1715

De winter van 1715 is zeer streng. De Arnemuidse haven ligt onder het ijs bedekt. In de Stadsrekening van dit jaar komt een uitgaaf voor ten behoeve van het openbreken van het ijs in de haven naar Arnemuiden.

In het voorjaar teistert een geweldige stormwind ons land. De stormvloed veroorzaakt overstromingen in Holland, Zeeland, Groningen en Friesland. Veel boeren komen daardoor in grote problemen. Zeer zorgwekkend is ook de grote sterfte onder het vee als gevolg van de sedert vorig jaar heersende veepest.

Maar ook zijn er andere onheilen.
De Vorst van Marokko verbreekt het in 1712 met de Republiek gesloten Verdrag tot beëindiging van de zeeroverij vanuit zijn gebied. Binnen weinige jaren worden 40 koopvaarders (met een totale waarde van zo’n 6 miljoen gulden) door de Algerijnse zeerovers genomen en bijna 700 zeelieden gevangen genomen voor de slavendienst.
Ook sturen de Staten-Generaal een vlooteskader onder bevel van Lucas Veth naar de Oostzee. De vloot heeft de opdracht om Nederlandse koopvaardijschepen tegen de steeds agressiever optredende Zweden te beschermen. Het eskader verenigt zich met de Engelse vloot. Tot een confrontatie met de Zweden komt het echter niet.

Maar ook is er in de Republiek een groot geldtekort. Als gevolg hiervan wordt van maart tot december het kantoor van de Unie der Verenigde Nederlanden gesloten. De staatskas is leeg. In december hervatten de Staten-Generaal hun financiële verplichtingen weer.

* * *

Dit jaar slepen ook de besprekingen over een Verdrag over de zogenaamde barrière in de Zuidelijke Nederlanden zich voort. In november wordt het definitieve Verdrag getekend. Het laatste struikelblok vormde de uitoefening van de godsdienst. De Republiek heeft over de protestanten in de Zuidelijke Nederlanden moeten toegeven aan het standpunt van Königsegg: Oostenrijk wil niet méér toestaan dan dat de vrijheid van godsdienst onder de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zal blijven.

Het definitieve Barrièretractaat telt 29 artikelen. Een belangrijk artikel is dat de Republiek als barrièreplaatsen krijgt: Namen, Doornik, Menen, Veurne, Waasten, leper en Knokke. Ook is een belangrijke bepaling dat het aantal militairen in de Zuidelijke (Oostenrijkse) Nederlanden op 30.000 à 35.000 man gebracht kan worden. Daarvan mag de Republiek 2/5 deel leveren. Toch zijn de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden de grootste verliezers. Hun economie is door het Barrièretractaat geheel ondergeschikt gemaakt aan de belangen van de bondgenoten.

Met opzet geven we onder elk jaartal de ontwikkelingen in de Zuidelijke Nederlanden globaal weer. Vele inwoners uit de zogenaamde barrièresteden zullen later naar Zeeland vluchten. Ook op Walcheren zullen vele, veelal nijvere ambachtslieden uit de Zuidelijke Nederlanden zich neerzetten. Dit bewijzen nog steeds de vele Franse achternamen op Walcheren.

* * *

Het is ook in 1715 dat ds. Mattheüs Gargon uit Middelburg zijn Walcherse Arcadia het licht doet zien. Dit boek geeft een reisbeschrijving van een tocht van zes personen in een spelewagen door Walcheren. De twee hoofdpersonen, Heerman (dit is de op De Griffioen wonende burgemeester Herman van de Putte van Middelburg) en Ewoud (dit is de uit de barrièreplaats Doornik afkomstige Vlaamse hugenoot ds. Mattheus Gargon) zijn beiden oudheidminnaars. Tal van bijzonder interessante gesprekken over de bezienswaardigheden op Walcheren omstreeks 1715 zijn in dit boek vermeld. Het reisgezelschap komt ook langs Arnemuiden. Omdat er uit de 18e eeuw weinig beschrijvingen van Walcheren en Arnemuiden voorkomen, zijn de impressies van ds. Mattheus Gargon zeer interessant.

Over de visserij geeft de Walcherse Arcadia een belangrijke mededeling:

Van Tholen varen ‘s daags wel 30 mosselscheepjes, gelijk van Arnemuiden zich daarmede ook veel generen, en met kleine wagentjes de mosselen in de buursteden en dorpen brengen.

Over het astronomisch uurwerk aan de kerk vermeldt hij het volgende:

‘Ik heb wel gehoord’, sprak Ewoud, ‘dat aan de toren een bijzonder kunstwerk placht te zijn, dat alle wisselbeurten en verschijnselen der maan nauwkeurig aanwees’. ‘Dat is er nog’, antwoordde Heerman, ‘sla maar uw ogen op die blinkende halfrondte in de gevelmuur en gij zult kunnen zien of de maan nieuw of vol is, in haar eerste of haar laatste kwartier is, want die bol draait en loopt zoals de maan doet’.  Ewoud bleef met verwondering staan kijken.

En over de kerk, het stadhuis en het tolhuis vermeldt het reisverslag het volgende:

‘Ziet, daar is het Tolhuis, dat nog blijken geeft van oude zegen en voorspoed, door zijn verheven gebouw. De kerk is, gelijk gij ziet, een voortreffelijk werkstuk, en de toren niet onaardig’. Nu waren zij bij het Stadhuis aangekomen, dat Ewoud met vermaak aanschouwde. ‘Dat is een schoon gebouw’, zeide hij, ‘voor zo’n vervallene stad. Daar binnen in de Raadkamer ziet men de schetse van Oud Arnemuiden’, sprak Heerman, ‘als een groot voortreffelijk dorp van wijd uitgestrekt begrip, als nu de stad is. De stad heeft nog haar eigen regering, bestaande uit twee burgemeesters, vijf schepenen, vijf raden, een baljuw, die ook raad is, nevens een secretaris en een thesaurier. Ook onthoudt zich alhier een tol- en licentmeester. En de pan- en zoutnering wordt, als een zuil der ondergaande stad, nog ijverig gehandhaafd’.

Over de zoutnering in de zoutketen in het begin van de 18e eeuw geeft Gargon een bijzonder interessant ooggetuigenverslag:

Dus koutende kwamen zij terug, en aan de oever bij de pontschuit, die ‘t gezelschap aan den Arnemuidse dijk, niet ver van de zoutketen aan land zette. Ewoud ziende een dikke wolk van zwarte vuile rook opgaan en met in- en uiteen schietende golven de lucht verduisteren, vraagde: ‘Wat is dat?’.
‘De zoutketen’, antwoordde Heerman, ‘daar men zout kookt en wit maakt. Waar toe men voormaals de as van derrie of darink gebruikte, een zekere zilte moerstof die van de zee opgeworpen en gekoesterd, bij laag water werd uitgedolven, en tot turf gemaakt, en de as met zeewater besprengd, werd gekookt, en gaf wit schoon zout, dat men zei of zelzout noemde. Maar als de dijken door het uitgraven van de darink teveel leden, heeft de Koning van Spanje als Graaf van Zeeland het uitgraven van derrie of darink verboden. In die oude tijd had men echter hier en in de nabuurlanden geen ander zout. Ook begon men daarna grof zout uit Frankrijk, Spanje en elders te halen en hier, en voornamelijk te Zierikzee, te koken, en wit en fijner te maken. Maar laat ons in een van die keten gaan en zien hoe en wat er omgaat’. Dit zeggende traden zij in een ruime vierkante plaats, daar men nauwelijks en geen ander licht zag, als dat van een blakend vuur, dat, hoe heet, nog telkens aangeboet werd onder een zeer grote ketel, die vol zout en zeewater, een dikke zoute damp uitwasemde, en oog en neus vervulde met een onlijdelijke smook en stank.Waar zijn wij?’, riep Izabelle, ‘dit is om te stikken; dit is voor geen mens te harden en ik zou om al ‘t goed van de wereld hier geen uur lang in zulke rook en stank blijven ‘. Op dit zeggen kwam een oude zwartberookte vrouw, die veeleer een halfgebraden Moorin, dan een hierlands mens geleek. ‘En jij hebt gelijk, boeje kind’, zeide zij, ‘jij zoudt hier jouw wit haast verliezen, en dat zoet aanschte getaand hebben. Julder bent de weelde en geen werk noch ongemak gewend’. Het gezelschap begon op die natuurlijke harange te lachen en Izabelle streek ter keet uit, zeggende: ‘Ik moet stikken of frisse lucht scheppen ‘. Maar Ewoud, alles met aandacht en gretigheid beziende, stond een wijl bij de ketel die nu aan ‘t koken, met bobbels het zout opwierp met water vermengd. ‘Hoe wonderlijk is de kracht van het vuur’, zeide hij, 'dat het zulke beweging maakt en ‘t zwart dik zout zo wit en fijn uit den ketel brenge’. ‘Dit is een natuurlijke stofscheiding, die ons de hitte der zon geleerd heeft’, antwoordde Heerman,‘maar ‘t wordt mij hier ook te benauwd'. Buiten gekomen zagen zij een hoop zakkendragers, die met pijpen in den mond, als om de keetlucht door tabakreuk te verdrijven, het wit zout in een aan land leggend schip met volle zakken nederstorten. ‘Dat geeft hier veel leven en voordeel en het zout wordt van hier in alle de bij- en vergelegen landen vervoerd’, sprak Heerman, ‘doch hoe mag ‘t zijn, dat het vuur 't grauw en grof zout zo hagelwit, en de witte mensen zo grauw en zwart maakt?’ ‘Ik zou zeggen’, sprak Ewoud, ‘dat het grof zout met aard- of slijkdelen vermengd, en daarom zo zwart is; maar als er zeewater op gegoten wordt, doorweekt en ontbindt het die aardstof die door sterke beweging van het vuur geheel en al afgescheiden wordt van de onbuigbare zoutdelen, die in een dikke damp opgeheven, zo zwarte rook opjagen en ‘t zout zo wit en zuiver overlaten‘.

De titelpagina van de
De titelpagina van het boek 'Walcherse Arcadia' van ds. Mattheus Gargon.

* * *

Het Stadsbestuur bestaat in 1715 uit de burgemeesters Samuel Laurent en Pieter Wiltschut. Schepenen zijn Jacob Broeder, Pieter Blieck, Jan Cornelisse Knegt, Pieter Kien en Cornelis Angillis. Raden zijn Israal van der Leije, Michiel Verhage, Bastiaan Liefbroer en Jacobus Wiltschut. Secretaris en tevens thesaurier is Michiel Verhage. Jan Heugenbaart treffen we niet meer in de vroedschap aan. Hij is eind december 1714 overleden. Uit de Arnemuidse historie komt hij naar voren als de schoolmeester met het schitterende handschrift. Hij was ook Ontvanger van de huisschatting en vendumeester. Na zijn overlijden blijkt dat er bij z’n aanstelling geen borgen gesteld zijn voor de bij hem berustende penningen van de huisschatting en de vendu. De voogden van z’n kinderen worden aangeschreven om binnen 24 uur de stad schadeloos te stellen en voor de vendu en de huisschatting borgen te stellen. In mei wordt namens de minderjarige wezen van Jan Heugenbaart rekening van de huisschatting gedaan.

Het schilderij van Oud Arnemuiden, dat het reisgezelschap van Gargon in het oude Stadhuis zag hangen.
Het schilderij van Arnemuiden anno 1550, dat het reisgezelschap van Gargon in het oude Stadhuis zag hangen.

De uit Koudekerke geboortige Izaäk Schoe volgt hem op. Het Stadsbestuur benoemt hem per 1 januari 1715 tot schoolmeester. Ook krijgt Schoe een aanstelling als voorzanger en koster in de kerk. De kerkenraad stelt voor om het schoolmeesterschap weer te combineren met de functie van voorzanger. Op 1 februari sluiten het Stadsbestuur en de kerkenraad een Verdrag om de ambten van schoolmeester en voorzanger te verenigen, dit ‘tot vernietiging van alle geschillen en tot staving van rust en vrede tussen de Magistraat en de kerkenraad’.

Niettegenstaande Izaäk Schoe de nieuwe schoolmeester is, houdt een zekere Janna Geene ook school. De burgemeester verbiedt haar dit. Maar in oktober blijkt dat ze nog steeds voortgaat met school te houden ‘tot groot prejuditie (nadeel) van de stadsschoolmeester’. Zij wordt voor de vroedschap ontboden en aangezegd dat ‘ze geen schole mag houden op peene dat ze anders als een ongehoorzame de stad zal worden ontzegd’.

Het vendumeesterschap wordt voor 7 jaren verpacht aan Joris Verstraate voor de som van 8 ponden Vlaams per jaar. Maar in december neemt de schoolmeester Izaäc Schoe deze functie over. De opvolger van de overleden meester Jan Heugenbaart als Ontvanger van de huisschatting is Israal van der Leye, hoewel maar voor korte tijd. In november komt hij te overlijden. In zijn plaats wordt dan de chirurgijn Samuel Laurent ontvanger van de huisschatting.

Er is na het bedanken van Pieter Wiltschut geen baljuw meer. De burgemeester verricht de voorkomende baljuwwerkzaamheden. Burgemeester Huybert de Bruyn stelt voor ‘ter betere handhaving van de justitie’ dat, in het geval de burgemeester als baljuw enig exploot (dagvaarding) moet uitvaardigen, de kosten voor rekening van de stad te nemen. Met dit begrijpelijke voorstel wordt ingestemd.

* * *

Niet alleen in Arnemuiden heerst dit jaar armoede en gebrek. In het gehele land is dit het geval. In augustus blijkt dat de stad tot betaling van haar schulden geen genoeg penningen meer heeft. De schatkist is leeg. De thesaurier krijgt opdracht ‘te zien of hij 100 ponden Vlaams voor de stad ergens op interest kan krijgen’.

Ook blijkt iets van de armoede uit het opheffen van de tweede chirurgijnplaats. Thans zijn immers Samuel Laurent en Johannis Rotse genees- en heelmeesters in de stad. Het Stadsbestuur besluit in september: ‘Alzo dagelijks ondervonden wordt dat door het verminderen en de armoede van onze ingezetenen de meester chirurgijns, wanneer deselve meerder in getal wierden, niet en souden kunnen bestaan. Zo is het dat op verzoek van burgemeester Samuel Laurent goedgevonden en besloten is dat van nu voortaan geen chirurgijn alhier en zal mogen wonen omme zijn praktijken ofte stijl alhier te doen en te oefenen, als alleen de heer Samuel Laurent en mr. Johannis Rotse, en dat bij het afsterven of vertrek van een van hen beiden, den overblijvende alleen meester chirurgijn zal blijven zonder een andere alhier te moeten gedogen’.

Kennelijk hebben de chirurgijns nauwelijks een bestaan. Want eind oktober vertrekt Johannis Rotse uit de stad. Besloten wordt dat de chirurgie voortaan alleen nog maar bediend zal worden door Samuel Laurent. Na diens overlijden of vertrek zal niemand meer worden toegelaten ‘dan zodanig een man van welkers bekwaamheid het Stadsbestuur volcomentlijk zal zijn overtuigd met acte van alleen in die functie te sullen worden gehandhaafd’.
In december verzoekt Samuel Laurent een bewijsstuk (een acte in forma) ‘van dat hij alleen als Mr. chirurgijn zal mogen wonen en zijn praktijk excerceren'. Voor dat doel wordt een zeker ontwerp door de secretaris opgesteld.

* * *

In februari stelt het Stadsbestuur een Instructie voor de klokkenspeler op. Enkele interessante artikelen uit de Instructie nemen we hierna over:

  • tweemaal daags 's morgens en 's avonds dient hij de uurwerken en het speelwerk behoorlijk op te winden;
  • de klokstelder is gehouden het orloge zuiver en schoon te houden en de raderen en clauwieren wel met olie te smeren, dat het uurwerk glad en behoorlijk wel gaat;
  • hij moet alle de uurwijzers wel en behoorlijk op tijd stellen, mitsgaders de waterwijzer, en verder het maanwerk wel onderhouden;
  • hij moet de klokken viermaal per jaar versteken, te weten op de heeluren de vooys (wijs) van een psalm, de alfuren een andere vooys dat hem goeddunkt of hem door de steede burgemeesters geordonneerd wordt;
  • hij is gehouden zorg te dragen dat de hamers van de klokken wel en behoorlijk aanspreken, opdat de vooysen die deselve speelt wel en behoorlijk kan verstaan worden.

Herman van der Leye krijgt een aanstelling tot kloksteller.

Het veer van het Arnemuidse Hoofd op de Middelburgse Polder of Nieuwland wordt voor 7 jaar verpacht aan de veerman Cornelis Jacobsen.
Over de voerman of vrachtrijder Abraham Haak is men niet te spreken. Hij dient ‘door zijn gedrag de burgerij en ingezetenen zeer qualijk’. Er zijn al verscheidene malen klachten bij het college binnen gekomen over het brengen en voeren van goederen van en uit Middelburg. Hij krijgt een Ordonnantie ‘volgens welk hij hem zal hebben te reguleren’. Huybert de Bruyn, Samuel Laurent en Pieter Wiltschut stellen een Ordonnantie voor de voerman op. Tegelijk moeten ze een ontwerp maken voor een reglement voor de schoolmeester en de kloksteller.

* * *

In november overlijdt de timmermansbaas, tevens lid van de stadsregering, Israal van der Leyde of Leye. Zijn weduwe, Madeleentie Rottiers, wordt op haar verzoek uitgeschreven van het cohier van het familiegeld. Z’n zoon Gerrit van der Leye krijgt toestemming ‘om als timmermansbaas alhier te mogen werken in zijns vaders plaatse’.

In het voorjaar wordt het herstelwerk aan het Westerhoofd aanbesteed. De timmermansbaas en tevens lid van de vroedschap Bastiaan Liefbroer voltooit in juni de werkzaamheden. De daartoe aangestelde commissarissen inspecteren het uitgevoerde werk op deugdelijkheid en bevinden het volkomen in orde.

In september blijkt dat het oude haventje zeer noodzakelijk moet worden gerenoveerd. Na het opstellen van een bestek wordt het werk binnen 8 dagen aanbesteed. De daartoe aangestelde commissarissen verklaren het werk niet tijdig te hebben kunnen besteden. Daarom besluit men ‘het Hoofd te bezwaren zodat het niet deur en breke en tot dien einde enige musters in het haventie te brengen ende deselve te dekken met oude steen, mitsgaders de vleke voor het oude haventie digt te maken dat de aarde daar niet deur en spoele’.

* * *

Captein Steven Wiltschut en Vrouwe Gloudina weduwe van wijlen Willem van der Heyden vragen vrijstelling voor het betalen van stadsaccijns voor de bieren. Dit wordt hen toegestaan voor drie jaren.

Francois Warloo, de pachter van het Molenpoldertje, krijgt voor de reparatie van de geleden schade aan de dijk van de polder, veroorzaakt door de laatste storm, een schadevergoeding van 4 ponden Vlaams.

Adriaan van der Gught krijgt op zijn verzoek het armenhuis naast het huis ‘In de Blauwe Schuit’ in de Langstraat om er een woonhuis van te maken. Zijn voorwaarde om dan wel ontheffing van de huisschatting te krijgen wordt ingewilligd.

De stadhoudersplaats komt dit jaar vacant. Op zijn verzoek wordt Jan Bruggeman hiermee begunstigd. Als ‘s Heeren Dienaar (stadsdiender) fungeert Nicolaas Barbé.

* * *

Over de zoutnering en de visserij nog enkele berichten.
Op de 24e mei besluit het Stadsbestuur op verzoek van de pannemeesters van de zoutnering dat de schoorstenen van de zoutketen onbruikbaar gemaakt of weggeruimd moeten worden, zodat deze nooit meer kunnen worden gebruikt. Dit gebeurt ‘omdat de zoutketen door het gebruiken van de schouwen, ‘t sedert geruyme tijd herwaarts daarin gebouwd, er door in peryckel zijn’. Vermoedelijk bestaat er vrees voor brandgevaar. Het blijkt niet uit het archief of aan dit bevel uitvoering is gegeven.

Later komen we nòg een bericht over de zoutnering tegen. De pannebazen klagen over de vissers die mossels in de vaart bij hun zoutketen leggen. Ze vrezen dat de kil daardoor nog ondieper wordt dan ze al is. De schepenen Laurent, Liefbroer en Wiltschut krijgen opdracht hiernaar een onderzoek in te stellen. Zij komen tot de conclusie dat door het leggen van mossels op zich geen ondiepten worden veroorzaakt. Op hun advies besluit het Stadsbestuur dat het leggen van mossels alleen maar geweerd dient te worden vóór de mond van de kil. De mosselvissers worden gelast daar vandaan te blijven.

* * *

Over de kerk is slechts een enkele bijzonderheid te melden.
In november geven de armmeesters te kennen ‘dat verscheidene luiden ‘s zondags met de predikatie uit de kerk komen te gaan zonder de armen te gedenken’. Ze krijgen toestemming ‘twee bochten aan de deurgank van de kerke te maken, opdat zij daar hun zitplaatsen hebbende, de aalmoezen te gereder zouden kunnen ontvangen’.

In deze tijd, onder de bediening van ds. Nicolaas du Marchié, woeden hevige geschillen in de kerk van Arnemuiden. Helaas kunnen hierover geen bijzonderheden worden vermeld vanwege de vermissing van het notulenboek.

Schoonschrift van schoolmeester Jan Hugenbaart.
Schoonschrift van schoolmeester Jan Hugenbaart.

1716

In februari neemt de Oostenrijkse Keizer Karel VI de Zuidelijke (vanaf nu de Oostenrijkse) Nederlanden in bezit. Hij benoemt Eugenius van Savoye tot landvoogd. Op aandringen van Engeland wordt het bestaande defensieve alliantieverdrag van 1678 tussen de Republiek en Engeland bevestigd.
Een Staatseskader onder bevel van Hendrik Grave vaart uit naar de Oostzee om tegen de Zweden op te treden. Tot een confrontatie komt het echter ook dit jaar niet.
In november brengt de Tsaar van Rusland, Peter de Grote, opnieuw een bezoek aan ons land. Hij wordt hier luisterrijk ontvangen.
Ook wordt er in november een Grote Vergadering van de Staten-Generaal bijeengeroepen op initiatief van de Overijsselse Graaf van Rechteren. De Vergadering beraadt zich ernstig over verbetering van de gebreken in het staatsbestel van de Republiek. De grootste grief van de Staten is dat het huidige staatsbestel veel te langzaam werkt.

* * *

In het Stadsbestuur treden dit jaar slechts twee veranderingen op. Burgemeester Samuel Laurent, de chirurgijn, is aan de beurt om af te treden. In zijn plaats wordt verkozen de van Ooltgensplaat afkomstige timmermansbaas Bastiaan Liefbroer. In de vacature, ontstaan door het overlijden in juni van Israal van der Leye, wordt gekozen Adriaan van der Gught.

Door het ‘afsterven van Israal van der Leye zijn de subalterne (ondergeschikte) collegiën seer swak geworden’. Daarom besluit men de vacant gekomen plaats van weesmeester te laten vervullen door Jacobus Wiltschut en die van commissaris voor de kleine zaken en het landrecht door Samuel Laurent.
Overigens lezen we in februari in het notulenboek: ‘Daar niemand van de tegenwoordige raden ooit burgemeester is geweest, wordt de oud-burgemeester Jacob Broeder verzocht of hij de goedheid mocht hebben af te zien van zijn schepenambt om daardoor verkoren te kunnen worden tot burgemeester’. De bakkersbaas Jacob Broeder bewilligt hierin.

Vanaf 1716 begint een nieuw notulenboek. Op de eerste bladzijde zijn de gebeden voor de vergaderingen van het Stadsbestuur ingeschreven. Het gebed vóór de vergadering luidt:

Hemelsche Vader, dewijle het U belieft heeft ons te stellen tot Regters en Regeerders van onze gemeynte en onderdanen, wilt ons met Uwen Heyligen Geest alsoo bywoonen, bestieren en regeren dat wij alle deselve met een Vaderlycke liefde tegen alle gewelt en overlast mogen beschermen, en van onsentwege mogen ontlast van haat, nyt, vooroordeel en onderscheyt van persoonen, en sulx wy en onse onderdanen in rust en in vrede als onder onsen wynstock en vygeboom, Uwen segen ontfangen hier en hiernamaals Eeuwiglyck. Amen.

Het gebed voor ná de vergadering luidt:

Dewyle wij hier by den anderen sijn geweest, en onse onderdanen hebben beleyt en geregeert, soo als wy naar consciëntie en onse beste wetenschap dienstig oordeelen, en verhandelt hebben de saken ons voorgedragen, wilt daarover Uwen Goddelycken Segen alsoo strecken dat Uwen Naam mag werden groot gemaakt en bevordert de Zaligheyt van onse Zielen en Lichamen in Eeuwigheyt. Amen.

Stadsbode is nog steeds de uit het Vlaamse Melle afkomstige Gerrit van de Velde. ‘Volgens ouder gewoonte’ krijgt hij één pond Vlaams voor z’n Nieuwejaar. Maar in juli wordt vermeld dat onze stadsbode de burgemeester Bastiaan Liefbroer ‘op schanduleuse wijze in zijn ambt heeft beledigd’. Van de Velde wordt daarop gecensureerd en voor de tijd van drie maanden geschorst. In augustus wordt z’n schorsing ‘onder betuiging van leedwezen’ opgeheven.
‘s Heeren Dienaar, Claas Barbé, krijgt ‘een Nieuwe Rock’.

* * *

Omstreeks 1716 blijkt dat verscheidene binnenlandse schippers, zo van Oosterhout als elders, hun burgerrecht of poorterschap alhier komen kopen zonder te Arnemuiden te gaan wonen. Ze doen dit omdat ze daardoor het belangrijke voordeel van tolvrijheid genieten. De inwoners profiteren daar niet of weinig van. De Brabanders daarentegen genieten daardoor aanmerkelijke voordelen. Het Stadsbestuur bepaalt dan ook op de 6e augustus dat ‘van nu voortaan alle binnenlandse schippers, begerende alhier hun burgerrecht te kopen, voor hun burgerrecht zullen moeten betalen een som van één pond en 10 schellingen Vlaams, te weten 10 schellingen voor de heren commissarissen, een pond ten profijte van de stede, uitgenomen de Schotten die geen binnenvaarders zijn, mitsgaders onze ingezetenen zullen volstaan als te voren met 9 schellingen en 6 grooten Vlaams’.

Inderdaad blijkt uit raadpleging van het Poorterboek dat in de eerste tientallen jaren van de 18e eeuw zich zo'n 35 burgers/gezinshoofden uit Oosterhout te Arnemuiden als poorter laten beëdigen. Van hen noemen we Adriaan van Venroy, Adriaan Brouwers, Hendrik van Thetering, Jan Crul, Adriaan Verlight, Pieter Crul, Pieter Sins, Arnoldus Verliep, Paulus Stapel, Cornelis Struck, Jacobus van Horst, Abraham Nevens, Cornelis van der Made, Norbertus Oomis, Abraham van der Made, Jan Klugt, Wilhelmus van Thetering, Pieter van Steensen, Wilhelmus de Graaff, Jan van Etten, Pieter Vermeere, Gerrit Liefmans, Ary van Raamsdonk, Jacob Tak en Hendrik Tak. Het is merkwaardig wat deze Brabanders hiertoe beweegt. Dit zou een onderwerp kunnen zijn van een nadere studie.

* * *

Jan Kole krijgt toestemming het bakenmeesterschap uit te oefenen in de kil bij de zoutketen. Cornelis Huybregtse wordt beëdigd als grofzoutmeter. Joris Verstraate, de nieuwe vendumeester, heeft nog steeds geen behoorlijke borgen gesteld. Hij krijgt opdracht binnen 14 dagen twee voldoende borgen te stellen ten genoegen van burgemeesters, schepenen en raden. Echter in september komt de vendumeester Joris Verstraate reeds te overlijden. Vermoedelijk is Jacobus Wiltschut, de broer van burgemeester Pieter Wiltschut, daarna enige tijd pachter van de vendu. In november wenst hij hiervan te worden ontslagen. Jacob van der Leye wordt in zijn plaats benoemd.

Jan Lammens krijgt een aanstelling tot klokluider op een traktement van vijf ponden Vlaams per jaar. En Hermanis van der Leye wordt het ‘clockesteldersampt’ vergund.
In september stelt het Stadsbestuur drie stads lijkdienaars aan, te weten Jacobus van den Berge, Gerrit van de Velde en Jan Lammens.

Omdat de uurwijzers aan de toren ‘seer sijn verduustert en het noodsakelijk is dat deselve verligt werden’, wordt besloten dit werk aan timmermansbaas Gerrit van der Leye te besteden. De schaaljedekker Van Otteren krijgt opdracht nog enige roeden nieuw leidekkerswerk volgens bestek te leggen op het kerkdak.

Uit een inspectie van de molen blijkt dat deze zeer slecht is. Besloten wordt de molen te repareren en daartoe hout te kopen tot de meeste menagie (voordeel) van de stad.
Het verzoek van Zacharias van Poelje en Adriaan Huijsheer wordt ingewilligd ‘om met hun zomerhuis 2 à 3 voeten over de straat uit te springen, mits dat de goot onbelemmerd blijft’.
In mei worden de boeren op Arnemuids grondgebied en al degenen die 'onder ons' wagens en paarden hebben gelast aanstaande week een dag voor de stad te rijden.

* * *

In juli constateert men dat ‘door het invallen van verscheidene graven in de kerk verscheidene dalen en putten in de vloer zijn veroorzaakt, waardoor de stad groot nadeel en schade te verwachten soude hebben’. Van nu af aan zal, ‘wanneer er enige doden in de kerk zullen worden begraven, niemand vermogen enige sercken te lichten ofte steen van de graven op te nemen en weer toe te leggen dan de heer Bastiaan Liefbroer (de timmermansbaas), mits dat hij zal gehouden wesen alle de putten en dalen in de vloer van de kerk behoorlijk te vullen en de vloer effen en egaal te houden’.

Eind augustus krijgt de hier gevestigde captein Abraham Pol vrijstelling voor het betalen van stadsaccijns voor drie jaar. Al vanaf volgend jaar krijgt de captein als raadslid en later als schepen en burgemeester zitting in de vroedschap. De uit Vlissingen afkomstige kapitein woont vanaf 1713 in het huis ‘Ter Goes’ aan de Langstraat. In december dient captein Abraham Pol een verzoek in om een waterput te mogen maken aan de straat op de zijde van z'n huis.

Ook krijgt juffrouw Elisabeth d' Outrein, weduwe van Jan de Bouhiers, op haar verzoek vrijheid van stadsaccijns voor drie jaar.

* * *

In februari geeft de diaconie het Stadsbestuur inzage in de deplorabele staat van de geldmiddelen voor het onderhoud van de armen en behoeftigen. Deze zijn ‘met een merkelijke som verachterd’. De diakenen vragen de vroedschap middelen te beramen ‘die in staat zijn om deselve in deze drukkende nood te helpen en te soulageren’. Na uitvoerig beraad stemt het Stadsbestuur ermee in dat de kerkenraad de stoelen en zitplaatsen in de kerk jaarlijks belast met 1 schelling per stoel en 2 schellingen voor elke bocht van 2 zitplaatsen, voor een met 3 zitplaatsen 3 schellingen enzovoort. De regenten moeten elk 2 schellingen betalen voor hun zitplaats in het ‘Heerenbocht’. Om te voorkomen dat niemand hiervan onkundig zal zijn verzoekt men de predikant ds. Du Marchie ‘dit van de predickstoel de gemeynte in bewegende termen voor te dragen en tot verdere milddadigheid in deze druckende nood aan te manen’. Ook wordt deze ‘Ordonnantie op de diaconie van de Puye van het Stadthuys deser stede gepubliceerd’.
Maar ds. Du Marchie weigert de ‘Publicatie op het stoelengeld’ van de preekstoel af te lezen. De invoering van deze belasting op de zitplaatsen in de kerk is de aanleiding tot grote meningsverschillen tussen magistraat en kerkenraad.

De magistraat neemt de weigering van ds. Du Marchie hoog op: ‘dewijl wij sijne nalatigheid in dezen genoodzaakt sijn aan te sien als een bewijs van sijne geringe agting en eerbied voor sijne wettige overheden, waarover wij niet kunnen nalaten ‘t enige tijd ons billijk en redelijk ressentiment (wrok) te toonen, dewijl dit niet alleen aanloopt tegen de plicht van sijn edele als onderdaan, maar ons aanleiding geeft om te geloven dat sijn edele waant niet alleen boven het vermogen van sijn magistraat te sijn, maar dat deselve van hem moet afhangen’. Deze resolutie stuurt men ds. De Marchie toe ‘op hope van sich in het toecomende redelijker en christelijker te gedragen’.

* * *

De magistraat besluit verder: ‘En opdat alle dobbelsinnigheid en misverstand geweerd werde, verklaren wij verder de bewoonders van de soutketen gerekent werden binnen de Stad te wonen, alsook dat onze intentie is, tenminste indien de kerkenraad daar op staat, het oude gebruik stand te doen grijpen, namelijk dat er maar één ouderling van buiten is, die alle twee jaren vercoren werd’.

De vertegenwoordigers van het Stadsbestuur in het Collegium Qualificatum verschijnen met deze resolutie in de consistorie. Ds. Du Marchie geeft hen als antwoord dat de ouderlingen geen ‘canunnieken’ zijn en uit dien hoofde niet in staat zijn over zulke kerkelijke orders nu gelijk te oordelen. Hij verzoekt een copie van de resolutie van de magistraat en tijd van beraad.

Er is nog een andere reden die de smeulende onmin tussen burgerlijke en kerkelijke colleges tot uitbarsting brengt. Het Stadsbestuur bemoeit zich wel zeer nadrukkelijk met zaken die enkel de kerkenraad aangaan. Op de 10e februari overweegt het Stadsbestuur, ‘dat de vermaking van de kerkenraad aanstaande is en wij door ervarentheyt ondervonden hebben dat ouderlingen en diakenen ten plattelande wonende het vereiste toeversicht op de gemeynte niet konnen hebben’. De vertegenwoordigers in het Collegium Qualificatum krijgen opdracht de kerkenraad te verzoeken geen personen van het platteland op de nominatie te zetten, ‘alvorens den Naam des Heeren aangeroepen wert, en bij weigering (hoewel onverhoopt) op te staan en op geenderhande wijze tot het maken van een nominatie te treden’.

Maar wat de ergernis bij het Stadsbestuur vooral vergroot is dat ds. Du Marchie dergelijke zaken, ‘naar de gewoonte des tijds en op een ergerlijke wijze op de predikstoel behandelt, hetgeen tot veel geschrijf aanleiding geeft’. Hiervan getuigen de vele stukken in de archieven.

In maart belegt men een conferentie ten huize van de predikant. Twee vertegenwoordigers van de magistraat zijn tegenwoordig, maar ‘ze verstonden elkaar niet’. Tijdens deze conferentie verklaart ds. Du Marchie dat ‘er binnen het college twee Godslasteraars zijn’. De magistraat voelt zich door die uitlating ‘in haar goede naam en faam aangetast, die de mensen dierbaarder sijn moet als enig goed’. Anderzijds is men van oordeel dat degenen die zich aan Godslastering schuldig zouden maken, uit het college behoren te worden geweerd. Besloten wordt ds. Du Marchie te vragen in de vergadering van de magistraat te komen en de namen te noemen ‘die hij verstaat en voorgeeft Godslasteraars te zijn’.

Zo verschijnen de predikant en ouderling Pieter Bouwens in het Stadhuis. Ds. Du Marchie verklaart ‘tot de uiterste bevreemding van de vergadering, dat door hem wierd geloochend gesegt te hebben dat daar twee Godslasteraars in ons college waren’. Na een vinnig debat is de predikant, ‘na sig in het voorstellen sijner saak inreverentelijk te hebben gedragen, voornamenlijk gebruikende expressen (uitdrukkingen) soo met de plaats als tijtsgelegenheid niet overeenkomende, verder sonder enig afscheid der vergadering te nemen vertrokken, alhoewel hun Agtbaren voornemens waren hem op enige omstandigheden verder te examineren en tegen een ouderling te confronteren’.

In de vergadering van het Stadsbestuur van de 16e april overlegt men nogmaals over de zaak van de predikant. Besloten wordt dat, ‘ingeval de beschuldigden niet schuldig bevonden worden, alsdan de valse uitstrooiers en faamrovers met de eigene straffen anderen ten exempel zullen worden gestraft’.

Begin mei komt er een uitvoerige brief van de kerkenraad bij de magistraat binnen. Tussen de regels door wordt duidelijk waar de schoen wringt. De kerkenraad probeert er alles aan te doen te waken tegen de Libertijnen. Men verdenkt de magistraat er van dat deze de kerkenraad in deze pogingen dwarsboomt. Vermoedelijk heeft ds. Du Marchie het oog gehad op burgemeester Pieter Wiltschut, die bedektelijk een aanhanger is van de Libertijnse denkbeelden.

Uit deze brief blijkt overigens ook dat de predikant ‘vyf catechisaties en dry predicaties ‘s weeks houdt, behalve nog so al eenig buyten werck, soo dat wij van Haar Agtbaren niet hadden verwagt dat se ons soo souden hebben willen voortsweepen om soo schielijk sulcken captieuse (listige) resolutie te moeten ondersoecken’. Dringend verzoekt de kerkenraad om de predikant niet de dag vóór de zondag, tijdens de voorbereiding om de gemeente te stichten, te verontrusten.

Op de 6e november deelt burgemeester Pieter Wiltschut mee ‘hoe dat verscheidene personen bij hem zijn geweest, bekend makende dat ds. Du Marchie voorleden zondagmorgen in zijn predicatie haar op een hooggaande wijze hadde ontsticht tot so verre, dat sij waren met alteratie uit de kerke gecomen, ja dat zelfs de zedigste in die gene die tot nog toe de conduite (het gedrag) van Ds. Du Marchie hadden goedgekeurd, hun misnoegen hebben getoond, zeggende dat zij ter kerk gingen om Gods Woord te horen, om daardoor gesticht en getroost te worden, maar niet om met alle blijken van bitterheid en boosheid, personaliteiten, beschuldigingen, klachten en beroepinge van eerlijkheid, op verre af sijnde te moeten horen, vrezende dat deze manieren van doen tot beklaaglijke oproeren souden uitbreken’. Men verzoekt ds. Du Marchie ‘op het ernstigst sich in het toecomende zodanig te gedragen dat de gemeente geen gegronde redenen tot klachten worden gegeven, opdat de publieke bediening niet in verachting en de liefde tot bijwoning derselve in het geheel niet verdwijne’. De kerkenraad wordt opgeroepen de predikant te vermanen tot zijn plicht.

* * *

In november laait het twistvuur rondom de persoon van ds. Du Marchie weer op. Burgemeester Pieter Wiltschut deelt de vroedschap mee, dat ‘er enige quade geruchten onder de ingesetenen zijn gestrooid, te weten dat hier onder de regenten als zij tesamen vergaderd zijn, zij alsdan met de predikatie van ds. Du Marchie komen te spotten, en dewijl sulx gansch onbetamelijk soude wesen, en wel besonder zo sulks geschiedt van regenten die de publieke godsdienst moeten helpen mainteneren (handhaven) en soo veel in haar is behoorden voor te staan, soo hebben alle de leden die tegenwoordig sijn (na gedane omvraag) eenparig verklaard daar gans niet van te weten, en bij gevolg dat zulke geruchten niet alleen zijn ongegrond, maar noodzakelijk moeten uitgestrooid zijn van zodanige personen die de regering gans niet genegen zijn en arbeiden om deselve in quade nadencken bij de goede ingeseten te brengen’.

De meningsverschillen tussen de kerkenraad en het Stadsbestuur lopen zo hoog op, dat ook de Classis Walcheren er zich mee gaat bezig houden. De Classis wijst vier predikanten aan om ‘over de swevende geschillen tussen haar edelen aan de ene zijde en ds. Du Marchie en de kerkenraad aan de andere zijde te examineren en bij forme van mediateurs (bemiddelaars) ware ‘t mogelijk te associëren (verenigen)’.
Het oogmerk van de Classis is ‘het vervallene in het opzicht van de publieke godsdienst soo in het bijwonen derselve als in de vermindering van de liefde voor deselve te herstellen en dus de enigheid te doen herleven, die wij tot over een jaar hebben beseten’. De Classis nodigt enige vertegenwoordigers van het Stadsbestuur uit om begin december in de consistorie te Middelburg aanwezig te zijn om verder over de geschillen te spreken.
Het Stadsbestuur wil hier graag gebruik van maken. Met eenparigheid erkent men de predikanten uit Middelburg als bemiddelaars, ‘prijzende haar Eerwaardens oogmerk in dezen, verklarende niets liever te zien dan een volkomen herstel van alles’. Tot vertegenwoordigers van de magistraat benoemt men de burgemeesters Pieter Wiltschut en Bastiaan Liefbroer, raadslid en thesaurier Samuel Laurent en secretaris Michiel Verhage ‘om in alles te handelen na bevind van saken, edog niets finaalyck af te doen, maar alles aan onse approbatie (goedkeuring) over te laten’. De magistraat stelt enkele punten op die aan de vertegenwoordigers worden meegegeven. Enkele van deze punten vermelden zijn:

- de kerkenraad moet voortaan akkoord gaan met de gecombineerde functie van schoolmeester, koster en voorzanger;                                                                

- de kerkenraad mag voortaan geen ouderling van buiten de stad op de nominatie zetten;                                                                                                         

- ds. Du Marchie moet erkennen gezegd te hebben dat er in het Stadsbestuur twee godslasteraars zijn;

- ds. Du Marchie moet de namen noemen van deze twee godslasteraars;

- ds. Du Marchie dient niet meer zichzelf te prediken, maar de Leer der Waarheid; 

- uit het kerkelijk Acteboek moeten alle beledigende woorden over de magistraat en de afzonderlijke leden worden geschrapt.

Uit naam van de kerkenraad verzoeken Adriaan Blieck en Pieter Kien om te beletten dat Adryaan Marynissen door z'n buitensporig gedrag zijn kinderen hun onderhoud onthoudt. Gewaakt moet worden dat deze niet geheel ten laste van de diaconie komen. Marynissen wordt met de eerste gereedliggende Oostindiëvaarder meegegeven.

Vermeld dient nog te worden dat zich in het archief van omstreeks 1716 uittreksels uit de notulen van het Stadsbestuur over zogenaamd onbehoorlijk gedrag van de vorige predikant ds. J. Zuéris (1682-1710) bevinden. Aangenomen kan worden dat het weergegevene opgesteld en gekleurd is door de aanhangers van de libertijnen.

Het in miniatuur nagemaakte oude Stadhuis.
Het in miniatuur nagemaakte oude Stadhuis.

1718

Op zee is het dit jaar onrustig vanwege de zeeroverij. De op de Levant varende koopvaardijschepen worden daardoor zeer gehinderd. De Staten-Generaal sturen een eskader oorlogschepen naar de Middellandse Zee om de Levanthandel tegen de Barbarijnse zeerovers te beschermen. De expeditie levert echter weinig op.

Van grote betekenis dit jaar is ook dat een zekere Nicolaas Tilly uit Haarlem met z'n Haarlemmerolie op de markt komt. Het Medisch College te Haarlem verbiedt aanvankelijk wel de verkoop ervan. Men vindt het een vorm van ‘kwakzalverij’.

* * *

In het Stadsbestuur treden enkele wijzigingen op. De regent Jacob Wiltschut (broer van de stadsbestuurder Pieter Wiltschut) wordt vervangen door de dit jaar uit Middelburg afkomstige Jacobus de Later. De Later maakt slechts korte tijd deel uit van de stadsregering, want in november verhuist hij alweer naar Middelburg. Ook komt de schepen Cornelis Angillis, de vroegere bierbrouwer van Arnemuiden, in oktober te overlijden.
Burgemeester Bastiaan Liefbroer is dit jaar aftredend en wordt opgevolgd door Pieter Wiltschut. Het is opvallend dat steeds dezelfde regenten het burgemeestersambt uitoefenen: Samuel Laurent (de chirurgijn), Bastiaan Liefbroer (de timmermansbaas), Pieter Wiltschut (de commies/licentmeester) en Jacob Broeder (de bakkersbaas).

Dit jaar treedt de 44-jarige Caspar van Citters als nieuwe Raadpensionaris van Zeeland in functie. Namens het Stadsbestuur gaat een delegatie, bestaande uit de burgemeesters Laurent en Wiltschut, z’n opwachting maken om ‘onze hooge achting en verplichting te betuigen, recommanderende deze Stad in Zijn Hoog Edelgestrenge’s soo menigmaal betoonde gunst en genegenheid (als secretaris van de Staten van Zeeland) aan’.

Er doet zich op de 15e juli een vervelend incident voor met het Stadsbestuur van Middelburg. De stadsbode Willem Gooyens wordt door de stadsdiender van Middelburg gearresteerd en opgepakt. Dit gebeurt als hij in (het onder Arnemuiden behorende) Mortiereland een dagvaarding om voor de Arnemuidse Vierschaar te verschijnen doet bij een zekere Gillis Geldof. Er worden vier gemachtigden uit het Stadsbestuur aangewezen (Laurent, Liefbroer, Wiltschut en secretaris Verhage) om hierover nog dezelfde dag ‘de burgemeesters van Middelburg te begroeten’ om met hen te spreken over de redenen van deze arrestatie. In de namiddag brengt de delegatie verslag uit van het met burgemeester Huybert gevoerde gesprek. Deze wist niet veel van het geval af. Hij dacht dat dit het werk was van de baljuw. Deze zal morgen wel verslag doen aan het college, zo vermoedt hij. Nog dezelfde dag schrijft het Stadsbestuur een brief aan de Middelburgse regering. Hierin wordt vermeld: ‘Er is toch nooit verschil van mening geweest over de jurisdictie van de hoek tussen de oude Middelburgse haven en de zoutketen’. En zo dit er mocht zijn, dan is het Stadsbestuur bereid hierover zo spoedig mogelijk te komen praten. Enkele dagen later verlaat Willem Gooyens op borgtocht het Middelburgse gevangenhuis. Een delegatie van het Stadsbestuur zal in gezelschap van pensionaris Douw verder spreken met het Middelburgse stadsbestuur over de geschillen om deze in der minne op te lossen.

In september heeft Middelburg het Arnemuidse Stadsbestuur hard nodig. Er is ‘tot hun smerte’ bij geruchte vernomen dat er een besmettelijke ziekte onder het rundvee is uitgebroken en ‘deze komt onze kwartieren te naderen’. Verzocht wordt in Arnemuiden en omgeving geen rundvee, van buiten het eiland Walcheren opgewassen en gekocht, in te brengen. Hierover verschijnt een strenge publicatie.

* * *

Maar kort daarop, in oktober, is er weer sprake van irritatie. De Middelburgse stadsbode brengt de boodschap aan burgemeester Pieter Wiltschut over om te komen spreken over het recht van exue. Wiltschut wordt gemachtigd om hierover namens de stadsregering vrijelijk te onderhandelen. Hij wordt in het bezit gesteld van de hierover handelende stukken uit het stadsarchief. Hij moet proberen gedaan te krijgen dat de inwoners van Arnemuiden te Middelburg vrij worden gesteld van de betaling van exue. Het Stadsbestuur van Middelburg roept dat van Arnemuiden bij brief van 12 november op tot een samenkomst over deze kwestie.

De kwestie van het exuegeld is wat moeilijk te volgen. Het blijkt dat de regering van Middelburg het exuegeld van de Arnemuidse ingezetenen komt af te vorderen. Dit niettegenstaande het Stadsbestuur van Arnemuiden de Middelburgse ingezetenen tot nog toe de vrijheid verleent om hun erfenissen ‘die hier onder ons komen te vallen’, zonder enig exue te betalen en te ontvangen. Besloten wordt dan ook van nu voortaan in het toekomende niemand meer van het exue vrij te laten die hier enige goederen komt te erven als alleen voor degenen in wier stad gelijke vrijheid is.

* * *

Het Stadsbestuur vergunt Jan Lammens het onderhoud en schoonmaken van de stadsstraten en poorten en het wieden van de Markt. Jacob Carvinck of Kervink krijgt een benoeming tot grofzoutmeter. Op hun verzoek wordt aan Jacobus Haak, Hendrik Berk en Carel Carelsen het bierdragersambt gegund.

Er wordt dit jaar een Ordonnantie voor de vrachtman of schuytvoerder vastgesteld. Enkele interessante artikelen hieruit nemen we over:

1.
Hij zal tweemaal per week, ‘s maandags en donderdagsmorgens, afrijden, namelijk van den eerste mei tot de laatste augustus ‘s morgens om acht uur en wederom ‘s avonds thuis zijn om uiterlijk zeven uur.

2.
Hij moet de vaste plaats noemen waar hij te vinden zal zijn.

3.
Hij zal altijd nuchter moeten zijn.

4.
Hij mag voor waren en koopmanschappen slechts de vaste prijzen hanteren:

  • voor een oxhoofd dat vol is 2 schellingen;
  • voor een aam die vol is 1 schelling;
  • voor een alf oxhoofd 1 schelling;
  • voor een alve aam dat vol is 10 grooten;
  • voor een pulle groot of klein 6 grooten;
  • voor een sack graan 4 grooten;
  • voor een alve sack 2 grooten;
  • voor een kist of koffer 1 schelling;
  • voor een klein kistje of valies 4 grooten;
  • voor een doos 4 grooten.

Of ze het met deze Ordonnantie mogelijk niet eens is, is niet bekend. Wel dat Clasina Claas, voorheen weduwe van Abraham Haak en inmiddels huisvrouw van de dit jaar uit het Zuid-Bevelandse Baarland afkomstige Cornelis de Mol, de haar gegunde vrachtwagen weigert.

Een zekere Janis Bal doet pogingen om in zijn van Cornelis Blaas gekochte huis, staande beneden de dijk aan de zoutketen, een bakkerij op te richten. Het Stadsbestuur oordeelt dat dit ‘soude sijn tot groote prejuditie van de backerieën binnen deze stadt’. Besloten wordt geen bakkerijen buiten deze stad op ons grondgebied te dulden en zelfs geen bakkerijen in onze stad toe te staan ‘als de twee die er tegenwoordig sijn’. De bestaande twee bakkerijen zijn van Jacob Broeder aan de westzijde van de Westdijkstraat en van Jacobus de Niet (in 1817 afkomstig uit Zuidzande in het Land van Cadzand) aan de zuidzijde van de Markt.

De brouwerij, staande op de hoek van de Noordstraat/Nieuwstraat, werd vanaf begin van deze eeuw bedreven door Cornelis Angillis. Angillis, vele jaren stadsbestuurder, is dit jaar overleden. De brouwerij wordt voortgezet door Pieter Kien en de uit Sluis afkomstige kuiper Hendrik Berk.
Er komen in december klachten binnen over ‘de onbereidwilligheid van Hendrik Berk tot het inwercken van een stuck jenever’. Besloten wordt ‘dat hij in de tijd van zes aaneenvolgende weken ingaande de 9e december niet zal vermogen enig werck als bierdrager oft wijnwercker te doen op pene van 25 Carolus guldens te verbeuren’.

* * *

Nog wat bijzonderheden van algemene aard.
Er heerst deze zomer een grote droogte. De vorig jaar geplante bomen zijn gedeeltelijk dood gegaan. In de herfst worden weer nieuwe geplant. De dijk aan de Molenpolder neemt onrustbarend af. Besloten wordt ‘alwaar het vereist werd een duckerdam te laten leggen, mitsgaders de kaay die seer opgeslijmd is, te laten diepen’.
Burgemeester Pieter Wiltschut krijgt de nodige grond tot aan de stadswal op het oosteinde voor het bouwen van een schuur achter het hem toebehorende huis.

Er is een zekere vrouw uit Sluis, genaamd Tanneke Carré, hier komen wonen zonder permissie van de stadsregering. En ‘dewijl het college ter ore is gekomen dat sij wegens haar kwalijke gedrag aldaar is geschavotteerd’ wordt besloten haar deze stad te ontzeggen.

Enige jongeluyden verzoeken ‘om alhier de rinck te mogen rijden’. Ze krijgen toestemming mits dat er geen wanordelijkheden gebeuren.

Op hun verzoek krijgen Hermanis Wiltschut en Johannis Adriaensen vrijstelling van het betalen van stadsaccijns op de bieren voor drie jaar.

In de herfst zijn maatregelen noodzakelijk tegen de tocht in de kerk. Er wordt een scherm of portaal gemaakt aan de ingang van de preekkerk. En aan de herenbochten worden deurtjes aangebracht ‘om voor de koude beschermd te wezen’. Ook maakt men het middenpad in de kerk breder, terwijl de stoelen en bochten ‘in gelijke order gesteld worden om bequamelijk te kunnen begaan worden’.

De arbeiders van het Sint Jansgilde krijgen toestemming ‘om voor een koebeest in of uit een schip te doen een som van 8 grooten en voor een peert een schelling en 4 grooten en voor een koets met twee paarden 6 schellingen’ te vragen.

* * *

De door de Classis Walcheren aangestelde vier predikanten om te bemiddelen in de geschillen tussen stadsbestuur en kerkenraad bezoeken op de 9e juni thuis burgemeester Samuel Laurent. Ook andere leden van de stadsregering worden thuis opgezocht. De vier ‘mediateurs’ geven te kennen ‘dat zij van herte wensten dat er een goede Harmonie en Eendracht was tusschen predikant en kerkenraad enerzijds en de magistraat anderzijds’. Ze verzochten mitsdien dat de nog hangende geschillen mochten uit de weg geruimd worden.
Na het aanhoren van deze rapportage beraadslaagt het Stadsbestuur over de situatie.
Geconcludeerd wordt ‘dat den predicant Du Marchie een geruime tijd herwaarts soo op als van den predickstoel sich vredig heeft gecomporteerd (gedragen), verwachtende dat zijn edele daarin sal blijven continueren en verder in acht nemend dat gedurende dien tijd de ingesetenen in een gewensten gehoorzaamheid en onderdanigheid haar selven hebben gedragen’. Besloten wordt ‘daarom alles in dien staat en ruste te laten zoals hetselve tegenwoordig is’. De bemiddelaars worden ‘zeer bedankt voor hun toegenegenheid, betoond in het wel willen verzorgen van de rust, vrede en enigheid, door het weg willen nemen van de geschillen’.

Zeer opmerkelijk en veelbetekenend, wanneer de positie van ds. Du Marchie in ogenschouw wordt genomen, is, dat dezelfde Classis Walcheren zich dit jaar met een rekest tot de Staten van Zeeland wendt en Arnemuiden daarin ‘een schuilplaats en een broeinest van de heilloze, goddeloze en atheïstische libertijnen’ noemt. De Classis verzoekt om Pieter Wiltschut, burgemeester van Arnemuiden, als een uitdeler van libertijnse geschriften en boekjes uit zijn ambten te ontzetten. De Staten van Zeeland besluiten op 30 maart 1719 het protest van de Classis Walcheren en andere terzake dienende stukken in handen te stellen van Gecommitteerde Raden van Zeeland.

Na het overlijden van Pieter Wiltschut in 1733 zal het Stadsbestuur besluiten al de gedrukte boeken en papieren, die als verdacht uit zijn failliete boedel op het Stadhuis werden gebracht, ter Vierschaar te verbranden.

1717

Op de 4e januari sluiten de mogendheden Engeland, Frankrijk en de Republiek der Verenigde Nederlanden te ‘s-Gravenhage de zogenaamde Triple Alliantie. Het oogmerk van de drie landen daarbij is de bij de Vrede van Utrecht bedongen voorwaarden te handhaven. Ook wordt in september te ‘s-Gravenhage de Tweede Grote Vergadering van de Unie der Zeven Verenigde Nederlanden afgesloten. De bijeenkomst heeft echter geen enkel resultaat opgeleverd.

Grote rampen vinden er ook dit jaar in ons land plaats. In december teisteren watervloeden de noordelijke provincies. In Groningerland komen wel 2000 mensen om.
De zeerovers bedreigen onophoudelijk onze kusten en de koopvaardijschepen op zee. Een vloot wordt uitgerust om tegen de Barbarijnse zeerovers op te treden. De expeditie levert echter weinig resultaat op.
Ook staat de Republiek dit jaar op het punt van bankroet. De oorlogsinspanningen van de laatste jaren hebben de staatskas uitgeput. De rentebetalingen over de schulden van de Republiek (in totaal wel voor zo'n 350 miljoen gulden) moeten tijdelijk gestaakt worden. In de voorbije oorlog moest de Republiek een leger van zo'n 100.000 man op de been houden. Dit ging de financiële draagkracht ver te boven. Daar kwamen nog bij de grote kosten van het veroveren en onderhouden van ‘het groot getal van importante plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden’.

* * *

In de vroedschap neemt captein Abraham Pol de plaats in van de dit jaar overleden Adriaan van der Gught. Hij wordt ook weesmeester van de Weeskamer. Samuel Laurent volgt de periodiek aftredende burgemeester Pieter Wiltschut op. De chirurgijn Laurent blijft Ontvanger voor de belastingen op de huizen en de stadsbrandewijn.

Dit jaar overlijdt ook het voormalig lid van de vroedschap Huybert de Bruyn. Lange jaren diende hij de stad als burgemeester, schepen en raad. Hij vervulde te Arnemuiden de functie van rijkscommies/licentmeester en controleur. Zijn opvolger als licentmeester is Johannes de Roo. Later zal De Roo eveneens een rol van betekenis in het Stadsbestuur en als secretaris vervullen.

Dit jaar worden Ordonnanties vastgesteld voor de stadsdiender (‘s Heeren Dienaar) en de Stadhouder. Deze Ordonnanties bevatten interessante bepalingen, die ook een beter inzicht geven in wat deze functies inhouden. Enkele bepalingen uit het Reglement van ‘s Heeren Dienaar nemen we over:

Artikel 1.
De diender zal de Baljuw mitsgaders de Stadhouder met alle bereidwilligheid ten dienste staan en gehoorzamen in alle bevelen, de justitie betreffende, als ook de burgemeesters en verdere regenten, die zijn dienst en ambt vorderen, zich daarin getrouw gedragen en ieder in zijn rang en weerdigheid erkennen.

Artikel 2.
Hij zal zorg dragen dat alle ordonnantiën en verboden dezer stad, reeds gemaakt en nog te maken, wel zullen worden onderhouden en nagekomen, en de overtreders derselve callangeren, in de boeten en penen daartoe gesteld.

Artikel 3.
Hij zal ook des daags en des nachts wel toezien dat er niet gefraudeerd worde, de frauditeurs te achterhalen en aan te brengen met volkomen macht om alle wagens, schuiten, etc. te visiteren, naar de biljetten van vat, vaatwerk, pul, pullen te vragen, geen behoorlijk ofte geen sijnde, deselve aan te geven.

Artikel 4.
Hij sal mede zorg dragen dat de steenen pat aan de keeten vierkant twee voeten breed buiten deselve wert schoon gehouden.

Artikel 5.
De diender sal zig altijt nugteren gedragen, niemand overlast doen soo in het executeren van boeten als het exploiteren van sijn verkregen order.

De Ordonnantie bevat verder een aantal artikelen met de boeten die hij bij allerlei soorten overtredingen mag opleggen.

Ook uit het Reglement voor de Stadhouder nemen we enkele artikelen over:

Artikel 1.
De stadhouder zal de Baljuw en de stadt in civiele als in criminele saken en daar deszelfs dienst vereist wert, schuldig sijn te dienen.

Artikel 2.
Hij sal sorge dragen dat alle ordonnantiën en verboden deser stadt, reeds gemaakt en nog te maken, wel sullen werden nagekomen en onderhouden werden, de overtreders derselve callangeren in de boeten en penen daartoe gestelt.

Artikel 3.
De stadhouder sal ook des daags als des nagts wel toesien datter niet gefraudeert en werde, de frauditeurs te agterhalen en aan te bringen, met volcomen magt om alle wagens, schuyten etc. te visiteren, na de biljetten van vat, vaatwerck, pul en pullen etc. te vragen, geen behoorlyck ofte geen sijnde, deselve aen te slaan.

Artikel 4.
De stadhouder sal zig altoos nugteren gedragen, niemand overlast doen, soo in het executeren van de boeten, als exploiteren van sijne verkregen orders.

Artikel 11.
Hij sal genieten van de landluyden die haar suyvel met onbehoorlyck gewigt wegen oft met onbehoorlycke mate meten in opsicht van den ijck £ -.3.6 alleen synde en £ -.2.4 indien verselt met den diender.

Artikel 12.
Van die gene die verckens houden tegen verbod, op voorgaande klagten, sal hij genieten £ -.9.- alleen synde en £ -.6.- indien verselt met den diender.

Artikel 14.
Van de tappers, herbergiers, etc. die volck op sondagen setten, geen vreemdelingen synde, sal hij genieten £ -.4.- alleen synde en £ -.2.8 indien verselt met den diender.

Artikel 15.
Van een burger oft ingesetene, die op sondagen in de herbergen oft kroegen gelagen maakt, van yder persoon, sal hij genieten £ -.2.- alleen synde en £ -.1.4 indien verselt met den diender.

Artikel 16.
Van die speelen, kaatsen, balslaan, tieren, rasen op sondagen sal hij genieten hoofdelijk £ -.5.- alleen synde en £ -.3.4 indien verselt met den diender.

Artikel 18.
Van die gene die in statsvest oft waterganck vist sonder verlof van den pagter oft sonder syne kennisse boven de verbeurte van het vistuig sal hij genieten alleen synde £ -.10.- en indien verselt met den diender £ -.6.8.

Misschien ter vergroting van zijn waardigheid om de nieuwe Ordonnantie te handhaven wordt ‘s Heeren Dienaar ‘een nieuwe Rock en mede voor dit maal een nieuwe Broeck’ toegestaan.

* * *

Op 22 oktober staat het Stadsbestuur burgemeester Pieter Wiltschut toe om een grafstede (tombe) voor zijn familie te laten maken in de kerk aan de zuidzijde, naast de trap naar de toren. Al in een vorig jaar is hiertoe besloten, maar dit is kennelijk niet uitgevoerd. Tot aan het afbreken van de oude kerk in de tweede helft van de 19e eeuw bevond zich hier de tombe met het opschrift: ‘Begraafplaats van de familie Wiltschut’.
Wellicht laat burgemeester Wiltschut de tombe maken omdat z’n oude vader Steven Wiltschut zwak en ziekelijk is. Op de 30e december overlijdt de oude Wiltschut op 70-jarige leeftijd. Op zijn oude dag woonde hij te Arnemuiden waar zijn zoon Pieter sedert 1702 baljuw en burgemeester was. Steven Wiltschut werd geboren op 22 december 1647. In 1669 huwde hij met Anna Cornelia Oostwald, geboren 2 februari 1644 en overleden op 18 mei 1713. Zij was een tante van Adriaan Oostwald (1671-1734), in leven directeur-generaal in Oost-Indië.

Steven Wiltschut was een zoon van Steven Cornelisz. Wiltschut, commandeur van de afdeling matrozen die als lijfwacht diende voor de drie gemachtigden van de Staten-Generaal (Johan de Wilt, Joan Boreel, burgemeester van Middelburg, en Rutger Huygens uit Gelderland), die in augustus 1665 met de vloot onder Michiel de Ruyter in zee gingen.

Zelf kwam Steven Wiltschut al vroeg bij de admiraliteit van Zeeland in dienst als luitenant der compagnie zeesoldaten op ‘s lands vloot, waarbij hij tot kapitein opklom. Hij was in verscheidene plaatsen in garnizoen en vandaar werden zijn kinderen geboren te Hulst, Bergen op Zoom, Wijchen en Den Haag. Hij schijnt een welgesteld man te zijn geweest.
In de kort voor zijn overlijden gemaakte graftombe in de kerk wordt hij begraven. Boven het graf wordt zijn wapenschild aangebracht: in goud een groene plant met drie stengels, waaronder een kruipende adder.

Zijn oudste zoon Willem Jacobus (1669-1703) was ook commandeur van de mariniers of zeesoldaten. Hij stierf vroeg en liet als weduwe na Anna van der Heyden, wier broeder Willem van der Heyden, burgemeester te Tholen, in 1701 in Arnemuiden trouwde met Claudina Johanna Stevensdochter Wiltschut (1674-1715). Een andere dochter trouwde in 1707 met de burgemeester van Arnemuiden, Alexander Sinclair, een Schot, die waarschijnlijk via de Schotse wolhandel op Veere te Arnemuiden terecht was gekomen.

Z’n tweede zoon, Pieter Wiltschut, geboren te Bergen op Zoom in 1678, werd licentmeester te Arnemuiden en in 1702 door de Staten van Zeeland tot baljuw aangesteld. Later werd hij één van de burgemeesters van Arnemuiden. In 1713 huwde hij met Susanna Sabbinge uit Tholen. Over hem vernemen we in de volgende jaren nog veel.

De jongste zoon, Hermanus Wiltschut, werd te Wijchen in Gelderland geboren en kwam reeds vroeg in dienst van de Admiraliteit van Zeeland. Door zijn kennis, kordaatheid en zeemanschap klom hij langzamerhand hoger in rang, totdat hij in mei 1745 luitenant-admiraal van Zeeland werd. Deze hoge betrekking vervulde hij tot zijn overlijden in april 1748.
In mei 1707 huwde hij in de Engelse kerk te Middelburg met Johanna Maria Austen en woonde meest te Arnemuiden in het huis ‘De Gulden Gans’ in de Langstraat. Dit huis werd in december 1734, toen hij vice-admiraal van Zeeland was, aan de kerkenraad van de Hervormde Gemeente voor pastorie verkocht. Hij liet twee dochters na, waarvan de ene, Johanna Jacoba Catharina, in 1752 huwde met de weduwnaar Jacobus Ermerins, de bekende secretaris van Veere en Zeeuws geschiedschrijver, en de andere met Cornelis Balguerie (1719-1790), een voornaam koopman te Middelburg.

De admiraal Wiltschut heeft, behalve wellicht in enkele gevechten met Algerijnse zeerovers, geen gelegenheid gehad om zich in de oorlog te onderscheiden. Hij leefde in een tijd van droevig verval, toen de Statenvlag op zee slechts wapperde van één enkel oorlogsscheepje van twintig stukken, het treurig overschot van de talrijke en sterke vloten, welke nog pas een halve eeuw te voren geheel Europa in ontzag hielden (J.F. Martinet, Vereenigd Nederland, pagina 561). Wel zijn er nog aantekeningen en journalen van deze admiraal uit het jaar 1747 bewaard gebleven, toen hij het bevel had over de oorlogsschepen op de Oosterschelde.

* * *

De bomen staande in de tuin achter het Stadhuis worden afgekapt en tot een haag gemaakt. Ook de bomen op de Markt blijken uit hun groei te zijn. Er zijn niet anders dan ongemakken van te verwachten. Ze worden gerooid en met de stokke verkocht. In de plaats daarvan komen op de Markt lindebomen te staan.
Ook worden ‘in den deurganck van de kerke twee planken op blokkies gezet om de stoelen in de kerke op ordre te houden’.

In juli blijkt dat verscheidene eeuwenoude huizen ‘tot grote ruïne van onze Stadt seer bouwvallig sijn en niet behoorlijk werden gerepareert en wel besonder het Huys van de weduwe Adriaan Roosendaal mitsgaders van de weduwe Francoys Davi en anderen, die nu en dan door de diaconie werden onderhouden’. De kerkenraad wordt gevraagd of men deze huizen aan zich wil houden en behoorlijk repareren of dat men deze aan de stad wil overgeven om van stadswege te worden gerepareerd. De kerkenraad verklaart ‘afstand te willen doen van de huizen van de weduwe van Adriaan Roosendaal en Francois Davi, mitsgaders het huis in de Nieuwstraat, welcke alle seer bouwvallig sijn, latende die aan de Stad om deselve te repareren’.

Ook de poorten verkeren in een staat van grote bouwvalligheid. De Marktpoort wordt dit jaar in dezelfde toestand gebracht als de Tolpoort, namelijk met een stenen muur aan weerszijden en daarover een bruggetje. Ook wordt besloten ‘de Veersche Poort te decken, de agterste boge te vervangen en voorts deselve te repareren soals het behoort’.

* * *

Clasina Claas, de weduwe van de vroegere vrachtrijder Abraham Haak, vraagt om een aanstelling voor het rijden met de vrachtwagen op Middelburg. Haar echtgenoot bediende in zijn leven tot nu toe ook het vrachtrijderschap. Dit wordt goedgevonden. Enkele commissarissen (Pieter Wiltschut, Samuel Laurent en Jacob Broeder) krijgen opdracht een ordonnantie of reglement op het vrachtrijderschap te maken.

Ook maakt de commissie tegelijk een reglement voor de veerman op het Nieuwland. Enkele bepalingen luiden:

1.
De veerman zal gehouden wezen ten behoeve van het veer te houden een bequame schuite met de equipage daartoe nodig als haak, riemen, etc.

2.
Den veerman zal van elk bejaard persoon overvarens genieten een stuyver zonder meer, een kind van twaalf jaren en daar onder alf gelt, een kind onder de dry jaren voor niet.

3.
De veerman zal nog genieten voor:
een mager vercken twee stuyvers en voor een vet vercken dry stuyvers.
een schaap vet of mager een stuyver.
een calf vet of mager tot een jaarlinck toe twee stuyvers.
een hoornbeest tsy of koey of veers of diergelycke vier stuyvers.
een paard een schelling.
een sack tarwe, rogge, daaronder begrepen alderhande sackgoet, een stuyver en yder persoon aen en van boord te bringen of halen twee stuyvers.

4.
Hy sal gehouden wesen met alle beleeftheyt en discretie de luyden te dienen en hem wel wagten deselve qualyck te bejegenen met scheltwoorden of diergelycke maar haar behulpsaam syn, met de hand te reycken en haar packties over te nemen.

5.
De veerman sal hem nugteren gedragen en gehouden wesen des somers van smorgens ten vier uuren tot savonds ten tien uuren en des winters van smorgens ten vyf uuren tot savonds ten negen uuren te versorgen dat de luyden behoorlyck gediend werden.

6.
De veerman sal oock genieten van alle schepen die aen het hooft of kaey komen tzy om te laden of lossen haven- of kaaygelt.

De stadsbode Willem Gooijens krijgt toestemming om van het oude huis, staande naast de herberg ‘De Pool’ (het oude Stadhuis) in de Langstraat, een slachthuis te maken. Vele jaren is dit huis een slagerij of beenhouwerij geweest. Ook z'n opvolgers als stadsbode, de Harthoorns, hadden hier hun slagerij.

Ongenoegen bestaat er over de ambtsvervulling van de schoolmeester Isaac Schoe. Er zijn aanhoudende klachten over het gedrag van de meester. Hij krijgt opdracht ‘met de uiterste exactitude zijn plicht als schoolmeester waar te nemen den tijd daartoe gesteld in zijn school in het onderwijzen der jeugd ernstig door te brengen, op peene van inhouding van zijn tractement’.

Ook maakt de stadsbode Gerrit van de Velde het kennelijk nogal bont. Hij wordt van zijn dienst ontslagen. Z’n vrouw met haar moeder wordt gesommeerd stad en jurisdictie binnen 10 dagen te verlaten. Willem Gooijers volgt hem op als stadsbode.

* * *

Ook over de zoutnering vernemen we iets. De pannebazen van de zoutnering verzoeken het Stadsbestuur om uit hun midden twee commissarissen aan te wijzen ‘om beneffens haar de brandschouwing te doen aan de zoutketen’. Hiervoor worden aangewezen Pieter Wiltschut en Samuel Laurent.

* * *

Over de kerk kunnen nog steeds geen bijzonderheden worden vermeld. Door het ontbreken van het notulenboek blijft deze periode in het duister liggen. Wel doen in februari de vier gedeputeerden namens het Stadsbestuur rapport van het gepasseerde op de laatst gehouden conferentie met de vier classispredikanten op de 28e januari. Ze leggen daarbij een door hen opgesteld ‘Nieuw Project van Bevrediging’ over.

1719

De Verenigde Oostindische Compagnie (V.O.C.) en Westindische Compagnie (W.I.C.) beleven omstreeks deze jaren nog gouden tijden. Als gevolg van de in het buitenland oplevende actiehandel stijgen de aandelen van de Oostindische Compagnie tot 1200 procent. De aandelen van de Westindische Compagnie bereiken de 600 procent. Deze gouden tijden zijn nu nog in Middelburg te bespeuren aan de koopmanshuizen, die van deze jaren dateren.

Ook gloort er hoop voor de sinds enige jaren tanende walvisvaart. De walvisvaarders hebben het plan opgevat ook in andere streken op jacht te gaan. Dit jaar wordt voor het eerst een grote vloot uitgerust om de walvisvaart in de Straat Davis te gaan uitoefenen. Dertig jaar geleden voeren nog zo'n 200 walvisvaarders uit. Jaarlijks werden toen wel 1400 walvissen gevangen. Maar in die tijd was er nog weinig te duchten van buitenlandse concurrentie.

* * *

Het Stadsbestuur telt in normale omstandigheden 12 regenten: 2 burgemeesters, 5 schepenen en 5 raden. Dit jaar is de vroedschap echter verminderd tot 9 personen. In het afgelopen jaar is Cornelis Angillis overleden en Jacobus de Later verhuisd. Ook Jan Cornelisse Knegt keert vanaf dit jaar niet meer terug; ook hij is in 1718 overleden of verhuisd.

Oude pakuizen van de Verenigde Oostindische Compagnie te Middelburg aan de Verwerijstraat.
Oude pakuizen van de Verenigde Oostindische Compagnie te Middelburg aan de Verwerijstraat.

Vanaf 1719 treedt Johannis de Roo toe tot de vroedschap. Hij is commies/licentmeester en volgde destijds Huybert de Bruyn in dat ambt op. Hij woonde vanaf 1716 in het huis ‘De Bruynvis’ aan de Westdijkstraat. Jacob Broeder, bakkersbaas in de bakkerij en winkel ‘De Swarte Ruyter’ aan de Westdijkstraat, volgt de aftredende burgemeester Samuel Laurent op.

Op de 3e januari rapporteert de vorig jaar benoemde delegatie dat ze de Secretaris van de Staten van Zeeland, Caspar van Citters, ‘hebben gefilisiteerd over zijn verheffing tot het Ambt van Raadpensionaris van Zeeland, welke Zijn Hoogheid met genoegen heeft gelieven aan te nemen en het College bedankt en ook beloofd heeft de verzoeken die van deze Stad aan de tafel van Haar Edelmogenden mogten worden gebragt, gunstelyck voor te dragen’. De bekwame Caspar van Citters, geboren in 1664, zal in deze functie blijven tot z’n overlijden in 1734.

De naam ‘Van Citters’ boezemt het Stadsbestuur kennelijk veel vertrouwen in. Men besluit de 3e januari zich gelijk te wenden tot burgemeester Willem van Citters van Middelburg, een broer van de Raadpensionaris, over de zaak van ‘het oplichten van onze gerechtsbode’ vorig jaar. Tot nu toe is nog niet vernomen dat de Heren van Middelburg op onze missive iets hebben besloten. Goedgevonden wordt ‘burgemeester Van Citters te begroeten en hem andermaal te verzoeken dat zij daar een einde aan gelieven te maken of dat wij anders genoodzaakt zullen zijn andere middelen, hoewel ongaarne, te gebruiken’. Afgevaardigden zijn Samuel Laurent en Pieter Wiltschut.

* * *

Met de schoolmeester Izaak Schoe gaat het niet goed. De stadsregering houdt zich met zijn gedrag bezig in de vergadering van de 21e april. Omdat meester Schoe, ondanks eerdere waarschuwingen, blijft voortgaan ‘in sijn hooggaande quaad gedrag tot ergernis van de gansche burgerie en ingesetenen, niettegenstaande de minnelycke vermaningen aan hem gedaan’, wordt - na rijpe deliberatie - met eenparigheid van stemmen besloten z’n traktement als stadsschoolmeester van nu af aan op te schorten. De vertegenwoordigers in het Collegium Qualificatum krijgen machtiging om met de kerkenraad te overleggen over ontslag uit z’n functies van koster en voorzanger wegens voortdurend wangedrag. Izaak Schoe houdt echter de eer aan zichzelf. Hij doet op 18 augustus afstand van zijn betrekking.

Naar de vacante plaats ‘voor het school- en lezersampt’ solliciteren verscheidene personen. Bastiaan Liefbroer en Abraham Pol worden aangewezen om met de kerkenraad 3 à 4 bekwame personen te nomineren. Uit een viertal selecteert men Jacobus Slabber, schoolmeester te Serooskerke, als ‘de beste scribent’. Hij wordt de 29e september benoemd tot de nieuwe stadsschoolmeester ‘opdat het schoolampt met beter nut, goede onderwijsinge van de jeugd en tot stigtinge van de gemeynte mogt bediend werden’. Begin 1720 komt Slabber met z’n vrouw Francina de Gruson uit Serooskerke met attestatie over. Slabber houdt later te Arnemuiden ook een Franse kostschool. In 1731 is hij te Arnemuiden overleden.

* * *

Het Stadsbestuur is ook niet tevreden over de taakuitoefening door de stadhouder Jan Bruggeman en besluit hem voor z’n dienst te bedanken en zijn plaats vacant te verklaren. Willem Wiltschut volgt hem in augustus op. Ook de stadsdiender Jan de la Haay functioneert niet tot tevredenheid. Ook hij krijgt in december ontslag uit z’n functie van ‘s Heeren Dienaar. Wel mag hij ‘de Rock, hem ter hand gestelt van stadwege, behouden’.

De lijkdienaar Jacob van den Berge vertrekt uit de stad. In zijn plaats wordt de stadsbode Willem Gooyers aangesteld als ‘lijkbidder’.

Uit de Stadsrekeningen van Middelburg blijkt, dat deze stad van Pieternella Craan, de weduwe van de ambachtsheer mr. Marcus de la Palma, voor £ 100 de ambachtsheerlijkheid Mortiere, ‘gezegd Oud-Arnemuyden’, koopt. Deze ambachtsheerlijkheid had De la Palma op de 29e december 1679 van de stad Middelburg gekocht. Sinds 1720 behoort het grondgebied van Oud-Arnemuiden dus weer toe aan de Stad Middelburg.

* * *

Het sluipend verval brengt veel en kostbaar onderhoudswerk mee. Zo is de muur rondom het kerkhof zeer bouwvallig geworden. De aanwonende Johan Adriaensen wil de muur van het kerkhof op laten metselen. Overeengekomen wordt dat de stad de ene helft en Adriaensen de andere helft van de kosten zal dragen.
Ook aan de molen is een ingrijpende reparatie noodzakelijk: een nieuwe vang met een halssteen.
Ook de stadsvroonen laat men delven om het water uit de stad te kunnen lozen.
Simon Siemense krijgt de bediening van ‘stadsturftonder ronde maten’. Bierwerkers worden voorlopig niet meer toegelaten. Er zijn er teveel op het ogenblik. Daarom laat men de bierwerkers ‘uitsterven op 8 personen na’.

* * *

De geschiedenis van de Hervormde Gemeente kan vanaf dit jaar weer beschreven worden. Tot 1719 ontbrak het notulenboek.

Er is enige onenigheid onder de diakenen ‘over het bedienen van de luyden’. Vooral de diakenen Dirck van Delmerhorst en Hendrik Berk hebben nogal wat noten op hun zang. Diaken Van Delmerhorst wordt voor de keus gesteld. Hij mag kiezen uit of ‘de kousen en schoenen te bestellen’ òf 'de turf en rijst uit te delen’ en diaken Hendrik Berk om de ‘wolle en linnen te besorgen’. Beiden zijn hier niet mee tevreden en leggen kort daarop hun diakenschap neer. Ze worden hierover geruime tijd onder censuur gezet.

De kerkenraad houdt zich ook ernstig bezig met de zaak van de schoolmeester, koster en voorzanger Izaak Schoe. Schoe neemt aan om gedurende z'n schorsing van drie maanden blijken van beterschap te geven. Hij blijft echter de openbare godsdienst verzuimen. Daarover wordt hij vermaand en gelast ‘die neerstig waar te nemen’. In juni treft men hem op een zondag in beschonken toestand aan te Koudekerke. Ook komen er allerlei ergerlijke geruchten binnen. Dit is de reden waarom de kerkenraad Izaak Schoe in juli ‘onweerdig oordeelt tot de school- en kerkedienst wegens ergerlyk gedrag’. Schoe bedankt daarop voor z’n functie om te voorkomen ontslagen te worden.

Met attestaties komen als lidmaten over Willem Willschut en Maria Hogervorst uit ‘s-Gravenhage, Jacobus Willschut en Anna Margaretha Oostwalt uil Batavia en Abraham Beaufort en Jacomina Wolse van Nieuwland, terwijl de oud-burgemeester Pieter de Vroe en z’n vrouw uitgeschreven worden naar Middelburg.

Verder blijkt uit het notulenboek dat er nogal wat twisten en geruzie onder de lidmaten heersen. Onophoudelijk worden leden vermaand en onder censuur gezet.

Schilderij uit de raadszaal van het Arnemuidse Stadhuis van een zeegevecht tussen Nederlandse en Engelse schepen in de 17e eeuw. Dit schilderij is in december 1803 ten behoeve van de raadkamer voor enkele rijksdaalders aangekocht.
Schilderij uit de raadszaal van het Arnemuidse Stadhuis.
Het stelt een zeegevecht tussen Nederlandse en Engelse schepen in de 17e eeuw voor.
Dit schilderij is in december 1803 voor de raadszaal aangekocht voor enkele rijksdaalders.

Meer artikelen...

  1. 1720
  2. 1721
  3. 1722
  4. 1723