1824

Eind 1824 is het aantal zoutketen (in de periode van de nabloei van de zoutnering stonden er aan de Keetdijk en op het eiland 31; in 1808 waren er nog 8) teruggelopen tot slechts 2. De ene zoutkeet, vanouds genaamd ‘De Hoop’, behoort toe aan W.B. van Deinse te Middelburg. Deze wordt in 1841 voor afbraak verkocht. De andere zoutkeet is eigendom van Abraham van Eenennaam, timmermansbaas en wethouder te Arnemuiden. Deze wordt in 1850 gesloopt. In beide keten wordt echter sedert jaren niet meer gewerkt. Het is bijna onmogelijk geworden voor de schepen met ongeraffineerd zout om via het opgeslikte vaarwater de zoutketen te bereiken.
Ook dit jaar wordt er nog een zoutkeet afgebroken, namelijk de laatst overgeblevene van de gebroeders Jan en Marinus Tak, kooplieden te Middelburg. Adriaan Lievenzn de Ridder, wonend bij deze zoutkeet, is hier eigenaar van geworden en verzoekt nu om deze af te mogen breken. Op de plaats daarvan wil hij een woning bouwen. Daarvoor vraagt hij 16 Nederlandse ellen grond van de gemeente te mogen gebruiken.

* * *

Met de visserij gaat het al niet veel beter. In brieven van het Stadsbestuur wordt steeds gesproken over ‘de arme Arnemuidsche vissers’. Een enkele mededeling over de visserij kwam ik in dit jaar tegen. Zo meldt secretaris Baars in juni dat hij van de weduwe van Anthony Siereveld, eigenares van de visschuit ‘De Stormpolder’, een verzoek heeft ontvangen om een bewijs van de voor deze visschuit verleende legplaats aan het einde van het Dwarsdijkje aan de oostzijde van de werf van de weduwe van Cornelis Meerman.

In juli stuurt de Gouverneur van Zeeland een voorbeeld toe van een Verordening omtrent de uitoefening en opbeuring van de kust- of hoekwantvisserij. Zijne Majesteit de Koning verlangt dat een dergelijke verordening wordt vastgesteld. Burgemeester Crucq en secretaris Baars zullen de schippers van de visschuiten daarover horen en van hun bedenkingen verslag doen aan de Gouverneur.

* * *

Arnemuiden telt dit jaar ruim 1000 inwoners.
Het gemeentebestuur bestaat nog steeds uit de 63-jarige burgemeester Christiaan Crucq, secretaris Baars en de raadsleden Adriaan Adriaanse, Abraham van Eenennaam, Cornelis Kraamer, Janis de Marée, Jan van der Weele en Leendert Wisse.
Aftredend zijn dit jaar de timmermansbaas Abraham van Eenennaam, de kleermaker Cornelis Kraamer en de voormalige molenaar Adriaan Adriaanse. Tegenkandidaten zijn Jan Bernard Joosse, Paulus de Meulmeester, Johannis Schets en Adriaan de Smidt. De drie zittende raadsleden worden allen herkozen.

Raadslid De Marée geeft te kennen ‘dat hij reeds 12 jaren als kerkmeester (namens het gemeentebestuur) heeft gediend en hoewel nog niet begerend zich te onttrekken, evenwel om zijn toenemende jaren, alsook om het lastige van bij iedere godsdienstoefening met de kerkbus te staan’, verzoekt hij een vierde lid als kerkmeester te benoemen om hem daarin tegemoet te komen. Tot kerkmeester wordt benoemd het raadslid Adriaan Adriaanse.

* * *

Begin januari gelasten Gedeputeerde Staten dat er strenge maatregelen genomen worden tegen de sluikerijen (de smokkel) om de geheven opcenten op de wijnen, het gemalen graan en het geslachte te ontduiken. Het gemeentebestuur antwoordt echter dat er te Arnemuiden niet de minste reden van bestaande of gepleegde sluikerijen aanwezig is, daar de opcenten hier gering zijn in vergelijking met die welke in de andere steden worden geheven. Daarom is het onnodig om hier tegen maatregelen te nemen.

Op verzoek van de kerkenraad wordt besloten, evenals in vorige dagen, aan het Armbestuur een nieuwe ‘dood- of rouwpelle’ te verlenen ‘dewijl de kleine doodpelle onbruikbaar was geworden’. De ‘architect’ (gemeente-bouwmeester) Janis de Marée wordt verzocht om een zodanige rouwpelle te doen vervaardigen en deze alsdan vanwege het Stadsbestuur aan de diaconiearmen ter hand te stellen.

In tegenwoordigheid van de gecommitteerden uit de bevolking, de notabelen Johannis Crucq (de broer van burgemeester Crucq), Jan Bernard Joosse, Jan Kraamer (de broer van raadslid Kraamer) en Paulus de Meulmeester, wordt de rekening over 1823 vastgesteld met een batig saldo van ƒ1.011,00. De inkomsten waren ƒ 3.452,70 en de uitgaven ƒ 2.441,70.

Op voorstel van raadslid Kraamer worden ‘ten gerieve van de koopman en de winkelier’ vier houttellers en twee koolwegers aangesteld. Belangstellenden voor deze functies worden bij publicatie uitgenodigd te solliciteren. Tot houttellers worden benoemd de nog fungerende Marinus Kervink en daarnaast Cornelis Kraamer (het raadslid), Maarten Kraamer (z’n broer) en Barend Jan Harthoorn (de stadsbode). Tot koolwegers/koolmeters worden benoemd de broers Cornelis en Maarten Kraamer.

Gerard Meerman, de vorige veerman en pachter van het stadsveer op Nieuwland, vraagt om restitutie van de andere helft van de opbrengst van de in 1821 verkochte veerpont. De gemeenteraad wijst z’n verzoek van de hand ‘omdat hij niets meer van de stad te eisen heeft, alzo hij de helft van de publiek verkochte veerpont met toebehoren genoten heeft’.

* * *

Merkwaardig is de brief van de kerkenraad aan het Stadsbestuur, waarin te lezen is dat de heelmeester Van Opdorp en de schoolmeester Hoogerheijde niet meer genegen zijn om de armen gratis te helpen. De dokter heeft verklaard vanaf januari geen gealimenteerde armen meer te zullen behandelen. En meester Hoogerheijde heeft verzocht om door tussenkomst van de gemeenteraad te bewerken ‘dat hij zijn gewone beloning voor onderwijs aan de arme kinderen van ƒ 20, sedert zijn komst alhier in 1807 genoten, mocht behouden’. De kerkenraad wordt echter meegedeeld ‘dat zowel de dokter als de schoolmeester verplicht zijn om hun dienst aan de armen te blijven betonen, tenzij zij afstand doen van het stedelijk tractement’.

De kerkenraad wil met de heelmeester Van Opdorp voor de behandeling van de bedeelde armen een contract afsluiten. Maar de heelmeester weigert zich aan dit contract te houden. De burgemeester en de secretaris proberen Van Opdorp te overtuigen van de billijkheid van het contract, opdat het gemeentebestuur niet genoodzaakt wordt naar een andere heelmeester om te zien. Maar zij kunnen hem niet tot andere gedachten brengen. Hij wil niet gebonden zijn aan een contract.
Omdat Van Opdorp blijft weigeren aan z’n verplichting te voldoen om de armen te bedienen wordt besloten naar een andere heelmeester om te zien. In november kan benoemd worden Johannis Jongejan, voorheen heel- en vroedmeester te Delfshaven en thans te Colijnsplaat, ‘tot chirurgijn dezer stede op het gewone tractement daartoe staande’. Intussen wordt dokter Van Opdorp erg dwars. Hij wil nu nog slechts armen helpen als hij daarvoor een schriftelijke order van de kerkenraad ontvangt. Hij stuurt over de periode tot de komst van dokter Jongejan een rekening van ƒ 117, aangezien hij van de gemeente geen traktement meer heeft ontvangen. Op verzoek van de kerkenraad wordt het traktement van Van Opdorp over een half jaar in de armenkas gestort, zodat de kerkenraad aan Van Opdorp kan betalen.

* * *

De timmermansbaas Paulus de Meulmeester dient een verzoek in om aan het Hoofd op stadsgrond, ter plaatse waar nu het oude vervallen wachthuisje uit de Franse tijd staat, een woongebouw te mogen stichten en ‘hem te vergunnen 15 ellen en 7 palmen lengte en 6 ellen breedte grond, mitsgaders om van genoemd wachthuis zoveel nodig is in te nemen en een of meer daar staande populierenbomen te mogen uitroeien mits het hout aan de stad afstaande’. Dit wordt hem toegestaan op voorwaarde dat hij door het stichten van een gebouw ‘geen licht of uitzicht van de tegenwoordige veerman mag benemen’. De raadsleden Van Eenennaam en Kraamer protesteren daarna tegen het besluit om stadsgrond af te staan voor deze bouw door De Meulmeester.

Bode Harthoorn moet verhuizen omdat het door hem gehuurde huis, toebehorend aan Abraham van Eenennaam, is verkocht. Hij verzoekt, omdat hij ‘volstrekt door de volkrijkheid dezer gemeente geen woning zoude bekomen, van de kelderkeuken van het Stadhuis gebruik te mogen maken’. Dit wordt hem toegestaan, mits hij wel naar een woning blijft omzien.

In augustus wordt besloten de reparatie van het Molendijkje nog vóór de winter uit te laten voeren. Kennelijk is het herstel in oktober nog niet gebeurd, want dan wordt de secretaris door de heer Schorer uit naam van de Directie Walcheren ernstig aangemaand om te zorgen dat het Molendijkje wordt gerepareerd ‘opdat bij hoge vloeden hetzelve geen gevaar van overstroming te lijden heeft’. Indien daarin niet zeer spoedig wordt voorzien, zal het herstel door de Directie Walcheren op kosten van de stad gedaan worden.

De gemeenteraad besluit verder een kist tot bewaring van de effecten aan te schaffen. Ook wordt nog besloten de straatmest voor drie jaar te verpachten aan A. van Citters uit Middelburg voor ƒ 100 per jaar.
De jaarrekening over 1824 wordt vastgesteld met een batig saldo van ƒ 771,28. De inkomsten bedroegen ƒ 2.932,65 en de uitgaven ƒ 2.161,37.

In december ontvangen de burgemeesters van de Zeeuwse steden een brief van de Commissaris van de Koning waarin gevraagd wordt wat er geworden is van de goederen en bezittingen van de voormaals in iedere stad bestaan hebbende schutterijen. De burgemeester van Arnemuiden schrijft op 27 december terug dat er in deze gemeente geen goederen of bezittingen meer aanwezig zijn van voormalige schutterijen.

* * *

Dit jaar is er weer heel wat te doen over de keersluis. Er rijzen meningsverschillen met de eigenaren van de zaagmolens te Nieuwland over ‘het vangen van water met open deuren’. Gevreesd wordt voor de rampen die daardoor aan de deuren kunnen worden veroorzaakt en het nadeel van het daardoor opslikken van de spuikom of het kanaal. Secretaris Baars deelt in de Commissie van Toezicht op de keersluis mee ‘er wel mee in te stemmen dat het water ten behoeve van de zaagmolens met open deuren wordt gevangen, echter onder voorwaarde dat de schade die daardoor aan de sluis wordt veroorzaakt door de eigenaren van de zaagmolens wordt hersteld’. En, in het geval het kanaal mocht worden gedempt, de zaagmolens in die kosten dan het meeste zullen dienen bij te dragen ‘dewijl de meeste slik door het vangen van water met open deuren inkwam’. Andere leden van de Commissie zijn van mening dat dit voorkomen kan worden wanneer men van de zaagmolens met behulp van de aldaar zijnde spuikom van tijd tot tijd schuurde. Het commissielid namens de zaagmolens toont zich bereid dit middel in werking te stellen.

Na uitvoerige deliberatie is de gemeenteraad van oordeel, dat men, zo niet in één dag dan toch zeker in twee tijen, 10 à 11 voeten water door de schuiven vangen kan, wat waarschijnlijk voor de zaagmolens voldoende is om mee te werken. Het vangen van water met open sluisdeuren is dan niet meer nodig. Verder is men van mening ‘dat door het schuren met de spuikom bij de zaagmolens wel een geul zal behouden worden, maar dat dit niet voldoende zal zijn om de meerdere inkomende slikken bij het vangen van water met open deuren daaruit en weder weg te schuren’. Overigens vergt de keersluis ook dit jaar weer vele kosten. Voor de reparatie van de springdeur wordt een bedrag uitgetrokken van ƒ 135.

* * *

Over de Hervormde Gemeente kan het volgende worden vermeld. Het jaar begint met enige wrevel tussen de predikant en de kerkenraad. Ds. Van Ingen verzoekt de kerkenraad begin januari ‘of nu zijn bij herhaling gedaan verzoek om nieuwe schuiframen en schildering van de voorgevel van de pastorie mocht worden geaccordeerd’. Timmermansbaas Paulus de Meulmeester krijgt opdracht hier voor te zorgen. Maar de volgende vergadering stemmen de kerkenraadsleden J. Buis, J. Meerman en P.J. Crucq alsnog tegen. De predikant ‘wenst in deze handelwijze te berusten en zal van zijn kant evenwel niet nalaten bestendig het goede voor zijn gemeente te zoeken’. Niettemin worden in maart deze reparaties aan de pastorie verricht.

In de loop van het jaar echter neemt ds. Van Ingen een beroep aan naar de gemeente van Ouwerkerk. Vanaf 1820 stond hij te Arnemuiden. Op 3 oktober neemt hij afscheid van de gemeente met een afscheidspreek over Lucas 19:41 en 42 (‘En als Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar. Zeggende: Och, of gij ook bekendet, ook nog in dezen uw dag, hetgeen tot uw vrede dient! Maar nu is het verborgen voor uw ogen’). In het notulenboek wordt aansluitend daarop aangetekend, dat ‘den 17e oktober de plechtigheid des Avondmaals alhier met veel stichting is gevierd’.

In verband met het vertrek van ds. J.H. van Ingen verschijnt op 8 oktober een commissie uit de kerkenraad in de raadsvergadering. Deze geeft te kennen, daar de Leraar van deze gemeente in de loop van deze week vertrokken is, tot het beroepen van een andere Leraar over te willen gaan. Er wordt een zestal gekozen, waaruit een predikant beroepen zal worden, namelijk de predikanten J. Wanrooy te Bruinisse, A.M. van Willes te Kapelle, A. Treffers te Hellevoetsluis, L. Jutting te Nieuwland, J. Sanders van den Heuvel te Sint Laurens en A.B. Hagen te Ovezande. Daaruit wordt een drietal op de voordracht geplaatst, te weten de predikanten Wanrooy, Van Willis en Treffers. De gemeenteraad deelt daarop mee op de voorgedragen predikanten niets te kunnen aanmerken.

Uit het gestelde drietal wordt op 22 oktober de 50-jarige ds. Jacob Wanrooy beroepen. De gemeenteraad stuurt met de beroepbrief een begeleidend schrijven mee. Een commissie uit de kerkenraad verschijnt daarop ter vergadering van de gemeenteraad om nogmaals te bedanken voor de begeleidende brief. Op 15 november ontvangt de kerkenraad het verheugende bericht dat hij het beroep aanneemt. Op 10 april 1825 zal hij zijn intrede doen. Met de komst van ds. Wanrooy zal er een zegenrijke periode voor de Hervormde Gemeente van Arnemuiden aanbreken.

In de plaats van de aftredende ouderlingen D. van Belzen en J. Buis worden gekozen Job Cornelisse en Jan Bernard Joosse. Tot diakenen worden in de plaats van de aftredende J. Meerman en J. Schoonenboom gekozen Adriaan van Sweeden en Jacob Adriaanzn de Ridder.
In april wordt bepaald dat, indien iemand van de broeders de vergadering van de kerkenraad verzuimt bij te wonen of na het gebed aankomt, een boete van twee stuivers ten voordele van de armen zal moeten betalen, behoudens ziekte of uitlandigheid.

De kerkenraad verzoekt begin dit jaar het Stadsbestuur om tot verbetering van het traktement van de Leraar uit hoofde van de toegenomen bevolking en de armoedige omstandigheden van de gemeente een rekest in te dienen bij de Gouverneur van Zeeland. Wat de kerkelijke gemeente op kan brengen is te gering om de predikant het trakement te betalen.

Het provinciaal bestuur verordent in januari dat voortaan evenals voorheen aan de heelmeester en de schoolmeester de tot nog toe genoten traktementen bij voortduring uit de armenfondsen uitbetaald dienen te worden. Ook dienen de belastingen voor de predikant voortaan uit de kerkefondsen voldaan te worden.

In januari ontvangt de Hervormde gemeente een legaat van ƒ 50 van de vrouw van Adriaan Joosse.

Na het vertrek van ds. Van Ingen en met het oog op het uit te brengen beroep worden met de schippers van de visschuiten enige schikkingen gemaakt tot verbetering van het traktement van de beroepen Leraar, terwijl de kerkenraad bij de gemeente zal omgaan om bij een vrijwillige intekening dat doel te bereiken.

Zolang ds. Wanrooy nog niet aan de gemeente is verbonden wordt er slechts eenmaal per zondag een kerkdienst gehouden. De inkomsten voor kerk en diaconie zijn daardoor gering. Eind december vraagt het Armbestuur dan ook een extra subsidie uit de stedelijke kas ‘daar haar inkomsten thans gering zijn, vermits men in de loop van dit jaar en in het bijzonder sedert het vertrek van de Leraar Van Ingen naar de gemeente van Ouwerkerk, maar eenmaal iedere zondag godsdienstoefening heeft gehad en de behoeften van de armen groot zijn. Daar, hoe zeer ook een zachte winter tot op heden, evenwel de vissers door de aanhoudende stormen, zo in najaar als in de voorwinter, veelal verhinderd zijn geworden in het uitoefenen van hun beroep en dus velen geen bestaan hebben gevonden, wat ook in het nadeel is geweest van het Armbestuur bij het inzamelen van liefdegaven’. De gemeenteraad besluit een extra subsidie te verlenen van ƒ 75.