1715

De winter van 1715 is zeer streng. De Arnemuidse haven ligt onder het ijs bedekt. In de Stadsrekening van dit jaar komt een uitgaaf voor ten behoeve van het openbreken van het ijs in de haven naar Arnemuiden.

In het voorjaar teistert een geweldige stormwind ons land. De stormvloed veroorzaakt overstromingen in Holland, Zeeland, Groningen en Friesland. Veel boeren komen daardoor in grote problemen. Zeer zorgwekkend is ook de grote sterfte onder het vee als gevolg van de sedert vorig jaar heersende veepest.

Maar ook zijn er andere onheilen.
De Vorst van Marokko verbreekt het in 1712 met de Republiek gesloten Verdrag tot beëindiging van de zeeroverij vanuit zijn gebied. Binnen weinige jaren worden 40 koopvaarders (met een totale waarde van zo’n 6 miljoen gulden) door de Algerijnse zeerovers genomen en bijna 700 zeelieden gevangen genomen voor de slavendienst.
Ook sturen de Staten-Generaal een vlooteskader onder bevel van Lucas Veth naar de Oostzee. De vloot heeft de opdracht om Nederlandse koopvaardijschepen tegen de steeds agressiever optredende Zweden te beschermen. Het eskader verenigt zich met de Engelse vloot. Tot een confrontatie met de Zweden komt het echter niet.

Maar ook is er in de Republiek een groot geldtekort. Als gevolg hiervan wordt van maart tot december het kantoor van de Unie der Verenigde Nederlanden gesloten. De staatskas is leeg. In december hervatten de Staten-Generaal hun financiële verplichtingen weer.

* * *

Dit jaar slepen ook de besprekingen over een Verdrag over de zogenaamde barrière in de Zuidelijke Nederlanden zich voort. In november wordt het definitieve Verdrag getekend. Het laatste struikelblok vormde de uitoefening van de godsdienst. De Republiek heeft over de protestanten in de Zuidelijke Nederlanden moeten toegeven aan het standpunt van Königsegg: Oostenrijk wil niet méér toestaan dan dat de vrijheid van godsdienst onder de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zal blijven.

Het definitieve Barrièretractaat telt 29 artikelen. Een belangrijk artikel is dat de Republiek als barrièreplaatsen krijgt: Namen, Doornik, Menen, Veurne, Waasten, leper en Knokke. Ook is een belangrijke bepaling dat het aantal militairen in de Zuidelijke (Oostenrijkse) Nederlanden op 30.000 à 35.000 man gebracht kan worden. Daarvan mag de Republiek 2/5 deel leveren. Toch zijn de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden de grootste verliezers. Hun economie is door het Barrièretractaat geheel ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de bondgenoten.

Met opzet geven we onder elk jaartal de ontwikkelingen in de Zuidelijke Nederlanden globaal weer. Vele inwoners uit de zogenaamde barrièresteden zullen later naar Zeeland vluchten. Ook op Walcheren zullen vele, veelal nijvere ambachtslieden uit de Zuidelijke Nederlanden zich neerzetten. Dit bewijzen nog steeds de vele Franse achternamen op Walcheren.

* * *

Het is ook in 1715 dat ds. Mattheüs Gargon uit Middelburg zijn Walcherse Arcadia het licht doet zien. Dit boek geeft een reisbeschrijving van een tocht van zes personen in een spelewagen door Walcheren. De twee hoofdpersonen, Heerman (dit is de op De Griffioen wonende burgemeester Herman van de Putte van Middelburg) en Ewoud (dit is de uit de barrièreplaats Doornik afkomstige Vlaamse hugenoot ds. Mattheus Gargon) zijn beiden oudheidminnaars. Tal van bijzonder interessante gesprekken over de bezienswaardigheden op Walcheren omstreeks 1715 zijn in dit boek vermeld. Het reisgezelschap komt ook langs Arnemuiden. Omdat er uit de 18e eeuw weinig beschrijvingen van Walcheren en Arnemuiden voorkomen, zijn de impressies van ds. Mattheus Gargon zeer interessant.

Over de visserij geeft de Walcherse Arcadia een belangrijke mededeling:

Van Tholen varen ‘s daags wel 30 mosselscheepjes, gelijk van Arnemuiden zich daarmede ook veel generen, en met kleine wagentjes de mosselen in de buursteden en dorpen brengen.

Over het astronomisch uurwerk aan de kerk vermeldt hij het volgende:

‘Ik heb wel gehoord’, sprak Ewoud, ‘dat aan de toren een bijzonder kunstwerk placht te zijn, dat alle wisselbeurten en verschijnselen der maan nauwkeurig aanwees’. ‘Dat is er nog’, antwoordde Heerman, ‘sla maar uw ogen op die blinkende halfrondte in de gevelmuur en gij zult kunnen zien of de maan nieuw of vol is, in haar eerste of haar laatste kwartier is, want die bol draait en loopt zoals de maan doet’.  Ewoud bleef met verwondering staan kijken.

En over de kerk, het stadhuis en het tolhuis vermeldt het reisverslag het volgende:

‘Ziet, daar is het Tolhuis, dat nog blijken geeft van oude zegen en voorspoed, door zijn verheven gebouw. De kerk is, gelijk gij ziet, een voortreffelijk werkstuk, en de toren niet onaardig’. Nu waren zij bij het Stadhuis aangekomen, dat Ewoud met vermaak aanschouwde. ‘Dat is een schoon gebouw’, zeide hij, ‘voor zo’n vervallene stad. Daar binnen in de Raadkamer ziet men de schetse van Oud Arnemuiden’, sprak Heerman, ‘als een groot voortreffelijk dorp van wijd uitgestrekt begrip, als nu de stad is. De stad heeft nog haar eigen regering, bestaande uit twee burgemeesters, vijf schepenen, vijf raden, een baljuw, die ook raad is, nevens een secretaris en een thesaurier. Ook onthoudt zich alhier een tol- en licentmeester. En de pan- en zoutnering wordt, als een zuil der ondergaande stad, nog ijverig gehandhaafd’.

Over de zoutnering in de zoutketen in het begin van de 18e eeuw geeft Gargon een bijzonder interessant ooggetuigenverslag:

Dus koutende kwamen zij terug, en aan de oever bij de pontschuit, die ‘t gezelschap aan den Arnemuidse dijk, niet ver van de zoutketen aan land zette. Ewoud ziende een dikke wolk van zwarte vuile rook opgaan en met in- en uiteen schietende golven de lucht verduisteren, vraagde: ‘Wat is dat?’.
‘De zoutketen’, antwoordde Heerman, ‘daar men zout kookt en wit maakt. Waar toe men voormaals de as van derrie of darink gebruikte, een zekere zilte moerstof die van de zee opgeworpen en gekoesterd, bij laag water werd uitgedolven, en tot turf gemaakt, en de as met zeewater besprengd, werd gekookt, en gaf wit schoon zout, dat men zei of zelzout noemde. Maar als de dijken door het uitgraven van de darink teveel leden, heeft de Koning van Spanje als Graaf van Zeeland het uitgraven van derrie of darink verboden. In die oude tijd had men echter hier en in de nabuurlanden geen ander zout. Ook begon men daarna grof zout uit Frankrijk, Spanje en elders te halen en hier, en voornamelijk te Zierikzee, te koken, en wit en fijner te maken. Maar laat ons in een van die keten gaan en zien hoe en wat er omgaat’. Dit zeggende traden zij in een ruime vierkante plaats, daar men nauwelijks en geen ander licht zag, als dat van een blakend vuur, dat, hoe heet, nog telkens aangeboet werd onder een zeer grote ketel, die vol zout en zeewater, een dikke zoute damp uitwasemde, en oog en neus vervulde met een onlijdelijke smook en stank.Waar zijn wij?’, riep Izabelle, ‘dit is om te stikken; dit is voor geen mens te harden en ik zou om al ‘t goed van de wereld hier geen uur lang in zulke rook en stank blijven ‘. Op dit zeggen kwam een oude zwartberookte vrouw, die veeleer een halfgebraden Moorin, dan een hierlands mens geleek. ‘En jij hebt gelijk, boeje kind’, zeide zij, ‘jij zoudt hier jouw wit haast verliezen, en dat zoet aanschte getaand hebben. Julder bent de weelde en geen werk noch ongemak gewend’. Het gezelschap begon op die natuurlijke harange te lachen en Izabelle streek ter keet uit, zeggende: ‘Ik moet stikken of frisse lucht scheppen ‘. Maar Ewoud, alles met aandacht en gretigheid beziende, stond een wijl bij de ketel die nu aan ‘t koken, met bobbels het zout opwierp met water vermengd. ‘Hoe wonderlijk is de kracht van het vuur’, zeide hij, 'dat het zulke beweging maakt en ‘t zwart dik zout zo wit en fijn uit den ketel brenge’. ‘Dit is een natuurlijke stofscheiding, die ons de hitte der zon geleerd heeft’, antwoordde Heerman,‘maar ‘t wordt mij hier ook te benauwd'. Buiten gekomen zagen zij een hoop zakkendragers, die met pijpen in den mond, als om de keetlucht door tabakreuk te verdrijven, het wit zout in een aan land leggend schip met volle zakken nederstorten. ‘Dat geeft hier veel leven en voordeel en het zout wordt van hier in alle de bij- en vergelegen landen vervoerd’, sprak Heerman, ‘doch hoe mag ‘t zijn, dat het vuur 't grauw en grof zout zo hagelwit, en de witte mensen zo grauw en zwart maakt?’ ‘Ik zou zeggen’, sprak Ewoud, ‘dat het grof zout met aard- of slijkdelen vermengd, en daarom zo zwart is; maar als er zeewater op gegoten wordt, doorweekt en ontbindt het die aardstof die door sterke beweging van het vuur geheel en al afgescheiden wordt van de onbuigbare zoutdelen, die in een dikke damp opgeheven, zo zwarte rook opjagen en ‘t zout zo wit en zuiver overlaten‘.

De titelpagina van de
De titelpagina van het boek 'Walcherse Arcadia' van ds. Mattheus Gargon.

* * *

Het Stadsbestuur bestaat in 1715 uit de burgemeesters Samuel Laurent en Pieter Wiltschut. Schepenen zijn Jacob Broeder, Pieter Blieck, Jan Cornelisse Knegt, Pieter Kien en Cornelis Angillis. Raden zijn Israal van der Leije, Michiel Verhage, Bastiaan Liefbroer en Jacobus Wiltschut. Secretaris en tevens thesaurier is Michiel Verhage. Jan Heugenbaart treffen we niet meer in de vroedschap aan. Hij is eind december 1714 overleden. Uit de Arnemuidse historie komt hij naar voren als de schoolmeester met het schitterende handschrift. Hij was ook Ontvanger van de huisschatting en vendumeester. Na zijn overlijden blijkt dat er bij z’n aanstelling geen borgen gesteld zijn voor de bij hem berustende penningen van de huisschatting en de vendu. De voogden van z’n kinderen worden aangeschreven om binnen 24 uur de stad schadeloos te stellen en voor de vendu en de huisschatting borgen te stellen. In mei wordt namens de minderjarige wezen van Jan Heugenbaart rekening van de huisschatting gedaan.

Het schilderij van Oud Arnemuiden, dat het reisgezelschap van Gargon in het oude Stadhuis zag hangen.
Het schilderij van Arnemuiden anno 1550, dat het reisgezelschap van Gargon in het oude Stadhuis zag hangen.

De uit Koudekerke geboortige Izaäk Schoe volgt hem op. Het Stadsbestuur benoemt hem per 1 januari 1715 tot schoolmeester. Ook krijgt Schoe een aanstelling als voorzanger en koster in de kerk. De kerkenraad stelt voor om het schoolmeesterschap weer te combineren met de functie van voorzanger. Op 1 februari sluiten het Stadsbestuur en de kerkenraad een Verdrag om de ambten van schoolmeester en voorzanger te verenigen, dit ‘tot vernietiging van alle geschillen en tot staving van rust en vrede tussen de Magistraat en de kerkenraad’.

Niettegenstaande Izaäk Schoe de nieuwe schoolmeester is, houdt een zekere Janna Geene ook school. De burgemeester verbiedt haar dit. Maar in oktober blijkt dat ze nog steeds voortgaat met school te houden ‘tot groot prejuditie (nadeel) van de stadsschoolmeester’. Zij wordt voor de vroedschap ontboden en aangezegd dat ‘ze geen schole mag houden op peene dat ze anders als een ongehoorzame de stad zal worden ontzegd’.

Het vendumeesterschap wordt voor 7 jaren verpacht aan Joris Verstraate voor de som van 8 ponden Vlaams per jaar. Maar in december neemt de schoolmeester Izaäc Schoe deze functie over. De opvolger van de overleden meester Jan Heugenbaart als Ontvanger van de huisschatting is Israal van der Leye, hoewel maar voor korte tijd. In november komt hij te overlijden. In zijn plaats wordt dan de chirurgijn Samuel Laurent ontvanger van de huisschatting.

Er is na het bedanken van Pieter Wiltschut geen baljuw meer. De burgemeester verricht de voorkomende baljuwwerkzaamheden. Burgemeester Huybert de Bruyn stelt voor ‘ter betere handhaving van de justitie’ dat, in het geval de burgemeester als baljuw enig exploot (dagvaarding) moet uitvaardigen, de kosten voor rekening van de stad te nemen. Met dit begrijpelijke voorstel wordt ingestemd.

* * *

Niet alleen in Arnemuiden heerst dit jaar armoede en gebrek. In het gehele land is dit het geval. In augustus blijkt dat de stad tot betaling van haar schulden geen genoeg penningen meer heeft. De schatkist is leeg. De thesaurier krijgt opdracht ‘te zien of hij 100 ponden Vlaams voor de stad ergens op interest kan krijgen’.

Ook blijkt iets van de armoede uit het opheffen van de tweede chirurgijnplaats. Thans zijn immers Samuel Laurent en Johannis Rotse genees- en heelmeesters in de stad. Het Stadsbestuur besluit in september: ‘Alzo dagelijks ondervonden wordt dat door het verminderen en de armoede van onze ingezetenen de meester chirurgijns, wanneer deselve meerder in getal wierden, niet en souden kunnen bestaan. Zo is het dat op verzoek van burgemeester Samuel Laurent goedgevonden en besloten is dat van nu voortaan geen chirurgijn alhier en zal mogen wonen omme zijn praktijken ofte stijl alhier te doen en te oefenen, als alleen de heer Samuel Laurent en mr. Johannis Rotse, en dat bij het afsterven of vertrek van een van hen beiden, den overblijvende alleen meester chirurgijn zal blijven zonder een andere alhier te moeten gedogen’.

Kennelijk hebben de chirurgijns nauwelijks een bestaan. Want eind oktober vertrekt Johannis Rotse uit de stad. Besloten wordt dat de chirurgie voortaan alleen nog maar bediend zal worden door Samuel Laurent. Na diens overlijden of vertrek zal niemand meer worden toegelaten ‘dan zodanig een man van welkers bekwaamheid het Stadsbestuur volcomentlijk zal zijn overtuigd met acte van alleen in die functie te sullen worden gehandhaafd’.
In december verzoekt Samuel Laurent een bewijsstuk (een acte in forma) ‘van dat hij alleen als Mr. chirurgijn zal mogen wonen en zijn praktijk excerceren'. Voor dat doel wordt een zeker ontwerp door de secretaris opgesteld.

* * *

In februari stelt het Stadsbestuur een Instructie voor de klokkenspeler op. Enkele interessante artikelen uit de Instructie nemen we hierna over:

  • tweemaal daags 's morgens en 's avonds dient hij de uurwerken en het speelwerk behoorlijk op te winden;
  • de klokstelder is gehouden het orloge zuiver en schoon te houden en de raderen en clauwieren wel met olie te smeren, dat het uurwerk glad en behoorlijk wel gaat;
  • hij moet alle de uurwijzers wel en behoorlijk op tijd stellen, mitsgaders de waterwijzer, en verder het maanwerk wel onderhouden;
  • hij moet de klokken viermaal per jaar versteken, te weten op de heeluren de vooys (wijs) van een psalm, de alfuren een andere vooys dat hem goeddunkt of hem door de steede burgemeesters geordonneerd wordt;
  • hij is gehouden zorg te dragen dat de hamers van de klokken wel en behoorlijk aanspreken, opdat de vooysen die deselve speelt wel en behoorlijk kan verstaan worden.

Herman van der Leye krijgt een aanstelling tot kloksteller.

Het veer van het Arnemuidse Hoofd op de Middelburgse Polder of Nieuwland wordt voor 7 jaar verpacht aan de veerman Cornelis Jacobsen.
Over de voerman of vrachtrijder Abraham Haak is men niet te spreken. Hij dient ‘door zijn gedrag de burgerij en ingezetenen zeer qualijk’. Er zijn al verscheidene malen klachten bij het college binnen gekomen over het brengen en voeren van goederen van en uit Middelburg. Hij krijgt een Ordonnantie ‘volgens welk hij hem zal hebben te reguleren’. Huybert de Bruyn, Samuel Laurent en Pieter Wiltschut stellen een Ordonnantie voor de voerman op. Tegelijk moeten ze een ontwerp maken voor een reglement voor de schoolmeester en de kloksteller.

* * *

In november overlijdt de timmermansbaas, tevens lid van de stadsregering, Israal van der Leyde of Leye. Zijn weduwe, Madeleentie Rottiers, wordt op haar verzoek uitgeschreven van het cohier van het familiegeld. Z’n zoon Gerrit van der Leye krijgt toestemming ‘om als timmermansbaas alhier te mogen werken in zijns vaders plaatse’.

In het voorjaar wordt het herstelwerk aan het Westerhoofd aanbesteed. De timmermansbaas en tevens lid van de vroedschap Bastiaan Liefbroer voltooit in juni de werkzaamheden. De daartoe aangestelde commissarissen inspecteren het uitgevoerde werk op deugdelijkheid en bevinden het volkomen in orde.

In september blijkt dat het oude haventje zeer noodzakelijk moet worden gerenoveerd. Na het opstellen van een bestek wordt het werk binnen 8 dagen aanbesteed. De daartoe aangestelde commissarissen verklaren het werk niet tijdig te hebben kunnen besteden. Daarom besluit men ‘het Hoofd te bezwaren zodat het niet deur en breke en tot dien einde enige musters in het haventie te brengen ende deselve te dekken met oude steen, mitsgaders de vleke voor het oude haventie digt te maken dat de aarde daar niet deur en spoele’.

* * *

Captein Steven Wiltschut en Vrouwe Gloudina weduwe van wijlen Willem van der Heyden vragen vrijstelling voor het betalen van stadsaccijns voor de bieren. Dit wordt hen toegestaan voor drie jaren.

Francois Warloo, de pachter van het Molenpoldertje, krijgt voor de reparatie van de geleden schade aan de dijk van de polder, veroorzaakt door de laatste storm, een schadevergoeding van 4 ponden Vlaams.

Adriaan van der Gught krijgt op zijn verzoek het armenhuis naast het huis ‘In de Blauwe Schuit’ in de Langstraat om er een woonhuis van te maken. Zijn voorwaarde om dan wel ontheffing van de huisschatting te krijgen wordt ingewilligd.

De stadhoudersplaats komt dit jaar vacant. Op zijn verzoek wordt Jan Bruggeman hiermee begunstigd. Als ‘s Heeren Dienaar (stadsdiender) fungeert Nicolaas Barbé.

* * *

Over de zoutnering en de visserij nog enkele berichten.
Op de 24e mei besluit het Stadsbestuur op verzoek van de pannemeesters van de zoutnering dat de schoorstenen van de zoutketen onbruikbaar gemaakt of weggeruimd moeten worden, zodat deze nooit meer kunnen worden gebruikt. Dit gebeurt ‘omdat de zoutketen door het gebruiken van de schouwen, ‘t sedert geruyme tijd herwaarts daarin gebouwd, er door in peryckel zijn’. Vermoedelijk bestaat er vrees voor brandgevaar. Het blijkt niet uit het archief of aan dit bevel uitvoering is gegeven.

Later komen we nòg een bericht over de zoutnering tegen. De pannebazen klagen over de vissers die mossels in de vaart bij hun zoutketen leggen. Ze vrezen dat de kil daardoor nog ondieper wordt dan ze al is. De schepenen Laurent, Liefbroer en Wiltschut krijgen opdracht hiernaar een onderzoek in te stellen. Zij komen tot de conclusie dat door het leggen van mossels op zich geen ondiepten worden veroorzaakt. Op hun advies besluit het Stadsbestuur dat het leggen van mossels alleen maar geweerd dient te worden vóór de mond van de kil. De mosselvissers worden gelast daar vandaan te blijven.

* * *

Over de kerk is slechts een enkele bijzonderheid te melden.
In november geven de armmeesters te kennen ‘dat verscheidene luiden ‘s zondags met de predikatie uit de kerk komen te gaan zonder de armen te gedenken’. Ze krijgen toestemming ‘twee bochten aan de deurgank van de kerke te maken, opdat zij daar hun zitplaatsen hebbende, de aalmoezen te gereder zouden kunnen ontvangen’.

In deze tijd, onder de bediening van ds. Nicolaas du Marchié, woeden hevige geschillen in de kerk van Arnemuiden. Helaas kunnen hierover geen bijzonderheden worden vermeld vanwege de vermissing van het notulenboek.

Schoonschrift van schoolmeester Jan Hugenbaart.
Schoonschrift van schoolmeester Jan Hugenbaart.