1814

Tijdens de winter van 1813/1814 is het lot van de Arnemuidse vissers zeer treurig. De vissersschuiten mogen niet uitvaren vanwege de pogingen van de Engelsen Walcheren, het laatste bolwerk, te bevrijden.

De Fransen onder Gouverneur Gilly werken dag en nacht aan de verdediging van het eiland Walcheren. Er wordt zelfs over gesproken om Middelburg ook al te versterken, althans er wordt een begin gemaakt met het afbreken en onbruikbaar maken van de houten bruggen aan de stadspoorten. De deuren van de twee hoofdpoorten worden eruit gelicht. Al de andere poorten worden gesloten.

In de weg naar Arnemuiden wordt een doorsnijding gemaakt. Al de houten bruggetjes in het Arnemuidse voetpad worden weggebroken. In wijde omtrek worden de bomen gerooid. Op de fraaie rijweg tussen Middelburg en Vlissingen staat tot op de Abeele niet één boom meer. Middelburg moet elke dag 300 en het platteland 500 manschappen leveren die met schop, spa of bijl kunnen omgaan.

Het ’Echt en omstandig verhaal van de gebeurtenissen op het eiland Walcheren’ tekent aan: ‘Dit alles gaf zulk eene woeling dat men als suf was van al het gerij en zien vervoeren van alles, zo naar binnen als buiten de Stad. Daar waren nog handen te kort. Daarom moesten zelfs de schepen nog gebruikt worden om alles maar spoedig binnen Vlissingen te krijgen’.

In Middelburg moeten de eigenaars van de Arnemuidse zoutketen, de Middelburgse heren Gebroeders Tak, J. Bos en W.B. van Deinse, van gouverneur Gilly 10.000 kilo zout leveren.
Ook door de heren houtkopers van de Sociëteit van de zaagmolens te Nieuwland moeten aanzienlijke partijen hout geleverd worden, waaronder veel eikenhout.
Zelfs willen de Fransen de molens tot hun beschikking hebben om daarop te doen zagen naar hun welgevallen.

De Fransen voelen zich zeer in het nauw gedreven en zijn nu tot alles in staat. Zij overwegen zelfs om de zeedijken door te graven en ‘alzoo dit schoon en vruchtbaar Eiland in eene zoute zee te veranderen’.

* * *

De wintertijd die tot nog toe zacht is geweest en bijna zonder storm, verandert in een langdurige vorst, ‘die nu en dan streng knelde en de brandstoffen duur in prijs en de levensmiddelen schaars deed worden, evenwel Gode zij dank, zonder gebrek, doch het had niet langer moeten voortduren, want de voorraad begon overal op te raken’.

In februari beginnen de Fransen met militair machtsvertoon alle geweren op het platteland op te halen. Ook wordt een aantal landlieden gearresteerd, waarvan sommigen aan elkander worden gebonden, zelfs met koorden aan de staarten van de paarden binnen Middelburg gebracht en vervolgens naar Vlissingen en daar boven in de poort geplaatst.

In maart is, behoudens het eiland Walcheren, geheel Zeeland bevrijd.
De Engelsen varen met hun fregatten rustig de Schelde op. Meer dan eens komen patrouilles Engelsen tussen Veere en Westkapelle aan land. Soms steken eenheden uit Zuid-Beveland het Sloe over om het terrein op Walcheren te verkennen en de sterkte van de verdediging te peilen.

Maar dan eindelijk, op de 10e april, doet Keizer Napoleon afstand van de troon. Nog een week lang verkeert de bevolking van Walcheren in het onzekere.
Op 14 april wordt het gerucht verspreid van een algemene vrede. Ook dat de geallieerden de hoofdstad Parijs, de zetel van het Franse rijk, luisterrijk op de 31e maart waren binnen getrokken. Het ‘Echt en omstandig verhaal der gewichtigste gebeurtenissen in het eiland Walcheren’ vermeldt hierover: ‘Dit was een heugelijke dag, de vreugde en blijdschap was op ieders aangezicht te lezen, men wenste elkanderen geluk, daar er in onzen benauwenden toestand zoo een gunstige wending zich opdeed. Met ongeduld wachtte men verlangende deze tijding bevestigd te zien’.

Op 17 april pas breekt de dag aan van de bevrijding.
Gouverneur Gilly kondigt een Proclamatie af, gericht aan de inwoners van het eiland Walcheren.
Daarin deelt hij mee dat het keizerrijk heeft opgehouden te bestaan.
Het eerste gevolg van deze gebeurtenis - zo gaat de bekendmaking verder - zal ongetwijfeld VREDE zijn.
Onder het gejuich van een uitgelaten bevolking wordt de witte vlag van de Abdijtoren van Middelburg gestoken. Enkele dagen later ontruimt het Franse garnizoen het eiland. Op 30 april wordt, onder het spelen van het cariljon, de rood-wit-blauwe vlag van de Abdijtoren uitgestoken.

Het ‘Echt en omstandig Verhaal der gewichtigste gebeurtenissen in het eiland Walcheren gedurende de blokkade der Engelschen van november 1813 tot de tijd der ontruiming door de Franschen in mei 1814’ eindigt met het volgende treffende gedicht:

Triumf! triumf! wij zijn gewroken!
De stok des drijvers is verbroken!
Wij ademen in vrije lucht!
Triumf! het juk is afgegleden!
Triumf! het lijden is geleden!
Het blij gejuich vervang 't gezucht!

Hij kwam, ORANJE, op wien wij oogden.
Dien wij ten Opper-Vorst verhoogden.
Hij leve en zij 't juweel van Staat!
Hij zij ons lang ten Vorst en Vader!
Door hem vloei weer ’s Lands welvaartsader!
Op Hem zij geest van sterkte en raad!

Niettegenstaande de bevrijding van het Franse juk is de koopvaardij - en daarmee de welvaart - ook op Walcheren en met name voor Middelburg verdwenen. Na de glorie van de vorige eeuwen wordt de 19e eeuw een tijd van diep verval, waaruit ons gewest zich eerst laat en zeer geleidelijk heeft opgericht.

* * *

De gebeurtenissen in Arnemuiden staan dit jaar geheel in het teken van wat er op Walcheren plaatsvindt.

Nadat C.D. Baars Vrederechter van het canton Veere is geworden volgt Christiaan Crucq hem op als Maire. Cornelis Kramer wordt tot adjunct-Maire benoemd.
Tot eind april worden de besluiten en notulen van het Stadsbestuur in de Franse taal in het notulenboek ingeschreven.

De bevrijding van Walcheren wordt voor de Arnemuidenaars merkbaar als er op 4 mei bericht komt om alle beschikbare hoogaarzen de volgende dag naar Vlissingen te laten vertrekken om de ontruiming van de Franse troepen te bevorderen en voor het transport daarvan naar Breskens te zorgen. Er worden dadelijk orders gegeven aan de schippers van de hoogaarzen om naar Vlissingen te vertrekken.

Op de 6e mei komt er een Proclamatie van de Commissaris-Generaal van het Departement van de Monden van de Schelde binnen. Daarbij wordt de inbezitneming van het Eiland Walcheren in naam van Zijne Koninklijke Hoogheid, de Souvereine Vorst der Verenigde Nederlanden, bekend gemaakt met het verzoek dit nieuws dadelijk te publiceren en aan te plakken. ‘Dewijl de ontvangst in de avond is geschied zal dit op den andere dag geschieden’.

Op de 12e mei komt er een verzoek van de Commissaris-Generaal van Walcheren aan het Stadsbestuur om op maandag aanstaande in de Statenkamer van de Abdij te verschijnen om de gevorderde eed af te leggen.

Twee dagen later wordt een Publicatie van Zijne Koninklijke Hoogheid ontvangen betreffende het houden van een dankuur op woensdag de 18e mei. Ook komt er een missive dat de maandelijkse bidstonden zullen ophouden. Van dit besluit wordt dadelijk bericht gezonden aan de kerkenraad.

Na het herstel van onze onafhankelijkheid worden alle autoriteiten voorlopig in hun vorige functies opnieuw beëedigd. Wel wordt als voorwaarde gesteld dat de eed van getrouwheid wordt afgelegd aan Zijne Koninklijke Hoogheid de Souvereine Vorst der Nederlanden en van getrouwe handeling in het hun toevertrouwde bestuur. De schouten worden gemachtigd om, nadat door hun de eed zal zijn gedaan, deze af te nemen van de raden der gemeente.
De laatste Maire onder het Franse bestuur, Christiaan Crucq, wordt op 16 mei in de Statenkamer van de Abdij in Middelburg beëdigd als ‘Provisionele Schout’ (dit is de nieuwe naam voor Maire). Crucq neemt de eed weer af van de overige leden van het Stadsbestuur.

Nadat de Schout Christiaan Crucq de eed van de raadsleden Cornelis Kraamer, Johannis Crucq, Jan Simonse, Janis de Marée, Abraham van Eenennaam, Jan van der Weele, Pieter Meerman en Jacobus Leunis de Rijke heeft afgenomen, wordt vastgesteld dat het bestuur van deze stad opnieuw provisioneel onder de benaming van Schout en Raden zich heeft gecontinueerd. Ook de secretaris C.D. Baars wordt opnieuw aangesteld.
Er komt een felicitatie en zegenwens van de kerkenraad binnen ‘ter gelegenheid van de continuatie van het bestuur’.

* * *

Tot Gouverneur van Zeeland wordt bij besluit van Zijne Majesteit benoemd de heer mr. J.H. Schorer.
Er wordt een commissie uit de raad benoemd, bestaande uit de schout Christiaan Crucq, raadslid Kraamer en secretaris Baars, om de nieuwe Gouverneur te gaan complimenteren.

De nieuwe Gouverneur van Zeeland, de invloedrijke mr. J.H. Schorer.
De nieuwe Gouverneur van Zeeland, de invloedrijke mr. J.H. Schorer.

Op de 10e juni wordt een missive ontvangen van de nieuwe Gouverneur van Zeeland met het bericht dat de Vrede is gesloten tussen de verbonden mogendheden (de geallieerden) en Frankrijk. Ook wordt meegedeeld dat op de 14e juni in verband daarmee een feest zal worden gevierd, dat de klokken zullen luiden en spelen en de vlaggen worden uitgestoken van de publieke gebouwen, kerken en schepen. De inwoners zal worden verzocht op gepaste wijze hieraan te voldoen.
Op woensdag de 20e juli wordt een algemene dankdag gehouden.

* * *

Van groot belang is dit jaar de uitdieping van het Arnemuidse vaarwater. Het is merkwaardig dat hierover zo weinig gegevens in het archief zijn te vinden.
Het Arnemuidse Gat is dit jaar zo hoog opgeslibd, dat de afwatering van de Nieuw- en Sint Jooslandse Polders niet meer voldoende kan plaats hebben. Om te voorkomen dat de vaart op Arnemuiden en de zaagmolens geheel te niet gaat, wordt in 1814 de verbetering van het Arnemuidse vaarwater door het rijk ter hand genomen. De 25e juni wordt aanbesteed het uitdiepen van het Arnemuidse Gat van het Sloe tot Arnemuiden. Aannemer is P. van Eck voor ƒ 64.000. Dadelijk wordt met dit werk aangevangen, zodat het al in september 1814 gereed is.
Met de uitdiepingswerkzaamheden houdt verband de waarschuwing van de Gouverneur in juli vanwege de oproerige bewegingen van het werkvolk aan het Kanaal alhier geplaatst.

Op 20 juli wordt door de Schout Christiaan Crucq een lijst van de weerbare manschappen van 17 tot 50 jaren opgemaakt.

Op zondag de 11e september bezoekt Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Willem Middelburg. Het Stadsbestuur wordt verzocht om gedurende het verblijf van de vorst de vlaggen van de toren uit te steken. Voor het geval Zijne Koninklijke Hoogheid Arnemuiden zal willen aandoen, wordt het Stadsbestuur verzocht zich aan de ingang van de gemeente te bevinden.
De Prins (de latere Koning Willem I) brengt bij die gelegenheid ook een bezoek aan Walcheren. Hij ziet de treurige toestand van de haven van Middelburg (de oude haven naar Nieuwland). De verlanding van het Welzingekanaal (de verbinding tussen de nieuwe Middelburgse haven en Rammekens) is namelijk zodanig toegenomen, dat geen geladen Rotterdams beurtschip meer binnen Middelburg kan komen dan bij hoogwater met gierstroom.

Als gevolg van zijn bezoek ontbiedt de Koning in februari 1815 een Commissie naar ’s Gravenhage. Bij de besprekingen, waaraan de Koning persoonlijk deelneemt, wordt besloten dat een open haven gegraven zal worden van Middelburg naar Wulpenburg ten zuidoosten van Veere (het Kanaal door Walcheren). In 1815 wordt begonnen met het graven van deze nieuwe haven van Middelburg.

* * *

Begin oktober komt bericht binnen van Zijne Koninklijke Hoogheid dat het hem heeft goedgedacht - naar aanleiding van een verzoek van de kerkenraad - op rekening van de kerkenraad een som van ƒ 600 uit zijn bijzondere kas voor de armen ter beschikking te stellen. Verzocht wordt om een concept-verdeling te maken over diegenen die in de grootste behoeften verkeren. Voor de uitdeling van de gift aan de armen wordt een commissie samengesteld, bestaande uit Christiaan Crucq, C.D. Baars en Janis de Marée uit het Stadsbestuur en ds. P. Hondius en de broeders De Nooijer en Grootjans uit de kerkenraad.

Ook komt er bericht van Z.K.H. dat het Departement van Binnenlandse zaken is aangeschreven over de achterstand in de betaling van het traktement van de predikant.
Ook wordt kennis gegeven dat op de 18e oktober ’s middags van 12 tot 1 uur een plechtig dankuur zal worden gehouden onder het uitsteken van de vlaggen en het luiden van de klokken.

Op verzoek van het Stadsbestuur krijgt Arnemuiden bij besluit van de Souvereine Vorst in 1814 weer de rang van Stad. Dit wordt bij Koninklijk Besluit van 20 augustus 1816 bevestigd.
Daarbij wordt tevens bepaald, dat het Stadsbestuur zal bestaan uit burgemeesters en raden. De plaatselijke regering wordt daardoor ingericht naar het Reglement van bestuur voor de steden, totdat de Gemeentewet van 1851 een gelijke regeling voor het hele land zal voorschrijven.

Er wordt een Commissie van drie leden benoemd voor de redactie van een Stedelijk Reglement, te weten Christiaan Crucq, zijn broer Johannis Crucq en secretaris C.D. Baars.

* * *

We vermelden nu nog enkele alledaagse berichten.
Voor de reparatie van de pont zal een bestek worden opgemaakt. De Houtvester van het 2e district dient een klacht in bij het Stadsbestuur ‘dat de inwoners van Arnemuiden het zich veroorloven te jagen zonder van een behoorlijke acte te zijn voorzien’.
Ook komt er een heuglijk bericht van de Districtscommissaris dat de zandweg van Arnemuiden naar de zaagmolens onder de ‘departementale wegen’ zal worden gerekend; het onderhoud zal voortaan van ’s landswege worden verricht.

Het Stadsbestuur wordt verplicht om een abonnement op de Staatscourant te nemen op kosten van de gemeente. Ook moet een opgave verstrekt worden dat in het jaar 1810 uit de gemeentekas geen betalingen aan de Hervormde Kerk hebben plaats gehad.

Er komt in oktober een verzoek om de vissers van Arnemuiden te verbieden om met hun korden ter hoogte van de Polder van Oud Wolfersdijk te vissen, waardoor schade toegebracht wordt aan de mosselpercelen. Kennelijk heeft dit niet veel resultaat, want in november komen er opnieuw klachten binnen over de vissers wegens het korden aan die Polder. Overigens moeten de vissers volgens een besluit van Zijne Koninklijke Hoogheid hun Acte van Toelating laten registreren onder betaling van 12 stuivers.

Op de 15e november stuurt de Districtscommissaris een brief over de viering op de 18e november ‘van de geboortedag van onze geliefde Vorstin’. Ook wordt daarbij voorgesteld om op dezelfde dag ‘de eerste verjaardag van de gezegende omwenteling van zaken’ te vieren.

Vermeldenswaard is ook dat in 1814 de Sociëteit van de zaagmolens bij Nieuwland wordt geliquideerd. Maar kort daarna wordt er een nieuwe sociëteit opgericht, die in 1903 en dan voorgoed te gronde gaat.
De zaagmolens stonden waar nu het kanaal naar Nieuwland eindigt.

De Gouverneur van Zeeland staat het Stadsbestuur desgevraagd op 19 november toe zich te wenden tot de administratie van de Domeinen voor het herkrijgen van het veer op Nieuwland ingevolge het Besluit van de Soevereine Vorst van 24 juli 1814. Hieraan wordt op 25 november voldaan. Het stadsbestuur verkrijgt daarop het veer weer in bezit.

We vonden ook in het archief nog een opgave van het aantal koeien, in het bezit van de landlieden Gerard Meerman 6, Abraham Verhage 21 en 3 paarden, de Erven Van Citters (thans Daniël Rijkse) 21 en 7 paarden, Jacob Marteijn 12 en 6 paarden, Joost Adriaanse Joosse 6 en 4 paarden, Leendert Wisse 21, Adriaan Koets 13 en 1 paard en Pieter Zwigtman 9 en 1 paard.

* * *

De geschiedenis van de Hervormde Gemeente vermeldt over 1814 de volgende bijzonderheden.
Begin januari is de toestand van de armen zo erbarmelijk, dat de kerkenraad - hoe node ook - zich verplicht voelt ‘om aan de molenaar 50 gulden op te zeggen van het kapitaal dat hij van de diaconie heeft, om zoveel mogelijk voor broodgebrek de armen te beveiligen’.
In het notulenboek wordt onder 16 april de zo zeer loffelijke mededeling ter gedachtenis aangetekend:

’Onze predikant heeft voor de noodlijdenden te Middelburg enige penningen zoeken in te zamelen met dat gewenste gevolg dat Zijn Eerwaarde van tijd tot tijd aan de diakenen gegeven heeft 1.055 francs en nu nog 100 francs, dus 1.155 francs’.

Op verzoek van de kerkenraad wordt er in juni Collegium Qualificatum gehouden. De vergadering wordt namens het Stadsbestuur bijgewoond door de schout Christiaan Crucq. De aanleiding tot deze vergadering is de ontvangst van een missive van de Minister van Binnenlandse Zaken in verband met de problemen welke bij sommige Hervormde gemeenten in ons vaderland bestaan over de Evangelische Gezangen. Meegedeeld wordt dat Zijne Koninklijke Hoogheid heeft verklaard de gezangen ‘met genoegen en stichting te zingen’ en er op vertrouwt dat alle vooroordelen daar tegen door deze verklaring zullen ophouden.

De gemeenten worden aangemaand om alle vooroordelen tegen de Evangelische gezangen af te leggen opdat deze mogen gezongen worden tot stichting van de gemeente en tot Eer van God. Het zal de Vorst aangenaam zijn dat de kerkenraden en gemeenten zijn voorbeeld volgen.

De predikant wordt gelast dit geschrift van de preekstoel af te lezen.
De Schout wijst er op dat de leden van het Stadsbestuur wel graag zouden zien dat hieraan gevolg werd gegeven. Maar enkele broeders uit de kerkenraad ‘hadden gaarne gezien dat er van deze zaak niets was voorgekomen, maar men oordeelde zich evenwel te moeten onderwerpen’. Dus zal de predikant het schrijven op de aanstaande zondag aan de gemeente voorlezen ‘en een gezang van nu voortaan naar gelegenheid der stof afgeven’.

In juli bedankt secretaris Baars voor de administratie van de armenfondsen. De boekhouding wordt aan schoolmeester Hoogerheijde opgedragen.
Uit de gestelde dubbeltallen voor ouderling (Jacob de Ridder, Paulus de Meulmeester, Gillis de Nooijer en Leendert Wisse) worden De Ridder en Wisse gekozen.
Uit de dubbeltallen voor diaken (Marinus Grootjans, Egbert Grootjans, Joos Leendertse Grootjans en Abraham Katte) worden gekozen Marinus Grootjans en Abraham Katte.

In oktober leest ds. Hondius het aan de Souvereine Vorst op 12 september bij gelegenheid van het bezoek van Zijne Koninklijke Hoogheid ter begroeting van de leraar voorgedragen rekest voor. De vorst heeft uit eigen beurs 600 gulden aan de diaconie gezonden.

De zaagmolens te Nieuwland.
De zaagmolens te Nieuwland.