1832

De burgemeester Jonkheer Jacob Hendrik Schorer vraagt in april ontslag aan Zijne Majesteit de Koning ‘uit hoofde van zijn veelvuldige werkzaamheden’. Per 19 april wordt hem dit verleend. In de raadsvergadering van de 25e mei neemt hij ‘van de vergadering met dankzegging voor de genoten vriendschap en achting een zegenend afscheid’. Helaas moet gesteld worden dat de ambtsperiode van burgemeester Schorer weinig opvallende bemoeienissen en inspanningen voor het vervallen Arnemuiden en de armoedige omstandigheden van de Arnemuidse bevolking te zien gaf.
Jhr. Schorer (afkomstig uit een voornaam regentengeslacht; hij was de oudste van de drie zonen van Jhr. J.C. Schorer) vestigt zich spoedig in Duitsland en richt daar Schorer’s Familienblatt op. Zijn jongste broer, Jhr. mr. Leonhard Schorer, werd in 1887 burgemeester van Middelburg.

Het is een gewichtige dag voor de 56-jarige secretaris Cornelis Daniël Baars als hij bij Koninklijk Besluit van 19 april tot burgemeester van Arnemuiden wordt benoemd. Wie zou dit ambt meer waardig zijn dan hij, die nu al 35 jaren het moeitevolle ambt van secretaris van Arnemuiden bekleedde. De benoeming is een welverdiende kroon op zijn ambtelijke loopbaan. Een aan z’n benoeming verbonden voorwaarde is dat hij de betrekkingen van secretaris en gemeenteontvanger neerlegt. In de raadsnotulen van 25 mei wordt vermeld: ‘Met gevoelige aandoeningen legt hij de post als secretaris, door hem bijna 35 jaar waargenomen, neer’. De nieuwe burgemeester werd in 1776 te Veere geboren en overleed te Arnemuiden in 1849 op de leeftijd van 73 jaar.
Wethouder Janis de Marée wordt tot waarnemend secretaris/gemeenteontvanger benoemd.

Eenparig besluit de gemeenteraad als nieuwe secretaris en gemeenteontvanger te benoemen Cornelis Jacobus Baars, de 22-jarige zoon van de nieuwbenoemde burgemeester C.D. Baars. De jonge Baars dient thans nog als vrijwilliger in ‘des Konings Zeeuwsche Mobiele Schutterij’ in de rang van 2e luitenant. Na het vervullen van zijn dienstplicht treedt C.J. Baars in september 1834 in functie als secretaris. Als ereblijk dat hij als officier der Zeeuwsche schutterij in augustus 1831 de tiendaagse veldtocht tegen de Belgen heeft meegemaakt, ontvangt hij de versierselen van het metalen kruis. Tot 1850 zal hij het secretarisambt uitoefenen; in dat jaar wordt hij benoemd tot burgemeester van Arnemuiden. Hij is in 1867 op 57-jarige leeftijd overleden.

Het is een bijzonderheid dat in dit zelfde jaar vader en zoon Baars beiden een gewichtige benoeming ontvangen, terwijl het eveneens uniek is dat de functies van burgemeester, secretaris en gemeenteontvanger vanaf nu voor vele jaren in handen komen van vader en zoon Baars.

In het gemeentebestuur treedt dit jaar nog een wijziging op. Het aftredende raadslid Pieter Meerman, de scheepstimmerwerfbaas, wordt per 1 januari niet herbenoemd. In zijn plaats komt de kleermakersbaas Jan Kraamer.

Op de 31e oktober overlijdt op 85-jarige leeftijd Joost Adriaanse Joosse, weduwnaar van Dorothea Lucia Schaaper. Zijn overlijden wordt aangegeven door z’n zoon Jan Bernard Joosse en z’n kleinzoon Simon Koets.
Vóór de staatkundige omwenteling in 1795 maakte de overledene vele jaren deel uit van het Stadsbestuur. Ook in de jaren daarna was hij één van de notabele burgers, wiens raad gaarne werd ingewonnen. Tijdens de Franse tijd kwamen we deze stamvader van de Arnemuidse familie Joosse vele malen tegen.

* * *

In januari delen Abraham van Eenennaam en Jacob Boudewijnse te Middelburg mee dat zij de zoutkeet ‘De Pannekeet’ van de gebroeders Tak uit Middelburg hebben gekocht. Zij vragen vergunning om op de plaats van de af te breken zoutkeet een nieuwe te mogen bouwen, daar de  grond waarop de oude zoutkeet is gevestigd aan de stad toebehoort. Tegelijk vragen zij zoveel grond te mogen gebruiken als zij nodig zullen hebben om die zoutkeet in een enigszins andere richting te stellen, wat vereist wordt door het aldaar gebouwde huis van Adriaan Lievenzn de Ridder. De gemeenteraad besluit in te stemmen met het verzoek onder voorwaarde dat de eigenaars van de te bouwen zoutkeet evenals die van de andere aldaar staande keet jaarlijks bijdragen in het onderhoud van de keersluis in het Arnekanaal. Hieruit blijkt dat er dit jaar nog twee zoutketen in bedrijf zijn.

Het Hoofd van de stad is dermate vervallen dat hieraan een buitengewone reparatie is vereist. Deze wordt begroot op het kapitale bedrag van ƒ 640,10. Echter de financiële situatie van de stad laat deze volstrekt noodzakelijke voorziening niet toe. Daarom wordt het college van Gedeputeerde Staten verzocht om uit de post onvoorzien van 1832 en uit het goed slot van de begroting voor 1833 een gedeelte van deze uitgave te mogen dekken; de rest zal verdeeld worden over de jaren 1835 en 1836.
De jaarrekening over 1831 wordt vastgesteld met een batig slot van ƒ 636,73 (inkomsten ƒ 2.750,99 en uitgaven ƒ2.114,26).

* * *

De visserij is dit jaar voor de zogenaamde kordeschuiten wat gunstiger als vorig jaar. Gedurende het 1e kwartaal wordt er weliswaar zeer weinig gevangen op de Zeeuwse kust. De meeste schol wordt van Engelse vissers overgenomen. Maar later breekt de cholera uit in Engeland en houdt alle kontakt met de Engelse vissers op.
In het 2e kwartaal wordt er veel gevangen, zowel schol van tamelijke grootte als tong en tarbot. Het rapport over 1832 vermeldt: ‘En ware het niet, dat door de ongelukkige omstandigheden waarin het vaderland verkeert, de aflevering of uitzending gestremd werd, dan zou het voorzeker een gunstig jaar zijn geweest en hadden de vissers iets van de oude schulden kunnen veranderen, dat nu geen plaats heeft kunnen hebben, daar veel vis weinig geld opbracht’.
Het najaar levert redelijke vangsten op. Wel wordt de vissers dan verboden om aan de Brabanders op zee hun vis over te doen in verband met de heersende ziekte te Antwerpen. De handel met de Brabanders had hun in het 2e kwartaal nogal wat opgeleverd. Het laatste kwartaal is de opbrengst gering omdat de visserij gestaakt moet worden. Weliswaar niet door storm of vorst, maar door de blokkade van onze kusten door de Engelse en Franse vloten.

De zogenaamde kleine visserij, uitgeoefend met hoogaarzen op de ondiepe zeegaten op bot, schar, garnalen, oesters en mossels, is veelal minder dan vorig jaar. Alleen de vangst van molenaar is vrij gunstig.

Over het algemeen genomen blijft de visserij in 1832 in dezelfde treurige en verachterde staat als vorige jaren.
Een bijkomend probleem dit jaar is dat er geen schuiten voor zonsopgang of na zonsondergang mogen uitlopen of binnenkomen, daar dit door het voor de zeegaten liggende wachtschip wordt belet. Dit levert veel nadeel op, aangezien daardoor dikwijls een geheel tij verloren gaat in het uitgaan en te laat binnenkomen om de vis alhier aan wal te brengen. De vissers moeten immers de eb of vloed in acht nemen om binnen te kunnen komen of uit te lopen.

Burgemeester Baars bepleit in zijn rapport de vissers toestemming te verlenen voor zonsopgang en na  zonsondergang op zee te verblijven maar dan met een brandende lantaarn in het want hangend, waardoor duidelijk gemaakt wordt dat het visschuiten zijn.

* * *

Van de Hervormde Kerk is zeer weinig te melden. Vanwege de aanhoudende ziekte en zwakheid van de predikant ds. Wanrooy wordt er slechts één kerkenraadsvergadering gehouden. Daarbij wordt de armenrekening over 1831 vastgesteld met een gering goed slot van ƒ 12,20 (f  899,69 aan inkomsten en ƒ 887,49 aan uitgaven).

Opmerkelijk is de volgende aantekening in het notulenboek onder 1832: ‘NB. In mei 1832 is onze Leraar zeer ziek en daardoor zoo zwak geworden, dat hij niet voor februari 1833 heeft kunnen preken, maar sedert dien tijd is hij zeer bekrachtigd geworden. Geloofd zij God’.