1723

De Staten van Zeeland, Holland, Utrecht en Overijssel moeten niets hebben van een nieuwe Stadhouder uit het Oranjehuis, de latere Prins Willem de Vierde. Ze komen onderling overeen de huidige stadhouderloze regeringsvorm te handhaven.

De in Middelburg zetelende Kamer Zeeland van de Verenigde Oostindische Compagnie beleeft gouden tijden. De schatten uit de Oost vloeien naar Middelburg toe. Vele prachtige koopmanshuizen worden omstreeks deze tijd gebouwd. Nu nog is dit aan de jaartallen op vele monumentale panden in Middelburg te zien. De pakhuizen worden volgestouwd met koloniale waren.
Het sinds 1718 woedende conflict met Java loopt ten einde. De Oostindische Compagnie heeft haar positie op Java weten te bevestigen. Dit betekent voorlopig nog rijkdom en welvaart voor een aantal aan zee gelegen steden in ons land, waaronder Middelburg.

De pakhuizen van de Kamer Zeeland van de Verenigde Oostindische Compagnie.
De pakhuizen van de Kamer Zeeland van de Verenigde Oostindische Compagnie.

* * *

In het Stadsbestuur doen zich enkele wijzigingen voor. De timmermansbaas Bastiaan Liefbroer volgt de aftredende burgemeester Abraham Pol op. Een opmerkelijke mutatie is dat Pieter Wiltschut na zoveel jaren vanaf nu geen deel meer uitmaakt van de vroedschap. In zijn plaats wordt gekozen Adriaan Blieck. Ook Jacob Wiltschut zal spoedig het Stadsbestuur verlaten.

Weinig zaken van belang komen dit jaar voor. Er zijn nogal wat contacten met de heer Der Kinderen. Om hem vanwege de koolnegotie gunstig te stemmen moeten nogal wat zaken geregeld worden. De heer Der Kinderen vindt dat er teveel kooldragers in de weer zijn als er een Engels schip met smeekolen gelost moet worden. Hij stelt voor ‘om de kooldragers wegens den overslag van de smeekolen tot op 5 man te verminderen en het loon tot 5 stuivers te beperken’. Hij vraagt om een Ordonnantie voor de kooldragers en koolmeters van het gilde.

Vervelender wordt het als er klachten binnen komen dat de heer Der Kinderen ‘de koolmate onder zijn bedwang in zijn pakhuis is houdende en dat zelfs de slaper van gemelde mate op het Stadhuis niet en werd gevonden’. Het Stadsbestuur besluit na uitgebreide bespreking de heer Der Kinderen te zeggen ‘dat de koolmate voortaan sal moeten blijven onder de deken van het cooldragersgilde en de slaper altoos op het Stadhuis sal moeten berusten’.

In september toont de heer Der Kinderen zich genegen om nóg een pakhuis ‘tot meerder faciliteit van zijn negotie binnen de stad aan de Tolpoort te bouwen’. Voor dat doel verzoekt hij een gedeelte van de stadserve. Graag krijgt hij vergunning hiervoor in het belang van de bedrijvigheid binnen de stad. Uit de Registers van de Huisschatting blijkt dat de heer Der Kinderen inderdaad omstreeks deze tijd op de erve van het vroegere Tolhuis een gebouw gesticht heeft.

* * *

Het herstel van de bouwvallige kerk houdt dit jaar de gemoederen bezig. In maart valt het besluit voor de hoognodige reparatie van de kerk van de stoelen en zitplaatsen in de kerk een zekere belasting te heffen. De belasting bedraagt voor de ‘besloten’ bochten een schelling de voet en voor de stoelen van de ‘open’ bochten vier stuivers de voet en ‘deselve sullen volgens haare voetebanken gemeten wierden met den 1e mei 1723’.

Vanwege de reparatie van de kerk kondigt het Stadsbestuur de volgende publicatie af, waarin de tax (belasting) op de stoelen en bochten in de kerk wordt bekend gemaakt:

Burgemeesters, schepenen en raden ondervinden dat de reparatie van de kerk so van schaaljedek, timmer- en metselwerk die jaarlijks komen te bedragen een seer merkelijke som van penningen en also door de schaarsheid van inwoonders en het verval van stadsdomeinen en accijnzen de dagelijkse reparatie en andere nodige lasten die jaarlijks moeten gedaan en gedragen worden op verre na niet en kunnen opbrengen de penningen die daar toe wel vereist werden, waardoor de stad in een merkelijk verval sou kunnen geraken en om sulx voor te komen, soo ist dat burgemeesters, schepenen en raden hebben besloten gelijk sij ordonneren bij desen (achtervolgens het oude gebruik en usantie hier ter stede, en ook van alle andere steden en plaatsen in deze eiland van Walcheren) te stellen en plaatsen, alsook voor desen, een jaarlijkse belasting op alle particuliere zitplaatsen in de kerk, te weten alle besloten bogten aan particuliere personen toebehorende sullen jaarlijks moeten betalen een schelling voor de voedt, dat sij groot of lang sijn en alle opene bogten en stoelen 8 grooten de voet.

* * *

Captein Hermanis Wiltschut heeft het huis van Jan de la Haay (de vroegere Franse schoolmeester) op het zuid/oosteinde van de Langstraat gekocht. Hij krijgt toestemming dit al te breken en op die plaats een schuur te bouwen. Zo verrijst hier omstreeks deze jaren de schuur 'De Vier Heemskinderen’, gelegen naast de latere smederij ‘De Schrijvende Hand’ op de hoek.

Captein Wiltschut pacht ook een gedeelte van de Schuttershofwei. Soms matigt hij zich teveel aan. Want enige maanden later krijgt de captein opdracht om z’n op stadsgrond staande hek op de dijk bij het Mansfeldse kerkhof tegen de winter achteruit te stellen ter plaatse waar het voorheen gestaan heeft.

In november krijgt captein Wiltschut toestemming ‘om de bomen, staande aan de kant van Stads Dock (de huidige Dokstraat) buiten de Veersche Poort, voor hem en tot zijn profyt te mogen uitrooien, mits dat hij deze wederom zal beplanten met goede olmenbomen en bovendien aan de stad zal geven 50 à 60 bomen bequaam om voor de stad te planten’.

Overigens is het opmerkelijk dat de familie Wiltschut omstreeks deze jaren zeer veel huizen in Arnemuiden in eigendom heeft.

* * *

Nu volgen nog enkele besluiten van het Stadsbestuur van minder betekenis. De arbeiders zullen voor elke ton teer die ze verwerken een stuiver per ton ontvangen. Opnieuw breken enkele onderdelen van de molen. De roede is gebroken en ‘in pryckel om te vallen, waardoor groote schade aan de molen soude kunnen veroorzaakt worden’. Besloten wordt ‘een nieuwe roede en pessel daar in te steken van goed greynen Hout’.

De vuilverwijdering brengt heel wat problemen met zich. Jan Harthoorn krijgt opdracht de vuiligheid, liggende in het Papestraatje, te laten voeren op de weyde van het Molenpoldertje. En later komen we het bericht tegen: 'Also verscheidene inwoners de achterdeuren van hun hof op het kerkhof hebben en daar as en allerlei vuiligheid komen te werpen, wordt besloten aan een iegelijk die aldaar achterdeurties heeft, te verbieden voortaan daar enige as of andere vuilnis te werpen of dat de regering anders genoodzaakt zal zijn daarin te voorzien en haar uitgangen op het kerkhof te sluiten’.

De bomen ‘die in stadskwekerij bequaam sijn’ worden op de stadswallen geplant.

Er is dit jaar overigens wat ongenoegen met Middelburg. Op de 18e juni wordt een brief aan de regering van Middelburg gezonden over onbehoorlijk gedrag van inwoners uit die stad te Arnemuiden.

Uit de notulen van het Stadsbestuur van de 11e september kan afgeleid worden dat Middelburg er van verdacht wordt middelen te beramen om de aanwas van scheepvaart en commercie (handel) te Arnemuiden te verhinderen. Dit zal enkel kunnen slaan op de koolnegotie en de zoutnering. Ook de historieschrijver Westendorp Boerma doelt hier kennelijk op in zijn bijdrage voor het Archief van het Zeeuws Genootschap der Wetenschappen in 1955: ‘Vrij en zelfstandig tobde Arnemuiden door, af en toe, zoals voorheen, in open of verholen conflict met Middelburg’.

* * *

Voor de kerkelijke gemeente is 1723 een bewogen jaar. Er zijn hevige twisten tussen de kerkenraad en enkele stadsbestuurders, waarvan met name genoemd moeten worden Johan de Roo, Samuel Laurent en Jacob Broeder.

In een vergadering van het Collegium Qualificatum eist de afgevaardigde van het Stadsbestuur Johan de Roo genoegdoening voor het feit ‘dat de predicant hem in toorn hadde bestraft dat hy tussen 26 en 27 december de gansche nagt hadde opgetrokken en zig zo onbekwaam hadde gemaakt tot de godsdienst’. Hij zegt dat de predikant hem ‘leugens heeft nagegeven op de stoel der waarheid (preekstoel)’. Na deze ontboezemingen wordt besloten deze zaak verder te bespreken in de kerkenraad. De kerkenraad bestraft daarop De Roo voor z’n onbedachtzame woorden. De predikant heeft hem terecht bestraft en 'hij beklaagt zich nu over een bestraffing die hij weerdig is’.

Bij z’n ondertrouw op 26 mei met Alida Broeder, dochter van de stadsbestuurder en bakkersbaas Jacob Broeder en bekend als oproerkraaister, vermaant de predikant Johan de Roo, dat ‘het hun plicht is in eerbaarheid by malcanderen te verkeeren in hun vryage en dat het hun meer tot eer geweest zou zijn indien ze minder gemeen waren geweest’. Waarop De Roo zegt ‘dat ze hem niet gemeen genoeg hadde geweest, maar wel geloofde dat de predicant gemeynder hadde geweest in zyn vryage en daarom andere ook verdagt heeft’. Johan de Roo en Alida Broeder weigeren daarop enkele leden van de kerkenraad te ontvangen. Ze worden daarop gecensureerd.

In mei beklaagt de predikant zich over het grote ongelijk hem door de chirurgijn en stadsbestuurder Samuel Laurent aangedaan. De predikant zou z’n zoon hebben bestraft ‘over een grote stoutigheyd en dat vat hy op alsof zyn zoon voor de een of andere kaerel gans geen caracter hebbende was gescholden’. Hij dreigt de predikant nu met een proces-verbaal. De kerkenraad besluit over deze zaak het oordeel van de Classis te vragen. De predikant stelt een stuk voor de Classis op, maar geen van de kerkenraadsleden onderschrijft deze brief ‘als zijnde maar half opgesteld’. Men heeft bezwaar dit stuk op naam van de kerkenraad naar de Classis te sturen.

Op zondagmorgen de 6e juni vóór de godsdienstoefening komt Laurent samen met de stadsbestuurders Verhage en Kien in de tuin onder de preekstoel. Vermoedelijk vaart Laurent daar in boosheid uit en verlangt dat de predikant met hem naar de consistorie gaat. De predikant wil daarop vertrekken. Hij wil niet dat het tijdens de eredienst tot onordentelijkheden in de consistorie komt. Hij verzoekt Laurent de zaak maar schriftelijk voor te leggen. In het notulenboek staat hierover in een noot in de kantlijn: ‘De regerende burgemeester (Jacob Broeder), vervangende de baljuw, en de stadhouder bleven op ‘s burgemeesters ordre een wakend oog houden op de wenende vrouwen en murmurerende mannen, terwijl de heer Laurent met twee schepenen tot onder de predikstoel avanceerde’. De predikant tekent daarbij aan: ‘Dus werd het alleen geen kleyne opschudding over een grote niet’.

In de daarop volgende tijd spreekt Laurent ‘seer ergerlyk van de predicant zyn preken van nu meer dan een jaar geleden. Hy houdt vol dat als de predicant zo preekt en bidt (het oog hebbende op juni 1722), dan kan hy geen ander concept maken dan dat het een man zonder consciëntie of enige vrese Gods is, tenminste voor die tyd als hy so preekt en bidt’. De predikant zou over z’n zoon Dirk gezegd hebben ‘dat hy de godlooste van Arnemuyden was’. Ook vertelt Laurent alom dat ‘Achab nog vreesde, Felix nog beefde voor het woord, maar de predicant was zonder enige beweging ergens voor te hebben’. De predikant tekent in het notulenboek hierbij aan: ‘Dat hadde den predicant even te voren in syn predicatie ingebragt tegen verstokte zondaars’. Over het geschil met Samuel Laurent wordt de hulp van de classispredikanten De Freyn en De Clauw ingeroepen.

Dit jaar worden in de plaats van de aftredende ouderlingen Jacob Pinte en Michiel Verhage verkozen Blaas Claasse en Bastiaan Liefbroer. Een zestal jonge mensen doet belijdenis des geloofs.

Schilderij uit de raadszaal van het Arnemuidse stadhuis (nu het Museum), voorstellende de dood van Ananias en Saphira (Handelingen 5:1-10).
Schilderij uit de raadszaal van het Arnemuidse stadhuis (nu het Museum).
Het stelt de dood van Ananias en Saphira uit het Bijbelboek Handelingen 5:1-10 voor.