering indienden, te rooien. Ook op het Schuttershof worden de bomen om de andere één gerooid, ‘teneinde de overblijvende meer lucht tot de verdere opgroei te geven’. Uit de hoge opbrengst van cirka ƒ 200 blijkt wel hoeveel het hout waard is.

Wethouder J. de Marée verzoekt in verband met zijn vergevorderde jaren ontslag als keurmeester van het slachtvee. In zijn plaats wordt benoemd Maarten Kraamer. Het ophalen van haardas en vuilnis wordt per 1838 opnieuw verpacht. De laagste inschrijver is de landman Jacobus Koster te Kleverskerke voor ƒ 55 per jaar.

Van de vangst terugkerende Arnemuidse hoogaarzen.
Van de vangst terugkerende Arnemuidse hoogaarzen.

* * *

In het Jaarverslag omtrent de toestand der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stroomen van 1837 vinden we voor het eerst - zij het zeer beknopt - een vermelding over de garnalenvisserij in Zeeland. ‘De garnalenvangst’, zo meldt het Jaarverslag, ‘wordt voortdurend door enige onzer vissers op de Westerschelde uitgeoefend en deze blijven daar een niet onbelangrijk voordeel vinden, vooral nu de Belgische vissers nog niet op onze Stromen mogen komen’.
Over 1837 ontbreekt helaas een verslag over de visserij van burgemeester Baars, zodat geen verdere bijzonderheden over de visserij gegeven kunnen worden.

* * *

Wat de toestand van de Hervormde Kerk betreft vermeldt de predikant ds. Wanrooy in het notulenboek - kennelijk beïnvloed door de bewogen tijden na de Afscheiding van 1834 - :
‘De staat der Gemeente scheen over ’t algemeen vrij wel. Klaagstof, ja, was er, maar men kan ook wel eens teveel klagen zonder evenwel te kunnen verbeteren. J. Wanrooy’.

De inkomsten voor de armenkas blijven vrij stabiel. Bij de vaststelling van de armenrekening over 1836 van boekhouder Hogerheyde, in bijzijn van burgemeester Baars en wethouder Abraham van Eenennaam, blijkt te zijn ontvangen ƒ 1.056,84 en uitgegeven ƒ 930,17. Het goed slot is daardoor ƒ 126,67.
Ook de kerkerekening sluit met een batig slot van ƒ 248,30 (inkomsten ƒ 988,83 en uitgaven ƒ 740,53).

Aftredend zijn dit jaar de ouderlingen Marinus Grootjans en Job de Ridder en de diakenen Leendert Keur en Joos van der Weele. Uit de gestelde dubbeltallen voor ouderling (Salomon van Eenennaam, Jacobus de Rijke, Marinus Grootjans en Abram Katte) worden gekozen Van Eenennaam en Grootjans. Wat betreft de diakenen worden uit de gestelde dubbeltallen (Pieter van Eenennaam, Leendert Grootjans, Pieter de Meulmeester en Lieven Meulmeester) de beide Meulmeesters gekozen.