1791

Het gaat niet goed met de Verenigde Oostindische Compagnie (de V.O.C.) en vooral niet met de West Indische Compagnie (de W.I.C.). In mei besluiten de Staten-Generaal het octrooi van de West Indische Compagnie niet te vernieuwen. De compagnie is zo goed als failliet. Kort hierna is de W.I.C. opgeheven. De aandeelhouders worden gedeeltelijk schadeloos gesteld. De Staat neemt de bezittingen en schulden over. Voor het behoud van de Verenigde Oostindische Compagnie zijn ook ingrijpende hervormingen noodzakelijk. Stadhouder Prins Willem V en het bestuurscollege van de compagnie, de Heren Zeventien, stellen een commissie in die zich moet bezighouden met de hervorming van het beheer van de bezittingen van de V.O.C.

Op de 1e oktober treedt in Berlijn de erfprins Willem Frederik, de latere Koning Willem I, in het huwelijk met Frederika Louise Wilhelmina van Pruisen.

* * *

In het Stadsbestuur volgt Maarten Adriaanse de aftredende burgemeester Gerrit ten Velde na z’n tweejarige ambtsperiode op. De regerende burgemeester dit jaar is de bakkersbaas Jacob Marteijn.

Helaas blijkt dat de regenten nogal eens verzuimen om de vergaderingen van de vroedschap bij te wonen. Daarom besluit men in mei ‘genoegzaam eenparig, tot wegneming van ‘t toenemend misbruik naar het vanouds gewone gebruik, dat in Weth en Raad en in alle collegiën een ieder verplicht zal wezen te compareren (verschijnen)’. Voortaan zullen degenen die verzuimen worden aangetekend en geen presentiegeld ontvangen, tenzij ze wettig verhinderd zijn.

In 1791 overlijden 8 inwoners. Onder hen zijn twee bekende personen: op 16 mei de timmermansbaas Jan Basseveld, weduwnaar van Janna Haay, 54 jaar oud, en op 20 mei de bakkersbaas en burgemeester Jacob Marteyn, 65 jaar oud. Beiden worden in de kerk begraven.

* * *

Over de visserij met hoogaarzen zijn dit jaar enkele interessante gegevens te vermelden.
In oktober komt het in Veere tot een gewelddadig optreden tegen Arnemuidse vissers. Mogelijk staan de klachten van Veere over het betreden van de oester- en mosselpercelen door Arnemuidenaars in de achterliggende jaren daar ook mee in verband.
Op 23 oktober schrijft het Stadsbestuur een protestbrief aan de Staten van Zeeland over het gewelddadig optreden van een gewapende poonschuit onder bevel van de baljuw van Veere tegen een met twee mannen en een jongen bemande hoogaars van Arnemuiden en het ‘in criminele detentie’ houden van deze vissers.
Het vermelde hierover in het notulenboek nemen we hierna gedeeltelijk over:

Is door de regerende burgemeester Adriaanse gerapporteerd, dat aan hem was kennis gegeven, dat op de 23e dezer door Claas Blaasse en Marinus de Ridder, een hoogaars varende en vissende van deze stad met Jacob de Ridder en Claas Huybregtse en een kleine jongen in het Zuiderdiep nevens andere onzer vissers, op de 18e dezer maand hebben oesters gekord van het Arnemuidse Gat tot op of omtrent een kwartier uur van de Stad Veere, dat omtrent des nademiddags te een uur van gemelde stad Veere met een stijve koelte is komen varen een vispoon, die boven enige van onze hoogaarzen die gevist hadden, gekomen zijnde, wendde, en op de gemelde visserspoon op het dek lieten zien enige gewapende militairen. En zodra nabij twee hoogaarzen gekomen, op dezelve vuurden, waarop de hoogaars bemand met Jacob de Ridder en Claas Huybregtse en een kleine jongen, zijn zeil streek en zijn dreg uit wierp, door die gewapende vispoon wierd genomen, naar de stad Veere opgebracht en aanstonds in ‘t gevangenhuis gezet. Dat de andere hoogaars, waarop ook was geschoten, zeil heeft gemaakt en alzo is weggevaren en ontkomen. Dat gemelde Claas Blaasse en Marinus de Ridder uit naam van hun en alle de vissers de magistraat dezer stad verzoeken of zij toch deze zaak van de gevangen genomen vissers en hun visserij zoveel in hun vermogen was te helpen beschermen en dat zij reeds van het voorgevallene op hunne visserij aan de heer raadpensionaris Van Citters hadden hun klachten gedaan en van het gepasseerde verhaal al gedaan omstandig.

Het Stadsbestuur schrijft hierover een brief aan de Staten van Zeeland. Ook schakelt men de raadpensionaris in en vraagt hem mee te helpen een oplossing te vinden. Daarbij beroept het Stadsbestuur zich erop dat onze vissers van oudsher op de Zeeuwse Stromen al het vrije visrecht hebben.

Op de 16e november brengen burgemeester Maarten Adriaanse en secretaris Casper Visser een bezoek aan Zijne Excellentie Baron van Lynden. Ze vragen hem om ‘ter voorkoming van de gewelddadigheden, aan onze vissers gepleegd, alles te verrichten wat hij oordeelt nodig en dienstig te zijn voor de vrye en ongestoorde visserij van onze in- en opgezetenen, alzoo door de vrye visserij de meeste derselve hun bestaan alleen daardoor verkrygen en dat deze stad en haar inwoonders zonder de visserij tot een schielijk verval en de meeste huisgezinnen tot armoede moeten komen’.

* * *

In de jaren 1791 tot en met 1795 worden grote bedragen besteed aan het uitdiepen van het Arnemuidse vaarwater en dat van Welzinge. Uit de Stadsrekeningen van Middelburg over deze jaren blijken de volgende uitgaven:

1791:        £   8621:01:07
1792:        £ 36121:10:11
1793:        £     441:16:05
1794:        £   6381:01:09
1795:        £   8109:19:03

Totaal        £ 59755:09:11

A. Dingemanse en A. Noordhoeve ontvangen dit jaar een bedrag van £ 206:16:2 voor het inspecteren van het vaarwater en het maken van tekeningen voor het uitdiepen daarvan.
Pieters La Rivière krijgt £ 256:3:4 betaald ‘voor koop van zekere dijk aan de oude Arne’.

De stad Arnemuiden hoeft niets aan het uitdiepen van het vaarwater bij te dragen. Het enige wat we in de Stadsrekening over 1791 tegenkomen is een betaling ‘voor drank op de conferentie op het Huys Domburg tot Middelburg over het diepen van het vaarwater £ -.2.-’.

* * *

Uit het notulenboek van 1791 blijken enkele treffende staaltjes van de wijze waarop in deze tijd omgegaan wordt met de sociale zorg.
Op de 20e januari besluit de stadsregering eenparig ‘dat Klasina de Ridder op de vertoonde Acte van haar persoon, alzo zy buyten huwelyk in haar dienstbaar is bezwangerd geworden onder de Stad Middelburg, niet kan werden toegelaten tot inwoning deser Stad, alzo den arme deser Stad gevaar loopt om by haar overlyden met kramen als anders het kind ofte kinders tot hunne lasten te krygen. Dus door den Borgemeester haar en haar Broeder Jacob de Ridder zal worden aangezegd de gemelde Klasina hoe eer hoe beter uit onze Stad vertrekt, en by onverhoopte onwilligheid daar toe sal worden genoodzaakt en die deselve ingenomen heeft, mede aan te zeggen, alzo de inwoning haar is ontsegt, zy voor de gevolgen van kind ofte kinderen zullen geagt worden in te staan’.

Op de 30e augustus besluit men dat ‘aanstaande Saterdag ‘s Heeren Dienaar Gerrit Bronken zijn oudste jonge ten genoegen van de magistraat met Eygen handen zal kasteyden voor de moedwillige schaden in en aan de kerk gepleegt en zal de reparatie, zoo veel op gemaakt van twee ponden Vlaams, door den gemelden Vader werden aan de Stad betaalt en voor dit maal voor meerder straffe waardig om zijn jongheid werden verschoont’.

Ook de veerman Klaas Klaasse heeft het verbruid. Hij is onbeschoft uitgevallen tegen de burgemeester en de thesaurier. Maar omdat hij leedwezen heeft getoond mag hij z’n veer gedurende de lopende pacht behouden. Eind december loopt de pacht van het veer van het Hoofd op de Middelburgse Polder af. De verpachting voor de volgende zeven jaren zal aan de meestbiedende plaatsvinden. Dit blijkt te zijn Jacob Schroevers, die vanaf 1792 z’n intrek neemt in het schippershuis en herberg ‘Het Schippershuis’.

* * *

Op de 21e juni krijgt Johannis (Jan) Kruyk (of Crucq) op zijn verzoek toestemming om timmermans- en metselaarsbaas te worden. Hij volgt dan zijn schoonvader Jan Basseveld, ‘dezer wereld overleden’, op en neemt de timmermanswinkel over.
Johannis Crucq, de zoon van de uit Vlaanderen uitgeweken hugenoot Carel Crucq (nu bakkersbaas boven aan de Markt), is daardoor de grondlegger van het timmermans- en aannemersbedrijf Crucq. Gedurende de achterliggende 200 jaren werd het bedrijf steeds van vader op zoon voortgezet.

Het huis van de overleden Jan Basseveld in het Sint Jan Leeuwenstraatje ‘De Roode Leeuw’ is zo bouwvallig dat het niet meer gerestaureerd kan worden. De stad Arnemuiden koopt het aan voor afbraak. Op de 12e oktober wordt het gekochte huis door de magistraat geïnspecteerd en besloten hoe ‘daar best mede tot opbouw als anders te doen’. Na de inspectie besluit men tot afbraak. Eind oktober komt de tekening van burgemeester Maarten Adriaanse voor de twee voor de stad te bouwen nieuwe huizen in ‘t Sint Jan Leeuwenstraatje ter tafel. Deze wordt tot genoegen bevonden. Het bestek zal worden opgemaakt en de bouw van de twee nieuwe huizen op de 24e december aanbesteed. In november 1792 besluit men de nieuwe huizen voor niet minder te verhuren als £ 5 Vlaams per jaar ‘aan goede huurders’.

Jan Hugense uit Zandijk bij Veere krijgt toestemming om zich als schoenmakersbaas in de stad te vestigen.

* * *

Tenslotte nog een stukje kerkgeschiedenis van Arnemuiden.
In februari houdt men een vergadering van het Collegium Qualificatum: de kerkenraad met twee vertegenwoordigers van het Stadsbestuur. Gerrit ten Velde en Jacob Marteijn wonen deze vergadering bij. Uit naam van de magistraat verzoeken de deputaten dat de kerkenraad in ‘t vervolg ‘na de oude kostume (gewoonte) alle jaren in de maand maart behoort te worden vermaakt’. De deputaten brengen uit deze vergadering nog enkele wensen mee terug: of de borstwering in de kerk geblauwd mag worden en de wens van de predikant om een kussen aan te brengen in de preekstoel.
In het voorjaar besluit het Stadsbestuur de borstwering in de kerk te blauwen. Ook krijgen de kerkmeesters opdracht na te gaan ‘hoe het best een kussen gemaakt kan worden in den predikstoel, door den predikant versogt en eenparig toegestaan’.
Ook besluit men de twee uurwijzers en borden aan de zonnekant van de toren te laten vergulden, de kerktoren en ook de kerkdeuren te schilderen en de haan van de toren te vergulden. Ook het Stadhuis krijgt waar dit nodig is een schilderbeurt.

Dit jaar zijn aftredend de ouderlingen Pieter van Kas en Gillis de Nooijer en de diakenen Job van Belsen en Jan Schroevers. In hun plaats treden aan Rijk Rijkse en Marinus de Nooijer als ouderlingen en Cornelis Verstraate en Ary van Egem als diakenen. De nieuwe ambtsdragers worden ‘verwellekomd met de hertelyke zugt dat de gebrooke stok Lieflykheid en de stok Samenbinding mogten geheeld en duurzaam in de vergadering heerschappy voeren’. De afgegane ambtsbroeders Gillis de Nooijer, Job van Belsen en Jan Schroevers vertrekken echter in onmin, zonder afscheid van de kerkenraad te nemen.
Een halfjaar later staat in het notulenboek aangetekend: ‘De broeders verblyden zich over de goede harmonie die onder de broederen kwam plaats te hebben’.

Oud-ouderling Gillis de Nooijer en z’n vrouw worden in oktober gevraagd voor de kerkenraad te verschijnen. Het daar verhandelde, wat een aardige blik in de consistoriekamer geeft, nemen we hierna over:

Predikant vraagt Gillis de Nooijer of hy zyn seggen kan bewyzen uit Gods Woord of de Formulieren onser kerke, dat het leren van belydenis en het gebruik der Sacramenten niet nodig was tot saligheid en men wel salig kan worden al had men geen belydenis gedaan of de Sacramenten niet gebruikt. De Nooyer gaf te kennen dat hy zich moeite gegeven had om zyn gezegde te staven, dog door het lezen van de artikelen der Nederlandse Geloofsbelydenis was in zyn waan bedrogen en daarom zyn gezegde veranderde met te seggen: ‘Ik hebbe myn belydenis uyt Hellenbroek geleert en dat acht ik een regtsinnig schryver te zyn en die segt my dat God Zyn genade niet bindt aan de Sacramenten'. Predikant zegt dat niet Hellenbroek maar Gods Woord en de Formulieren van Enigheid het fondament moesten zijn van ons geloof en dat hy nooit geloofde dat Hellenbroek sulks had uitgedrukt om daardoor selve een heilloos en godloos gevolg uit te trekken. Tussen de predikant en De Nooyer ontstaat een discussie dog zyn vrouw die trok de verdre redewisseling af door te seggen: ‘Gillis, merk gy niet dat men hier toelegt om u strikken te spannen‘ en voegde er by: ‘gy hoeft my om die nesten niet meer te ontbieden‘ en zyn zo vertrokken.