1710

Nog steeds zijn er schermutselingen tussen Engeland en de Republiek enerzijds en Frankrijk anderzijds. In Geertruidenberg worden onderhandelingen gevoerd tussen ons land en Frankrijk. Dit vredesoverleg blijkt weinig resultaat te hebben. Vanuit Doornik dringt het geallieerde Engels/Nederlandse leger Frankrijk binnen en maakt zich meester van o.a. Douai en Bethune in Vlaanderen. De Franse legerleiding gaat een confrontatie uit de weg.

Eind november schrijven de Staten van Zeeland een dank- en bededag uit op de 3e december ‘over de voordelen deze zomer op onze vijanden behaald met het innemen en veroveren van Douai, St Vincent, Botisse en Aaziën, mitsgaders de voordelen bevochten door de geallieerden in Spanje’. ‘s Avonds moeten de klokken worden geluid en het canon gelost, daar dit gebruikelijk is. Het Stadsbestuur voldoet aan dit voorschrift ‘tot welke hare agtbaren op het Stadhuis zullen compareren en wordt de thesaurier gelast te verzorgen hetgene nodig is om gemelde vreugdetekenen te celebreren’.

Een gevolg van de langdurige Successieoorlog met Frankrijk is echter wel dat de kassen van de admiraliteiten leeg raken. Door gebrekkig onderhoud en te weinig vernieuwing verslechtert de toestand van onze vloot met de dag.

* * *

Het Stadsbestuur bestaat in 1710 uit de burgemeesters Van Hees en De Bruyn, de schepenen Angillis, Huyssen, Kien, Liefbroer en Verhage en de raden Aubry, Van Delmerhorst, Kole en Wiltschut. Binnnen de vroedschap zijn er dit jaar echter vele verwikkelingen. Er ontstaat grote onenigheid tussen de vroede vaderen. Zo zelfs dat met krasse hand de notulen van de vergaderingen van januari tot half augustus 1710 uit het notulenboek zijn verwijderd. Daardoor gaapt er een gat van bijna acht maanden, waarover helaas weinig te melden valt.

Het vermelde over de vergaderingen van augustus 1710 is veelzeggend. In de vergadering van de 19e augustus wordt besloten:

Alzo het hoognodig is dat alle misverstanden en onlusten tussen deze Stad en die van Middelburg mogten cesseren en het ontslag van de Heeren van Middelburg mogte afgedaan en bevorderd worden, is besloten tot dien einde commissarissen te stellen om een bewurp daar van te maken.
Is goedgevonden commissarissen te stellen om de notulen die sedert de grote onlusten en conflicten van de Regering zijn genomen na te zien en te examineren, welke behoren geapprobeerd (goedgekeurd) te worden en die aan deze tafel over te brengen. En zijn tot dien einde gesteld de baljuw, Hubert de Bruyn en de secretaris.

En op de 22e augustus besluit de regering:

Eenparig worden geroyeerd en vernietigd alle de resoluties sedert den 31e mei 1709 tot de 18e augustus 1710 in het College van Weth en Raad genomen, bijzonderlijk de brieven geschreven aan de Burgemeesters en Regeerders der Stad Middelburg en de daarin vervatte ontzeggingen uit onze Stad en jurisdictie van dien van de heren burgemeesters Johan van Reygersberg, Adriaan de Labbestraate en Mr. Casper van Citters, pensionaris der Stad Middelburg. Worden deselve resoluties gehouden als of deselve nooit in de wereld waren geweest, omdat deze genomen zijn zonder behoorlijke deliberatie, tegen de daar tegen gedane protesten in prejuditie van 't intrest deser Stad en arme ingezetenen van dien, alleen op het goedvinden van een persoon die door zijn raadgeving niet anders schijnt beoogd te hebben dan deze Stad in het uiterste gevaar te storten.

Een groot aantal artikelen uit de notulen van het vorige jaar wordt geroyeerd. Van het Stadsbestuur van Middelburg komt een dankbetuiging voor de menigvuldig gedane diensten en gunsten aan onze Stad bewezen. Plechtig wordt Middelburg beloofd dat ‘wij hopen nooit redenen van misnoegen te zullen geven’. En verder: ‘Wij betuigen met smart en leedwezen alle die gepasseerde ongerijmdheden van onze prédécesseurs (voorgangers) te hebben nagezien. Bedankende voor de gunst aan onze ingezetenen door ons te helpen verlossen van een regering die geleyt wierd door een persoon die wij oordelen alle bescherming onweerdig te zijn’. Wie die ene persoon is komen we niet te weten. Ongetwijfeld is het één uit het drietal: Pieter de Vroe, Samuel Laurent of Jacob Broeder. Dit drietal keert ingaande dit jaar niet meer terug in de vroedschap. Wel worden na enkele jaren Laurent en Broeder opnieuw gekozen als stadsbestuurders.

Kort daarna komt er antwoord van de burgemeesters van Middelburg dat de brief van de 22e augustus ‘door deselve aangenaam is verklaard waarover de Heer baljuw voor zijn commissie wordt bedankt’.
De secretaris Michiel Verhage krijgt de uitdrukkelijke opdracht ‘voortaan aan niemand van de regenten particulier meer het groot privilegeboeck ofte enige principale stukken, vervattende de voorregten van de Stad, ter hand te stellen’. Deze stukken mogen wel nagezien worden ‘ten comptoire (ter secretarie) daar deselve zijn berustende ofte op het Stadhuis in tegenwoordigheid van de secretaris of andere gedeputeerde’.

Uitdrukkelijk wordt ook besloten geen placcaten of ordonnantiën van de stad te maken, te publiceren of aan te plakken als op de naam van de baljuw, burgemeesters, schepenen en raden.

De thesaurier (de penningmeester) van de stad doet in november rekening en verantwoording over de periode 1708 tot de 10e juli 1710. Wellicht heeft dit ook iets te maken met de troebelen binnen het Stadsbestuur.

* * *

Klachten zijn er over sommige arbeiders van het Sint Jansgilde, die met open zakken de turf ten behoeve van de ingezetenen dragen. Ze hebben ‘de stoutigheid om onder het dragen de turf uit hare zakken te doen vallen opdat ze door de hare mogt worden opgeraapt, tot grote prejuditie (nadeel) van de ingezetenen die deze turf komen op te doen’.
De arbeiders van het Sint Jansgilde krijgen opdracht voortaan de turf met gesloten zakken te dragen ‘opdat de ingesetenen niet worden verkort’. De opperdeken wordt verzocht dit aan de arbeiders duidelijk te maken.

Besloten wordt acht zakken met ringen te laten maken om de gekochte turf door de turfdragers van de haven naar de mensen thuis te laten brengen. Met andere zakken zal geen turf gedragen mogen worden.

* * *

Vanwege de grote bouwvalligheid storten enkele panden aan het noord/westeinde van de Langstraat in. Het gaat hier om het door Pieter de Vroe van de Stad gekochte pand ‘De Balans’ en het ernaast gelegen pakhuis van Jacob Broeder. De naastwonenden Cornelis Broeder en Jan Carelsen doen hierover hun beklag. Ze ondervinden daardoor grote schade en nadeel. Beiden worden gelast hun panden behoorlijk te herstellen binnen de tijd van zes weken. Ze blijven echter ingebreke om dit te doen. Daarom wordt in maart 1711 besloten binnen 14 dagen het werk publiekelijk te besteden om dit op hun kosten te doen.
Op zijn verzoek krijgt Pieter de Vroe zes weken uitstel. Maar ‘alsdan moet ‘De Balans’ onderdak zijn op verbeurte van 25 Carolus guldens’. Ook krijgt hij toestemming ‘het afdak (dit is het ernaast gelegen pakhuis) met nieuwe planken op te maken tot de hoogte van de muur van De Balans, mits hij deselve zal schilderen’.

Een afbeelding van de privilegekist in de raadszaal van het Stadhuis.
Een afbeelding van de privilegekist in de raadszaal van het Stadhuis.

De baljuw klaagt over de onbekwaamheid van Adriaan van der Gught, ‘s Heeren Dienaar, om dit ambt te bedienen. Van der Gught wordt ontslagen van zijn eed en ‘de baljuw wordt vrijheid gelaten om naar een ander bequaam persoon om te zien die getrouwelijk mogt dienen’. Tegelijk besluit men, ‘dewijl Frans Warloo als ‘s Heeren Dienaar de stad voor desen getrouwelijk heeft gediend, hem tot Stadthouder te verheffen’.

In november blijkt dat de baljuw buiten medeweten van het Stadsbestuur Gillis Terbrunt als ‘s Heeren Dienaar heeft aangesteld en beëdigd, ‘hetgeen het college wat vreemd voorkomt’. Maar om alle verdere moeilijkheden te voorkomen besluit men ‘hetselve voor ditmaal te laten passeren en deze ‘s Heeren Dienaar aan te nemen’.

Burgemeester Willem van Hees, die vorig jaar vanuit Bergen op Zoom te Arnemuiden is komen wonen, krijgt toestemming van het Stadsbestuur om een deur van zijn hof op de erve van het Stadhuis te mogen hebben om water te halen. Zijn medeburgemeester, Hubert de Bruyn, protesteert nadien tegen dit besluit ‘niet toelatende enige onvrijheid omtrent het Stadhuis’. Dit is aanleiding dit besluit in te trekken ‘en de deur te royeren en toe te metselen, dewijl sulks is strekkende tot groot nadeel van de vrijheden van het Stadhuis’.

Er komt een verzoek binnen van een zekere Pieter Quesen om zich alhier als notaris te mogen vestigen. Dit wordt van de hand gewezen omdat ‘sulks zou strekken tot nadeel van de secretarie hier ter stede’. Maar eind november wordt Pieter Quesen toegestaan brieven van voorschrijving aan de Staten van Zeeland te doen om hier als notaris te worden toegelaten, ‘mits dit niet strekkende is tot prejuditie van de secretaris hier ter stede en niet gedoogd zal worden dat een notaris alhier zal mogen verlijden enige opdrachten in het nadeel van de secretaris en de schepenen’.

Op verzoek van Cornelis Huyssen ‘om vrijheid te hebben van stadsaccijns van bieren voor zijn eigen consumptie, alzo hij bier verkoopt, wordt hem vrijheid voor 8 halve vaten bier toegestaan’.

Het Stadsbestuur acht het zeer noodzakelijk ‘een goede orde in het ijken van maten en gewichten te houden’. Daarom stelt men een Reglement of Ordonnantie voor de stadsijker op.

‘Alzo de Mart mitsgaders de straaten en stadspoorten moeten schoongemaakt worden’, besluit men dit op stadskosten te doen en aan te besteden. Er verschijnt een publicatie ‘dat ieder zijn erf zal moeten schoonhouden en zijn vuilnis zal moeten brengen op de geordonneerde mishopen buiten de poorten van de stad’.

Degenen die van de armen worden onderhouden hoeven voortaan geen huisschatting voor hun huizen meer te betalen. Maar ‘wanneer deselve komen te sterven of te vertrekken zal de verlopen huisschatting van deselve worden afgevorderd’.

Nog steeds verkeert de keetweg onderlangs de zoutketen in een erbarmelijke toestand. De overdeken van de pannebazen krijgt de aanzegging dat het voetpad behoorlijk gemaakt moet worden. Het pad zal zodanig gelegd moeten worden dat men niet genoodzaakt is ‘om onder de drop van de keten te gaan als het regent’.

* * *

De predikant van de Hervormde Gemeente, de oude ds. Jacobus Zuérius, gaat met emeritaat. De Staten van Zeeland verlenen hem dit op 7 april ‘wegens hoge ouderdom’. Hij is nu 72 jaar oud en heeft bijna 30 jaar in Arnemuiden gestaan. Geboren in 1638 als zoon van ds. H. Zuéris Boxhorn, predikant te Terneuzen, en Catharina van de Putte, werd hij in 1666 als kandidaat bevestigd tot vlootpredikant. Daarna diende hij de gemeenten van Krabbendijke (1671) en Wolphaartsdijk (1678). Sinds de 18e februari 1682 staat hij al te Arnemuiden. Hij was gehuwd met de in Schijndel geboren Abigaïl Immens, een dochter van ds. Robertus Immens (broer van de zeer bekende Middelburgse predikant ds. Petrus Immens).

De kerkenraad neemt het beroepingswerk snel ter hand. Al in augustus beroept men als predikant de uit het Vlaamse Mechelen afkomstige ds. Nicolaas Du Marchie.
Maar dat is niet naar de zin van het Stadsbestuur. De vroede vaderen zijn hierover zeer ontstemd en ‘hebben met de uiterste bevreemding gehoord hoe dat de kerkenraad, buiten kennis van de magistraat en geassisteerd door twee ongekwalificeerde personen, waarvan de ene een lid van ons college is, heeft besloten tot het procederen en doen van een beroep gelijk zij met meerderheid verkoren hebben de heer Du Mercy, bedienaar te Wissenkerke op Zuid-Beveland’.
Ondertekend door Willem van Hees, Hubert de Bruyn, Dirck van Delmerhorst, Pieter Aubry, Cornelis Huyssen en Bastiaan Liefbroer klinkt het krachtig in het notulenboek: ‘Wij zullen zulke informele beroepen niet approberen, omdat het beroep clandestien geschied is’. De magistraat wil gezamenlijk beraadslagen over een ‘bequaam minister’. Er worden uitvoerige brieven geschreven aan de kerkenraad en de Classis over het onwettig uitgebrachte beroep, zonder dat hiervoor een Collegium Qualificatum is bijeengeroepen.

De kerkenraad trekt zich echter niets van de brief van het Stadsbestuur aan en beroept ds. Du Marchie. Weliswaar houdt de Classis Walcheren het beroep even op vanwege de klacht van het Stadsbestuur dat het beroep zonder hun medestemming was gedaan. Niettemin keurt de Classis het beroep goed.

Ds. Du Marchie neemt het beroep aan en wordt op 2 september tot predikant bevestigd. Nicolaas Du Marchie is een Vlaming van geboorte. Hij is een zoon van Nicolaas Du Marchié, doctor in de rechten en president van de Hoge Raad te Mechelen. Hij werd in 1697 als kandidaat bevestigd te Ovezande en Driewegen. Daarna was hij sinds 29 maart 1702 predikant te ‘s-Heer Hendrikskinderen en Wissenkerke. Hij trouwde met de dochter van een arts te Goes. Tot zijn overlijden op 30 mei 1730 blijft hij aan de Arnemuidse Hervormde Gemeente verbonden.
Omdat de kerkenraad zich niets van de ontstemming van het Stadsbestuur aantrekt, vergoedt de stad de beroepingskosten niet. Ook moet de nieuwe predikant voortaan stadsaccijns (belasting) betalen, ‘sowel als andere burgers en ingezetenen’.
Gedurende de ambtsbediening van ds. Du Marchie heerst er hevige verdeeldheid te Arnemuiden als gevolg van de inwoning van libertijnen. Hierover wordt onder de jaartallen 1713, 1717, 1718 en 1719 meer vermeld.

Opmerkelijk is het overigens dat in het notulenboek van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente de notulen van de kerkenraadsvergaderingen over de jaren 1700 tot 1720 ontbreken. Dit werd al in 1795 geconstateerd. Aangenomen moet worden dat deze verduisterd zijn.

In november besluit het Stadsbestuur ‘12 Bijbels in quarto voor de Regenten te koopen om in de kerke te gebruiken’.